In zijn baanbrekende boek The Wretched of the Earth (1961) benadrukte de zwarte Algerijnse vrijheidsstrijder en psychiater Frantz Fanon dat:
Colonialism is not simply the economic exploitation and political domination of the periphery by the capitalist core. It is also the separation of colonized peoples from their individuality and culture:
Because it is a systematic negation of the other person and a furious determination to deny the other person all attributes of humanity, colonialism forces the people it dominates to ask themselves the question constantly: 'In reality, who am I?’
Nu ook de westerse burger in de consumptiecultuur zoekt naar een identiteit is het voor de hand liggend grote auteurs en denkers te raadplegen. In zijn essaybundel Hold Everything Dear. Dispatches On Survival And Resistance (2007) zette, wijlen, John Berger uiteen:
Nihilism, in its contemporary sense, is the refusal to believe in any scale of priorities beyond the pursuit of profit, considered as the end-all of social activity, so that, precisely: everything has its price. Nihilism is resignation before the contention that Price is all. It is the most current form of human cowardice. But not one to which the poor often succumb.
Ik moest hieraan denken toen ik in het boek Occidentalism: A Short History of Anti-Westernism (2004) las dat:
Some of the Khmer Rouge leaders, including Pol Pot, had been students in Paris where they picked up anti-Western, anti-colonial, anti-imperialist ideas from such theorists as Frantz Fanon, who called cities the home of ‘traitors and knaves.’
Als bron van deze bewering gaven Ian Buruma en Avishai Margalit, tekenend genoeg, de joods Amerikaanse historicus Richard Pipes, een felle tegenstander van een ieder die in zijn ogen een ‘communist’ is. In de jaren zeventig manifesteerde Pipes zich als
a leading critic of détente, which he described as 'inspired by intellectual indolence and based on ignorance of one's antagonist and therefore inherently inept.’
Bekend is dat de ‘writings of Richard Pipes have provoked criticism in the scholarly community.’ Zo concludeerden zijn critici op grond van zijn werk
that Pipes writes at length about what Pipes describes as Lenin's 'unspoken' assumptions and conclusions, while neglecting what Lenin actually said.
Desondanks was Pipes als havik betrokken bij de neoconservatieve adviesgroep die de Reagan-regering verzekerde
that the National Intelligence Estimate on the Soviet Union, generated yearly by the CIA, underestimated both Soviet military strategy and ambition and misinterpreted Soviet strategic intentions.
Dat Pipes’ ongelijk enkele jaren later bewezen werd door de val van de Sovjet Unie, is voor Buruma en Margalit geen reden geweest om ervan af te zien hem als een betrouwbare bron op te voeren. Hoewel Pipes, Buruma en Margelit beweren dat Frantz Fanon ‘called cities the home of “traitors and knaves,”’ schreef de Algerijnse intellectueel in werkelijkheid:
a leading critic of détente, which he described as 'inspired by intellectual indolence and based on ignorance of one's antagonist and therefore inherently inept.’
Bekend is dat de ‘writings of Richard Pipes have provoked criticism in the scholarly community.’ Zo concludeerden zijn critici op grond van zijn werk
that Pipes writes at length about what Pipes describes as Lenin's 'unspoken' assumptions and conclusions, while neglecting what Lenin actually said.
Desondanks was Pipes als havik betrokken bij de neoconservatieve adviesgroep die de Reagan-regering verzekerde
that the National Intelligence Estimate on the Soviet Union, generated yearly by the CIA, underestimated both Soviet military strategy and ambition and misinterpreted Soviet strategic intentions.
Dat Pipes’ ongelijk enkele jaren later bewezen werd door de val van de Sovjet Unie, is voor Buruma en Margalit geen reden geweest om ervan af te zien hem als een betrouwbare bron op te voeren. Hoewel Pipes, Buruma en Margelit beweren dat Frantz Fanon ‘called cities the home of “traitors and knaves,”’ schreef de Algerijnse intellectueel in werkelijkheid:
The country people are suspicious of the townsman. The latter dresses like a European; he speaks the European's language, works with him, sometimes even lives in the same district; so he is considered by the peasants as a turncoat who has betrayed everything that goes to make up the national heritage. The townspeople are ‘traitors and knaves’ who seem to get on well with the occupying powers, and do their best to get on within the framework of the colonial system. This is why you often hear the country people say of town dwellers that they have no morals. Here, we are not dealing with the old antagonism between town and country; it is the antagonism which exists between the native who is excluded from the advantages of colonialism and his counterpart who manages to turn colonial exploitation to his account.
What is more, the colonialists make use of this antagonism in their struggle against the nationalist parties. They mobilize the people of the mountains and the upcountry dwellers against the townsfolk. They pitch the hinterland against the seaboard, they rouse up the tribespeople…
Buruma, die in Nederland doorgaat voor een ‘kosmopoliet,’ maar wiens ideologische visie eerder mainstream is, doorspekt met joods tribalisme, is wel vaker betrapt op verkeerd citeren, of het buiten de context plaatsen van citaten. Duidelijk is dat Buruma en Margalit het boek The Wretched of the Earth (1963) van Frantz Fanon niet gelezen hebben, want anders hadden ze Fanon de woorden ‘traitors and knaves’ niet in de mond kunnen leggen. Bovendien hadden ze geweten binnen welke context hij deze woorden had geplaatst. Dat beiden afgingen op een als onbetrouwbaar bekend staande bron — te weten Richard Pipes — is evenwel een bewuste daad geweest, want zij wilden bewijzen dat zelfs voor academisch geschoolde critici van het Westen
the modern metropolis appears 'inhuman, a zoo of depraved animals, consumed by lust.'
Op grond daarvan kon de zelfbenoemde ‘staunch zionist’ Gary Rosen in zijn New York Times-recensie opmaken dat niet alleen
the West is embodied for its enemies in what Mr. Buruma and Mr. Margalit call 'the Occidental city,'
maar tevens dat de zwarte psychiater Fanon een ‘bloody-minded Western critic of colonialism’ was. En zo slaagden Buruma en Margalit erin de werkelijkheid te verdraaien. Nogmaals, het is al langer bekend dat Ian Buruma op zijn zachtst gesteld slordig omspringt met zijn bronnen. Zo schreef de columnist en auteur Max Pam in de Volkskrant van 2 november 2006:
the modern metropolis appears 'inhuman, a zoo of depraved animals, consumed by lust.'
Op grond daarvan kon de zelfbenoemde ‘staunch zionist’ Gary Rosen in zijn New York Times-recensie opmaken dat niet alleen
the West is embodied for its enemies in what Mr. Buruma and Mr. Margalit call 'the Occidental city,'
maar tevens dat de zwarte psychiater Fanon een ‘bloody-minded Western critic of colonialism’ was. En zo slaagden Buruma en Margalit erin de werkelijkheid te verdraaien. Nogmaals, het is al langer bekend dat Ian Buruma op zijn zachtst gesteld slordig omspringt met zijn bronnen. Zo schreef de columnist en auteur Max Pam in de Volkskrant van 2 november 2006:
In verschillende interviews heeft Buruma gezegd mij als een vriend te beschouwen, maar eerlijk gezegd voel ik mij in zijn boek niet als een vriend behandeld. Die paar keer dat hij mij citeert, citeert hij mij verkeerd. Ook bij mij heeft hij nooit iets genoteerd en heeft hij later geprobeerd het een en ander te reconstrueren, meestal met desastreuze gevolgen. Het is al eerder geconstateerd, maar het boek van Buruma wemelt van fouten. Afgaande op wat ik zelf heb gevonden, plus wat anderen hebben aangedragen, bevat Dood van een gezonde roker naar schatting tussen de 125 en 150 feitelijke onjuistheden. Bovendien scheert het boek op sommige plaatsen heel dicht langs wat je plagiaat zou kunnen noemen…
Iedereen maakt fouten, maar in de fouten die Buruma maakt, zit een systeem. En dat systeem heet: journalistieke luiheid. Ik vermoed dat Buruma, toen hij dit boek schreef, meer met zijn hoofd zat bij zijn scheiding dan bij de Dood van een gezonde roker. Ik kan dit boek niet anders zien dan als een poging om a fast buck te verdienen.
Eveneens Paul Scheffer, Afshin Ellian, Theodor Holman en Leon de Winter, ontdekten verkeerd door Buruma te zijn geciteerd. Ook in het geval van Occidentalism is opvallend dat Buruma meermaals ‘maar wat heeft nagepraat.’ De reden daarvan is niet slechts ‘om a fast buck te verdienen,’ maar tevens om zijn broodheren te behagen. Zo is Occidentalism. The West In The Eyes Of Its Enemies (2004) opgedragen aan de joodse Amerikaan Robert B. Silvers, van 1963 tot 2017 hoofdredacteur van The New York Review of Books, een autoriteit die door het establishment geprezen werd als ‘a stickler (verfent pleitbezorger. svh) for accuracy.’ Tegelijkertijd was Silvers de stem van de Amerikaanse elite en als zodanig lid van de reactionaire Council on Foreign Relations. Kenmerkend voor de continuïteit van het opportunisme van de mainstream is dat Ian Buruma sinds september 2017 Silvers’ opvolger is bij The New York Review of Books. Kennelijk blijkt ‘accuracy’ toch weer niet van doorslaggevend belang te zijn zodra het gaat om het veilig stellen van westerse elite belangen, die allereerst getuigen van een nihilisme dat, zoals de joods Britse auteur John Berger opmerkte, ‘in its contemporary sense, is the refusal to believe in any scale of priorities beyond the pursuit of profit.’ Als marxist schreef Berger -- die zo helder liet zien dat 'conformism is a habit cultivated by the well-off' -- in zijn essay Ten Dispatches About Place (2007):
Somebody inquires: are you still a Marxist? Never before has the devastation caused by the pursuit of profit, as defined by capitalism, been more extensive than it is today. Almost everybody knows this. How then is it possible not to heed Marx, who prophesied and analyzed the devastation? The answer might be that people, many people, have lost all their political bearings. Mapless, they do not know where they are heading…
Month by month millions leave their homelands. They leave because there is nothing there, except their everything, which does not offer enough to feed their children. Once it did. This is the poverty of the new capitalism…
More than thirty years ago Guy Debord prophetically wrote: 'the accumulation of mass-produced commodities for the abstract space of the market, just as it has smashed all regional and legal barriers, and all corporate restrictions of the Middle Ages that maintained the quality of artisanal production, has also destroyed the autonomy and quality of places.’
Terwijl de Israelische strijdkrachten eind 2008 opnieuw op grootscheepse schaal oorlogsmisdaden pleegden in de hermetisch van de buitenwereld afgesloten Gaza-Strook, waarbij volgens B’tselem 318 Palestijnse kinderen werden gedood, liet Berger op 27 december publiekelijk weten dat:
We are now spectators of the latest — and perhaps penultimate — chapter of the 60 year old conflict between Israel and the Palestinian people. About the complexities of this tragic conflict billions of words have been pronounced, defending one side or the other.Today, in face of the Israeli attacks on Gaza, the essential calculation, which was always covertly there, behind this conflict, has been blatantly revealed. The death of one Israeli victim justifies the killing of a hundred Palestinians. One Israeli life is worth a hundred Palestinian lives.This is what the Israeli State and the world media more or less — with marginal questioning — mindlessly repeat. And this claim, which has accompanied and justified the longest Occupation of foreign territories in 20th C. European history, is viscerally racist. That the Jewish people should accept this, that the world should concur, that the Palestinians should submit to it — is one of history's ironic jokes. There's no laughter anywhere. We can, however, refute it, more and more vocally. Let's do so.
Berger, wiens joodse voorouders uit Polen, Galicië en het Oostenrijks-Hongaarse Rijk kwamen, schreef:
En hier identificeer ik mijzelf zonder te aarzelen met de rechtvaardige zaak en de pijn van degenen die de staat Israël (en neven van mij) veroorzaken in een mate die tragisch totalitair is.
In tegenstelling tot Buruma en Margalit deed Berger als kosmopoliet en humanist afstand van zijn joods ‘Recht op Terugkeer,’ dat het elementaire recht van de Palestijnen vanzelfsprekend onvermijdelijk heeft vernietigd. Dit is des te wranger aangezien 'Ian Buruma verbonden [is] aan verschillende organisaties op het gebied van mensenrechten,’ en als 'Nieuwe Kosmopoliet’ in 2008 de Erasmusprijs ontving. Het toont tegelijkertijd aan hoe intellectueel corrupt een mainstream-opiniemaker kan zijn, want ook Buruma kon weten dat al op 3 oktober 2008 generaal Gadi Eisenkot (de huidige opperbevelhebber van de Israelische strijdkrachten) in het dagblad Yedioth Ahronot had verklaard:
We zullen disproportioneel geweld gebruiken tegen ieder dorp van waaruit schoten worden gelost op Israel, en we zullen immense schade en vernietiging te weeg brengen. Vanuit ons gezichtspunt zijn zij militaire bases. Dit is geen overweging, dit is een plan dat reeds is geautoriseerd.
In een rapport van het Instituut voor Nationale Veiligheid van de Universiteit van Tel Aviv bevestigde in diezelfde tijd kolonel Gabriel Siboni even onverbloemd, dat het antwoord op de raketaanvallen de 'disproportionele aanval in het hart van de zwakke plek van de vijand is, waarbij pogingen de lanceringcapaciteit te schaden op de tweede plaats komt.’ Kortom, de officiële militaire strategie van de zionistische staat is het collectief straffen van ongewapende burgers, inclusief vrouwen en kinderen. Dit is in strijd met het internationaal recht, en wordt beschouwd als een oorlogsmisdaad. Voor dezelfde misdaden werden nazi-kopstukken na de Tweede Wereldoorlog ter dood veroordeeld. Kritiek op deze Joods-Israelische terreur wordt door de zionistische propaganda in toenemende mate gecriminaliseerd als anti-semitisme. De van origine Joods-Israelische saxofonist en auteur Gilad Atzmon stelt in zijn boek The Wandering Who? A Study Of Jewish Identity Politics (2011) dan ook vast dat
[w]hile in the past an ‘anti-Semite’ was someone who hates Jews, nowadays it is the other way around, an anti-Semite is someone the Jews hate. The politics of hate can be effective, as well as being vicious. And you’d think tribal Jewish activists would be the first to understand this. We all know that Jews have been suffering hatred and discrimination for centuries. Yet the Jewish ethnic activists seem to have learned hatred from their enemies so well that the secular Jewish political discourse has been totally shaped by it.
Atzmon’s ironische definitie van anti-semitisme demonstreert hoe de zionistische lobby de scherpe scheiding probeert te vernietigen tussen kritiek op Israelisch terrorisme enerzijds en anti-semitisme anderzijds, een tactiek die ook Ian Buruma toepast. Zo koppelt hij mijn kritiek op bijvoorbeeld het feit dat de Israelische strijdkrachten en fundamentalistische joodse bezetters op Palestijns gebied sinds 2000 meer dan 3000 Palestijnse kinderen hebben vermoord, aan het feit dat
voor de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets [was] wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan.
Buruma wil daarmee suggereren dat kritiek op Israel hedendaags anti-semitisme kan zijn. Hoewel hij tegelijkertijd laat weten dat dit in mijn geval niet zo is, is toch weer die koppeling gemaakt, die de Israelische hasbara (propaganda) zo graag ziet. Zeker nu, aangezien steeds meer westerlingen, inclusief joden, walgen van het zionistisch fascisme, een ander woord is er niet voor. Zoals Atzmon opmerkt: ‘[t]he conflict between the tribal and the universal ripened into a state of colossal phobia,’ waarbij ‘[t]he pattern is clear: the more Israelis want to secure themselves by clinging to isolation, the more death they spread around themselves,’ en ‘The more death the Israelis cause, the less they feel that they resemble the rest of humanity,’ met als gevolg dat
[t]he more Israelis detest themselves, the more horrified they become at their doomed situation. They despise the fact that they might have lost the ghetto for good, yet have failed to join the community of nations. They have never become ‘people like all people.’ To repeat: the more they insist on loving themselves for who they think they are, the more they loath themselves for what they have become.
Een reden waarom The New York Times en The New York Review of Books (die doorgaans zo opvallend veel aandacht aan joodse kwesties besteden en bovendien zoveel joodse medewerkers hebben) geen enkele aandacht aan The Wondering Who? hebben besteed, is het feit dat Gilad Atzmon de hele mythe van het joods-zijn of joods-voelen opblaast. Als één van de ‘ontsnappingsroutes’ uit deze zionistische pathologie beschrijft hij als de
[f]light from Jewish-ness. Departing from Jewish-ness, Jerusalem and any other form of Judaic tribalism, and leaving ‘Chosen-ness’ behind. This is probably the only form of genuine secular Jewish resistance to Zionism one can take seriously.
Maar juist het vrijblijvende geflirt met ‘Joods-heid’ of ’Joodsig-heid’ willen Buruma en Margalit absoluut niet opgeven, omdat dit gevoel deel uitmaakt van een zo moeizaam gecultiveerde slachtoffer-identiteit. Hun boek Occidentalism staat dan ook in het teken van het joods slachtofferisme. Maar Gilad Atzmon wijst er in zijn ‘Study Of Jewish Identity Politics’ op dat hoewel ‘[n]owadays, biological determinism — hopefully — [is] behind us, and people are are free to escape their so-called ‘fate,’ en ‘[n]owedays, hardly any thinks in terms of blood, except Zionists, Israelis, and embarrassingly enough, some of the so-called Jewish ‘socialists,’ tegelijkertijd toch geldt dat
[t]o be a Zionist is to prevent assimilation, to stop jews from 'drifting away,’ to engage in some form of Judeo-centric political discourse. Zionism, as we know it, indeed colonizes Palestine, but its branches are far-reaching. It is not a local movement supported by some enthusiastic lobbies around the world, but a global matrix that possesses the capacity to shape and reshape he notion of the Jewish ghetto, to form and re-form the dialectic of Chosen-ness, to balance the emerging tension between insularity and openness yet to include most Jews. Zionism is a global network with no head, it is a spirit — spirit, unfortunately, cannot be defeated. Yet, it must be exposed for what it is.
Over deze getto-mentaliteit, schreef de gerenommeerde Joods-Israelische auteur Abraham Jehoshua in zijn essaybundel Naar Een Normaal Joods Bestaan (1983):
Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere…
Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen — het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven — dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.
Tegenover mij verklaarde Abraham Jehoshua in 1990:
Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de Joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten. Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen.
De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar een of ander beloofd land, als je hen niet allereerst ervan overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan alle anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de Joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders ‘het beloofde land’ werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de joden legitimeert, ligt diep verankerd in het joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om ‘het licht onder de naties’ te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen. En nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: 'Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn,' en ondertussen stuurden ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het Apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want — zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt — op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek. Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij niet zelf maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de Joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de gola-mentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zien.
Het zogeheten ‘blind joods noodlot’ in een wereld van 7 miljard inwoners toont een gevaarlijke psychische stoornis, aangezien de patiënt over massavernietigingswapens beschikt, en daarnaast zijn onderdrukking en vervolging van de Palestijnse bevolking rechtvaardigt door kritiek af te doen als antisemitisme. In een succesvolle poging om als mainstream-opiniemaker aansluiting te vinden bij de invloedrijke joodse lobby in de VS doet Ian Buruma al geruime tijd mee aan het verdacht maken van de kritiek op Israel, vaak op een indirecte wijze. Zo verscheen Occidentalism. The West in the Eyes of Its Enemies (2004) ruim een kwarteeuw nadat
the late Edward Said wrote a book called Orientalism. In fewer than 400 pages he changed the intellectual world. His masterpiece was a study of the dense web of philosophy, literature and pseudo-science that had created a flickering, false ‘Orient’ — childlike, savage and sensual — in the minds of Westerners. With one swoop, Said destroyed an academic discipline — who now speaks of Orientalism without self-flagellation? — and created a new one, Cultural Studies.
In zijn
wide-ranging, intellectually vigorous study, Said traces the origins of ‘orientalism’ to the centuries-long period during which Europe dominated the Middle and Near East and, from its position of power, defined ‘the orient’ simply as ‘other than’ the occident. This entrenched view continues to dominate western ideas and, because it does not allow the East to represent itself, prevents true understanding. Essential, and still eye-opening, Orientalism remains one of the most important books written about our divided world.
Said’s Orientalism wordt algemeen beschouwd als
a work of cultural criticism, Orientalism (1978) is the foundation document of the field of Post-colonialism, because the thesis proved historically factual, true, and accurate for the periods studied; and for the How? and the Why? of the cultural representations of ‘Orientals,’ ‘The Orient,’ and ‘The Eastern world’ as presented in the mass communications media of the Western world.
Post-colonial theory studies the power and the continued dominance of Western ways of intellectual enquiry and the production of knowledge in the academic, intellectual, and cultural spheres of the de-colonized country. Said's survey concentrated upon the British and the French varieties of Orientalism that supported the British Empire and the French Empire as commercial enterprises constructed from colonialism, and gave perfunctory coverage, discussion, and analyses of German Orientalist scholarship.
Omdat Said’s visie Buruma’s boodschap onderuit haalt, namelijk dat er sprake is van een ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ waarop de mensheid met ‘weemoed’ zal ‘terugkijken,’ zodra Pax Americana is ingestort, beoordeelt de huidige hoofdredacteur van The New York Review of Books met een zeker venijn de alom gerespecteerde Edward Said. Vandaar ook de titel van Buruma's en Margalit’s boek Occidentalism, als weerwoord op Orientalism. Het grote verschil is allereerst de grote eruditie van professor Said. Daarnaast was Occidentalism een reactie op het feit dat ‘the East’ tot dan toe niet was toegestaan ‘to represent itself,’ terwijl het pamflettistische Occidentalism een herhaling is van de in wezen racistische wijze waarop het Westen onderdrukte en onderdrukte volkeren met een donkere huidskleur veroordelen. Als woordvoerder van de westerse politieke en financiële elite schreef Ian Buruma in een commentaar op Edward Said’s boek Out of Place. A memoir:
The thing is… that Said draws rather grand political parallels and conclusions from his personal experiences of alienation and loneliness. Thus he says, ‘It was also at this point that I felt that coming from a part of the world that seemed to be in a state of chaotic transformation became the symbol of what was out of place about me.’
Dat de ‘chaotische transformatie,’ die mede door de gewelddadige politiek van Israel en de VS in het Midden-Osten was ontstaan, voor Said een ‘symbool’ werd voor ‘what was out of place about me,’ bevalt Buruma geenszins. En tevens het volgende citaat van Said, die Buruma in zijn commentaar op 3 oktober 1999 in The New York Times opnam, kon volgens hem niet door de beugel:
I began a lifelong struggle and attempt to demystify the capriciousness and hypocrisy of a power whose authority depended absolutely on its ideological self-image as a moral agent.
Said’s kritiek op ‘de grilligheid en hypocrisie’ van de ‘American foreign policy, which he has articulated during many a public crisis’ rondom ‘Israel’ en de ‘Persian Gulf,’ was voor Buruma vanzelfsprekend onacceptabel. En dus oordeelde de mainstream-opiniemaker:
[i]n Said's life, then, the subjective has a way of slipping into the objective, as though his private troubles were also the troubles of all the dispossessed, and of the dispossessed Palestinians in particular.
Daardoor zou Said’s beschrijving van zijn eigen leven aan ‘a pompous tone’ lijden. De belevingswereld van een rijke, verdreven Palestijnse intellectueel kan in Buruma’s ideologische beeld onmogelijk overlappen met de belevingswereld van een arme, verdreven Palestijn. Die opvatting is nonsens, omdat zowel een Palestijnse boer als een Palestijnse auteur hetzelfde gevoel van intens verlies kan ervaren. Het zijn juist de dichters die het universele onzegbare kunnen verwoorden, ook al leeft hij in weelde. Wat Buruma's ergernis opwekt is inderdaad dat Said bij machte is om ‘the subjective’ te veranderen in ‘the objective,’ dat diens ‘vervreemding,’ diens gevoel voortdurend ‘out of place’ te zijn, correspondeert met het gevoel van alle Palestijnen die verdreven zijn, of in de diaspora geboren zijn, maar van Israel niet hun eigen land mogen betreden. Het was de beroemde Palestijnse dichter Mahmoud Darwish, die in 1992 in het gedicht Speech of the Red Indian het universele thema van de verbanning behandelde door het lot van de Palestijnen te vergelijken met dat van de Indianen:
The white man will never understand the ancient words
here in spirits roaming free
between sky and trees…
Take all the gold of the earth and sun
but leave the land of our names to us…
Don't bury your God
in books that back up your claim of
your land over our land
What you white men need will be the memory of
how to tame the horse of madness.
Omdat Buruma met zijn geadopteerde joodse identiteit zich niet wil verplaatsen in de positie van de Palestijn, probeert hij Said zoveel mogelijk af te beelden als een poseur. De intellectuele stem van de Palestijnse bevolking moet worden gesmoord, omdat anders Buruma met zijn eigen valse identiteit wordt geconfronteerd. Onthullend in dit verband is zijn volgende mening:
Edward Said's descriptions of growing up in a claustrophobic cocoon of wealth and an overprotective family are excellent. The picture he draws of anxious parents, living prosperous but precarious lives in a foreign city, always avoiding political controversies, or indeed anything that might attract the undue attention of potentially hostile neighbors, brings the lives of countless prewar European Jews to mind. He makes it clear that wealth is not enough to feel at ease. To feel at home, people need to have a political voice. That is why many Jews became Zionists and why Palestinians want their homeland too. The tragedy is that they could not bring themselves to share the same territory.
Hier ontmaskert Buruma zichzelf. De man die voor ‘nieuwe kosmopoliet’ doorgaat, is pas in staat zich te verplaatsen in de positie van een ontheemde Palestijn wanneer hij een parallel kan trekken met ‘countless prewar European Jews,’ onder wie natuurlijk zijn ‘geassimileerde joodse familie’ van moederskant, voor wie hij de meeste ‘affiniteit’ voelt. Een ander voorbeeld van Buruma’s tribalisme is dat hij spreekt van ‘European Jews,’ waarmee hij expliciet te kennen geeft dat ‘Joden’ een apart volk zijn, dat, in dit geval, in Europa woont. Dat daarentegen voor een kosmopoliet hier sprake is van joodse ‘Europeanen’ beseft hij niet, voor hem is een jood allereerst een ‘Jood,’ geen bijvoeglijk naamwoord, maar een zelfstandig naamwoord. Ook zijn volgende bewering is in zijn algemeenheid onjuist: ‘To feel at home, people need to have a political voice. That is why many Jews became Zionists.’ Algemeen bekend is dat Amerikaanse ‘Jews,’ die slechts twee procent van de Amerikaanse bevolking uitmaken, een onevenredig grote invloed hebben op de buitenlandse politiek van de VS, terwijl zij juist ‘Zionists’ zijn. Dus bestaat er geen oorzakelijk verband meer tussen beide. En het opmerkelijke is dat deze ‘Jews’ niet bij machte zijn om zich te identificeren met het lot van de Palestijnen die al sinds 1948 lijden onder de politiek van de ‘Zionists.’ Buruma doet dit af met het cliché: ‘The tragedy is that they could not bring themselves to share the same territory,’ een gemeenplaats die ook nog eens onjuist is, aangezien de PLO al lang akkoord is gegaan met het het feit dat Israel ruim de helft van het grondgebied behoudt dat de Verenigde Naties in 1947 aan de Palestijnse bevolking gaf. Vrijdag 23 september 2011 publiceerde de Israelische krant Haaretz de VN-toespraak van Mahmoud Abbas, waarin de Palestijnse president onder andere uiteenzette dat:
In 1988, President Arafat again addressed the General Assembly, which convened in Geneva to hear him, where he submitted the Palestinian peace program adopted by the Palestine National Council at its session held that year in Algeria.
When we adopted this program, we were taking a painful and very difficult step for all of us, especially those, including myself, who were forced to leave their homes and their towns and villages, carrying only some of our belongings and our grief and our memories and the keys of our homes to the camps of exile and the Diaspora in the 1948 Al-Nakba, one of the worst operations of uprooting, destruction and removal of a vibrant and cohesive society that had been contributing in a pioneering and leading way in the cultural, educational and economic renaissance of the Arab Middle East.
Yet, because we believe in peace and because of our conviction in international legitimacy, and because we had the courage to make difficult decisions for our people, and in the absence of absolute justice, we decided to adopt the path of relative justice — justice that is possible and could correct part of the grave historical injustice committed against our people. Thus, we agreed to establish the State of Palestine on only 22% of the territory of historical Palestine — on all the Palestinian Territory occupied by Israel in 1967.
Israel weigert zelfs hiermee akkoord te gaan, en blijft steeds meer land van de Palestijnse bevolking stelen, zonder dat de VS en de EU hier steppen tegen ondernemen, waardoor de zogeheten ‘Joodse staat’ nu ongeveer 89 procent bezit van al het land dat tot 1948 het voormalige Britse mandaat Palestina was. Dinsdag 29 augustus 2017 berichtte Haaretz ‘Prime Minister Benjamin Netanyahu declared Monday that he will not evacuate Israeli settlements in the West Bank.
'We are here to stay, forever,' the prime minister said at an event in the settlement of Barkan, commemorating the 50th anniversary of Israel's occupation of the West Bank.
Maar dit alles verzwijgt Buruma, omdat hij anders geen hoofdredacteur van The New York Review of Books was geworden. Vandaar ook dat hij de intellectuele integriteit van de Palestijns-Amerikaanse hoogleraar Edward Said, voorvechter van de Palestijnse zaak, probeert te vernietigen. Net als Ian’s vader, die in 1941 onder nazi-bezetting rechten ging studeren, zijn ook de normen en waarden van zijn zoon Ian flexibel, om het eens eufemistisch te formuleren. Hoe ‘flexibel’ blijkt voorts uit de neutrale recensie van Said’s ‘memoir,’ die op 16 september 1999 eveneens in The New York Times verscheen, dus ongeveer twee weken voordat Buruma in dezelfde krant zijn gram haalde. De Amerikaanse criticus en auteur Christopher Lehmann-Haupt kwalificeerde Out of Place als een ‘absorbing memoir’ over ondermeer
the schools he attended, which condescended to him as an Arab and judged him to be lacking sufficient ‘moral stature.’ (At Mount Hermon, although he consistently ranked first or second in his class, he was made neither valedictorian nor salutatorian) [an academic title of success for the student who delivers the closing or farewell statement at a graduation ceremony. svh]. The result, far from his parents' or the schools' conscious design, was that Said grew up feeling flawed, defeated, clumsy and forever ‘out of place.’
Yet at the same time, the author gradually began to detect a second self within him, and the emergence of this doppelgänger lends this memoir its irresistible dramatic tension. The other self first emerged in outbursts of physical force and endurance, belying the uncoordinated weakling that the author pictured himself as being. Then that self saw through the hypocrisy of his treatment as a second-rate person and rebelled.
Lehmann-Haupt eindigt de recensie met de opmerking dat Said de VS niet zozeer beschouwt als ‘a haven for the dispossessed,’ maar eerder ziet als ‘a refinement of the colonialist outlook toward third-world people.’ Hij voegt hieraan toe dat ‘the message of his remarkably narrated liberation is clear enough,’ een feit dat bij Buruma kennelijk ergernis veroorzaakte. De reden is simpel, Said's visie ondergraaft Buruma's oordeel dat er sprake is van ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Met die karakterisering is een aanzienlijk deel van de wereldbevolking het oneens, zeker degenen die slachtoffer zijn van het kwaadaardige ‘imperialisme uit Washington,’ maar die in Buruma’s vermeende ‘kosmopolitische’ kijk op de wereld geen rol van betekenis spelen. Gilad Atzmon had gelijk toen hij concludeerde dat de ‘duality of tribalism and universalism’ de kern uitmaken ‘of the collective secular Jewish identity.’ Hij wees erop dat
Athens stood for universal, the epic chapter of humanity and humanism. Jerusalem was, on the contrary, the grand chapter of tribal barbarism. Jerusalem was a representation of the banal, non-universal, monotheistic merciless God,
en dat is tegelijkertijd het grote probleem van en met een mainstream-opiniemaker als Ian Buruma. ‘Zionism is’ inderdaad ‘largely a Jewish Diaspora discourse,’ een discussie tussen mensen die bij gebrek aan een kosmopolitische identiteit zich ‘Joods’ zijn gaan voelen. Het slot van Buruma’s commentaar in The New York Times is, in dit verband, onthullend te noemen, doordat het zijn eigen positie verraadt. Hij beweert namelijk dat ‘Edward Said's efforts on behalf of Palestinians admirable,’ zijn, maar dat desondanks, of misschien wel juist daarom:
the hero emerging from his memoir is not the Palestinian activist so much as the alienated intellectual. The modern image of the heroic intellectual is that of a marginal figure, the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official ‘narratives,’ the ‘exile.’ One finishes his book with the strong impression that Said presses the suffering of the Palestinian people into the service of his own credentials as an intellectual hero.
The more he dwells on his suffering and his exile status, the more his admirers admire him. On me, however, it has the opposite effect. Of all the attitudes that shape a memoir, self-pity is the least attractive.
Met andere woorden, wanneer Buruma met grote stelligheid beweert dat
[t]he modern image of the heroic intellectual is that of a marginal figure, the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official 'narratives,' the 'exile,'
dan lijkt die rol bij hem alleen weggelegd te zijn voor de geschoolde diaspora ‘Jood’ die in ‘exile’ als een ‘heroïsche intellectueel’ optreedt, oftewel, iemand als Buruma zelf. Een Palestijnse intellectueel als Edward Said, die als weinig anderen zo helder het Palestijnse leed wist te verwoorden, kan daarentegen, in Buruma’s optiek, niet meer zijn dan een poseur, die slechts aan ‘zelfbeklag’ doet. Op het moment dat Buruma schrijft dat ‘de heroïsche intellectueel’ optreedt als ‘the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official “narratives,”’ dan laat hij impliciet weten dat hij zich als mainstream-opiniemaker een ‘eenzame kampioen van de waarheid’ voelt, die de officiële lezing van de werkelijkheid weet door te prikken. Het is namelijk ondenkbaar dat Ian Buruma publiekelijk zal toegeven dat hij géén ‘deconstructionist’ is van de officiële ‘narratives.’ Vandaar zijn publieke ‘ontmaskering’ van Said, die, in elk geval volgens Buruma, ‘[t]he more he dwells on his suffering and his exile status, the more his admirers admire him.’ Hij moet dit zonder enig concreet bewijs wel beweren om zichzelf een pluim in zijn hoed te kunnen steken, door vervolgens te stellen dat ‘[o]n me, however, it has the opposite effect.’ Het zijn altijd de machtelozen die uit jaloezie vergeefs de groten naar beneden proberen te trekken. Dat geldt zeker voor mainstream-journalist Ian Buruma, die als Nederlander opgroeide in een ‘staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten,’ een staat die ‘geen kweekbodem [is] voor hetgeen men het heroïsche noemt,’ zoals de historicus Johan Huizinga in de jaren twintig van de vorige eeuw schreef. Later meer.
Athens stood for universal, the epic chapter of humanity and humanism. Jerusalem was, on the contrary, the grand chapter of tribal barbarism. Jerusalem was a representation of the banal, non-universal, monotheistic merciless God,
en dat is tegelijkertijd het grote probleem van en met een mainstream-opiniemaker als Ian Buruma. ‘Zionism is’ inderdaad ‘largely a Jewish Diaspora discourse,’ een discussie tussen mensen die bij gebrek aan een kosmopolitische identiteit zich ‘Joods’ zijn gaan voelen. Het slot van Buruma’s commentaar in The New York Times is, in dit verband, onthullend te noemen, doordat het zijn eigen positie verraadt. Hij beweert namelijk dat ‘Edward Said's efforts on behalf of Palestinians admirable,’ zijn, maar dat desondanks, of misschien wel juist daarom:
the hero emerging from his memoir is not the Palestinian activist so much as the alienated intellectual. The modern image of the heroic intellectual is that of a marginal figure, the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official ‘narratives,’ the ‘exile.’ One finishes his book with the strong impression that Said presses the suffering of the Palestinian people into the service of his own credentials as an intellectual hero.
The more he dwells on his suffering and his exile status, the more his admirers admire him. On me, however, it has the opposite effect. Of all the attitudes that shape a memoir, self-pity is the least attractive.
Met andere woorden, wanneer Buruma met grote stelligheid beweert dat
[t]he modern image of the heroic intellectual is that of a marginal figure, the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official 'narratives,' the 'exile,'
dan lijkt die rol bij hem alleen weggelegd te zijn voor de geschoolde diaspora ‘Jood’ die in ‘exile’ als een ‘heroïsche intellectueel’ optreedt, oftewel, iemand als Buruma zelf. Een Palestijnse intellectueel als Edward Said, die als weinig anderen zo helder het Palestijnse leed wist te verwoorden, kan daarentegen, in Buruma’s optiek, niet meer zijn dan een poseur, die slechts aan ‘zelfbeklag’ doet. Op het moment dat Buruma schrijft dat ‘de heroïsche intellectueel’ optreedt als ‘the lonely champion of the truth, the deconstructionist of official “narratives,”’ dan laat hij impliciet weten dat hij zich als mainstream-opiniemaker een ‘eenzame kampioen van de waarheid’ voelt, die de officiële lezing van de werkelijkheid weet door te prikken. Het is namelijk ondenkbaar dat Ian Buruma publiekelijk zal toegeven dat hij géén ‘deconstructionist’ is van de officiële ‘narratives.’ Vandaar zijn publieke ‘ontmaskering’ van Said, die, in elk geval volgens Buruma, ‘[t]he more he dwells on his suffering and his exile status, the more his admirers admire him.’ Hij moet dit zonder enig concreet bewijs wel beweren om zichzelf een pluim in zijn hoed te kunnen steken, door vervolgens te stellen dat ‘[o]n me, however, it has the opposite effect.’ Het zijn altijd de machtelozen die uit jaloezie vergeefs de groten naar beneden proberen te trekken. Dat geldt zeker voor mainstream-journalist Ian Buruma, die als Nederlander opgroeide in een ‘staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten,’ een staat die ‘geen kweekbodem [is] voor hetgeen men het heroïsche noemt,’ zoals de historicus Johan Huizinga in de jaren twintig van de vorige eeuw schreef. Later meer.
4 opmerkingen:
Fascist USA ....."Dr. Norman Finkelstein Was Beaten and Arrested Again In New Jersey"
http://thetruther.us/blog/2017/10/12/dr-norman-finkelstein-beaten-arrested-new-jersey/
http://normanfinkelstein.com/2017/10/06/michael-chetkof-and-allyson-burger-day-of-judgment-approaches/
A perfect example how the US police-state works ......https://theintercept.com/2017/10/12/before-charlottesville-was-in-the-spotlight-police-arrested-their-most-prominent-critic-in-the-middle-of-the-night/
The criminal justice system.......Norman finkelstein:"I spoke to a good lawyer this evening. He said there’s a good chance I will be locked up for perhaps 10 days. I am skeptical that I will endure those ten days. I’m too old, too weary, and the environment is too alien. It’s unclear whether these mafiosi want to punish me, silence me, or — I mean this literally — kill me. It seems they’ve been driven to distraction by my defiance of their boutique-style machinery of destruction. As is blazingly obvious to anyone who steps into this “criminal justice system,” it’s designed to destroy African-American youth. (Of the 45 inmates in my cell, three others were white, maybe three were Hispanic, all the rest were African-American.) I ended up on the wrong side of this apartheid enclave by fluke. I also resisted, so I must be stopped. It might be that they do physically stop me. Over that I have no control. But I’ll never give in. "
http://normanfinkelstein.com/2017/10/12/not-good-news/
Een reactie posten