Ik kom terug op een New York Times-artikel van zondag 11 maart 2007 waarin, onder de veelzeggende kop ‘Churchill took swipe at Jews in 1937 article,’ het volgende werd bericht:
LONDON — An article from 1937 under the name of Winston Churchill that blamed Jews for their own persecution has ruffled a long-held view among Britons of their wartime leader's pro-Jewish sentiments.
De vraag is nu waarom Churchill’s kritiek op westerse joden zijn imago bij het grote publiek zou hebben geschonden? Anders gesteld: waarom mogen joden niet worden bekritiseerd voor hun houding tegenover de gojim, terwijl het omgekeerde wel mag? Het Joodse geloof is gebaseerd op de veronderstelling dat Joden, als God’s uitverkoren volk, superieur zijn aan niet-Joden. Op grond daarvan staat in het Oud-Testamentische boek Deuteronomium geschreven dat de Joden van hun God de opdracht kregen om in het beloofde land:
die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, gij niets [zult] laten leven, dat adem heeft… gij zult ze ganselijk verbannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, gelijk als u de HEERE, uw God, geboden heeft.
Deze genocide vormt de kern van de Tenach, oftewel de Hebreeuwse Bijbel. Zonder volkerenmoord hadden de nomadische Joodse stammen nooit een eigen land gehad. Nog opmerkelijker is dat de zionisten juist op deze bijbelse genocide een beroep doen om in onze postmoderne tijd het Eretz Israel in zijn geheel in bezit te nemen, inclusief alle overgebleven stukken Palestijns gebied en zelfs ver daarbuiten. En ook de zionisten proberen ‘het beloofde land’ met genocidaal geweld te veroveren. Desalniettemin steunt een aanzienlijk deel van de joden in het westen -- dat overigens weigert naar Israel te emigreren -- het extremisme van de zelfbenoemde ‘Joodse staat.’
Over de pathologische ideologie van het ‘uitverkoren zijn’ stelde de bekende Joods-Israelische auteur Abraham Jehoshua — wiens werk in meer dan een dozijn talen is verschenen — in zijn essaybundel Naar Een Normaal Joods Bestaan (1983):
Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere…
Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen – het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola (ballingschap. svh) bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven — dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij — het zijn lege frasen.
Tijdens een vraaggesprek zei Jehoshua in 1990 tegenover mij:
Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de één of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora (de eerste vijf boeken van de Tenach. svh) en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de Joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De Joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de Joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten.
Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen.
De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar één of ander beloofd land, als je hen er niet allereerst van overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan al die anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de Joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders 'het beloofde land’ werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de Joden legitimeert, ligt diep verankerd in het Joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om ‘het licht onder de naties’ te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen.
Nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: 'Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn,' en ondertussen sturen ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want, zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt, op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek. Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij zelf niet maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de Joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de gola-mentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zie
Desondanks meent The New York Times dat Churchill’s kritiek op joodse westerlingen niet door de beugel kan. Churchill schreef dat:
It would be easy to ascribe it to the wickedness of the persecutors, but that does not fit all the facts,
aangezien:
It exists even in lands, like Great Britain and the United States, where Jew and Gentile are equal in the eyes of the law, and where large numbers of Jews have found not only asylum, but opportunity. These facts must be faced in any analysis of anti-Semitism. They should be pondered especially by the Jews themselves.
De achterliggende vraag is waarom een niet gering aantal joodse westerlingen nooit helemaal geïntegreerd is, en zich nog steeds een apart volk voelt, zelfs degenen die geen enkele binding hebben met de Joodse godsdienst en er niet over denken om naar Israel te emigreren? Vanwaar het overspannen gevoel anders te zijn dan alle anderen, met wie zij al generatieslang samenwonen? Waarop berust hun veronderstelling dat zij in 'ballingschap' verkeren? Vanwaar die dubbele loyaliteit, waardoor doorgaans fatsoenlijke joods-Nederlandse burgers ineens pal achter de Joods-Israelische terreur staan? Vanwaar het masochistische gevoel wezenlijk ‘ánders te zijn’ dan alle 7 miljard andere wereldbewoners? Waarom klampt men zich vast aan begrippen als ‘een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij,’ terwijl ‘het lege frasen’ zijn, zoals Jehoshua terecht beklemtoont? Waarom deze fixatie op inmiddels lachwekkende mythen. Volgende keer meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten