Deel 7 De Chinese Keizercollectie
Aan het rampzalige eind van de Qing dynastie (1644-1912)
en ‘de eeuw van vernedering’ (1839-1949),
na de burgeroorlog tussen republikeinen en communisten (1927-’50)
en de Sino-Japanse oorlog (1937-’45),
vallen vrijwel alle belangrijke steden in 1950 onder het bewind
van het Volks-bevrijdingsleger van de nieuwe Volksrepubliek China.
In de hutongs van Beijing liggen de nauwe straatjes er erbarmelijk bij. Niemand lijkt zich om het leed of het stinkend afval te bekommeren.
De Verboden Stad is inmiddels al een halve eeuw onderhouden noch gerenoveerd. Gras en onkruid overwoekeren de vele binnenpleinen. Dwars door ingevallen daken schieten er bomen omhoog.
Elk voorjaar verhogen stormen in alle oostelijke hoeken en gaten de zandhopen met weer een paar centimeter uit de Gobi woestijn.
En toch, toch ligt het paleis er binnen acht jaar weer enigszins toonbaar bij dankzij inzet van 'het stedelijk proletariaat’. Het nieuw opgerichte Staatsbureau voor Culturele Relikwieën neemt er z’n intrek.
Zheng Zhenduo, decaan faculteit Letteren, volgt Ma Heng na zijn overlijden op als directeur van het paleismuseum. Om te ontsnappen aan verplichte arbeid op het boerenland helpt kameraad Zhenduo tevens bij de stedelijke voddenboeren – en weet al doende menig oud manuscript en kalligrafiewerk van louter papierwaarde te redden.
Tot de nieuwe dageraad behoort Het Staatsbureau voor Culturele Relikwieën dat een strategie opzet om ‘verdwenen’ schatten terug te vorderen. Een groepje deskundigen – samengesteld uit universitaire historici en voormalige stafleden van het paleismuseum – dient de authenticiteit en waarde van de ‘teruggekeerde’ kunstvoorwerpen te bepalen.
Zoals Jeannette Shambaugh Elliot beschrijft:
In een kleine, onverwarmde ruimte boven de ingangspoort van de Verboden Stad bespreken de stafleden van het Staatsbureau voor Culturele Relikwieën dagelijks de weelde aan schilderijen en kalligrafieën die de meest onverwachte individuen inbrengen – om te ruilen tegen geld of desnoods tegen baar eten.
Elke dag opnieuw, zonder zich te generen voor hun lange uren aan lunchtijd, selecteert het comité het beste uit wat ze te zien krijgt en bedingt namens de Volksrepubliek een volstrekt onpersoonlijke, meedogenloze bodemprijs – voordat ze de voorwerpen voorleggen aan hun superieuren.
Soms gaat het comité op huisbezoek bij gerenommeerde verzamelaars of welgestelde families. Met een ‘verzoek tot donatie’. Heel soms gaat het comité akkoord om met het verzoek te wachten tot na het overlijden van de al wat oudere verzamelaar.
De aanpak levert het paleismuseum binnen de eerste vijf jaar 165.061kunstschatten op.
Militaire veteranen – uit gevechtszones als Mantsjoerije of Korea – beveiligen de Verboden Stad en daarmee het paleismuseum. Toch dreigt het in de zestiger jaren alsnog desastreus af te lopen met de collectie.
Om z’n macht te behouden, start partijvoorzitter Mao Zedong een zogenaamde culturele revolutie (’66-’76).
Zijn politieke tegenstanders verklaart hij tot ‘burgerlijke vijanden van de vooruitgang’.
Zijn motto is 'weg met de bestaande structuren’ zijnde:1. oude cultuur 2. oude gewoonten 3. oude gebruiken 4. oude gedachten en geloven.
Op naar een een nieuwe ‘superstructuur’ – mèt een ‘superleider'.
‘Als professor neigde ik ertoe om de geschiedenis te zien als geleid door onpersoonlijke krachten. Maar in de praktijk zie je het verschil dat persoonlijkheden uitmaken.’ - Henry Kissinger in 1992
In de NY Review of Books besprak prof. Timothy Snyder ooit de kwestie: Who killed more, Hitler or Stalin? Een enigzins eurocentrische vraag. Het zeer persoonlijke beleid van Chiang Kai-shek (1912-'49)veroorzaakte naar schatting zo’n twintig miljoen slachtoffers, maar het nog persoonlijkere beleid van Mao Zedong (1935-’76) leidt vervolgens tot een veelvoud daarvan.
Onder scholieren en studenten worden jongeren gerekruteerd tot een snel groeiende groep Rode Gardisten die Mao’s zestien punten willen uitdragen of liever nog meteen opleggen.
Met Mao’s rode boekje in de hand komen er op 18 augustus 1966 vanuit heel het land meer dan een miljoen leden samen op het Plein van de Hemelse Vrede in Beijing.
De consequenties van Mao’s zestien punten zijn verstrekkend. Het verheft wat voorheen een studentenbeweging was tot een landelijke massacampagne die arbeiders, boeren, soldaten en lagere partijfunctionarissen ertoe aanzet om op te staan, het gezag uit te dagen en de "superstructuur" van de samenleving vorm te geven. - Wikipedia.
Het enthousiasme slaat om in hysterie. Een bril dragende zou zo maar een intellectueel kunnen zijn en dus verdacht en dus weg ermee. Lijfstraffen dienen niet zelden door familieleden op elkaar te worden uitgevoerd.
Als iemand geëxecuteerd wordt, ontvangt de familie een rekening voor de kogel. De voorbeelden zijn legio en inmiddels goed gedocumenteerd.
De Rode Gardisten vernielen keizerlijke tombes en bibliotheken, maar ook tempels, kerken, moskeeën want ‘religie is opium voor het volk’ (Mao citeert Marx). Protesterende priesters, lama’s en monniken verdwijnen naar ‘opvoedkampen’.
De aangejaagde hysterie mag de macht echter niet bedreigen, er zijn dus uitzonderingen op de regel. Alles dat raakt aan het leger of kernfysica is onschendbaar verklaard – waaronder opmerkelijk genoeg vele musea.
Hoe voorouders zich het leven eigen maakten en hoe ze daar over dachten, is terug te vinden in hun nalatenschap. Als je alle sporen uitwist, weet zelfs een kind, wordt het moeilijk te achterhalen waar je bent en hoe je er kwam.
Over het lot van de Verboden Stad spreekt Mao Zedong persoonlijk z'n veto uit. In de aangrenzende keizerlijke tuin richt de communistische partij haar hoofdkwartier op: Zhongnanhai (nog steeds het machtscentrum van China).
De elite garde van de partijtop, eenheid 8341, neemt z’n intrek in het paleismuseum – de keizercollectie staat immer nog symbool voor de macht. Regelmatig laat Mao oude geschriften halen en brengen.
Zijn grote ledikant – waarop hij tijdens bezoeken meestal blijft liggen – is steevast bezaaid met boeken en oude geschriften.
Dankzij interventie van premier Zhou Enlai ontsnappen in Beijing o.a. de eeuwenoude Confucius en Yonghe tempels aan verwoesting, al moeten de duizenden Tibetaanse en Mongoolse monniken er vertrekken, al dan niet naar opvoedkampen.
Een 'beschermingsveto' van de Staatsraad van de Volksrepubliek houdt in dat de historische, publieke gebouwen voor het volk ontoegankelijk zijn verklaard. Ze gaan op slot.
Confucius tempel, Beijing
Yamanthaka, Yonghe Lamatempel, Beijing
In de Yonghe tempel (Beijing) bleef bijgevolg dit prachtige, tantrische beeld van Yamanthaka gespaard. In Tibet onderging eenzelfde figuur door toedoen van Rode Gardisten een ander lot.
Ook in het achterland bevestigen uitzonderingen de regel. In Tibet ontsnappen grote, voorname kloosters als de Potala in Lhasa aan de vernietigingsdrang van Mao’s Rode Brigade – de bevolking zou immers massaal in opstand komen en hun leven ervoor geven.
Kleinere ghompa’s worden veelal opgeblazen – al zijn ze wel eerst leeg gehaald. De antieke voorwerpen vinden veelal hun weg naar zwarte markten wel. Kapotgeslagen beelden en andere fragmenten blijven soms nog jaren in depots opgeslagen – wie weet kan men later het goud er wèl vanaf halen…
Qua oppervlakte was (is) Tibet ongeveer zo groot als West-Europa.
Opmerkelijk genoeg gaan in het paleismuseum de terugvorderings-activiteiten van Het Bureau voor Culturele Relikwieën onverstoorbaar verder.
De eerste decennia is hun verzoek om het museum te verrijken in wezen een dwangbevel. Ambtelijke en militaire bureaus, alsmede openbare en burgerlijke instanties, verenigingen en stadhuizen, elke organisatie dient het bezit aan kunst en antiek te rapporteren en ter beoordeling aan het comité voor te leggen.
Als het de terreur van Rode Gardisten tenminste heeft overleefd.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten