zaterdag 26 augustus 2017

Ian Buruma en 'het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington' 12


Het is een moeilijke tijd voor de westerse mainstream-opiniemakers, nu, na de val van de Sovjet Unie, ook de ‘Pax Americana haar einde [nadert],’ zoals op vrijdag 9 juni 2017 de kop luidde boven een NRC-artikel van de journalist Ian Buruma. Voor hem, als overtuigd Atlanticus, is het problematisch, zo niet onmogelijk, te verklaren hoe het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’ toch schijnbaar plotseling zijn langste tijd heeft gehad. Weliswaar probeerde Buruma zich alvast tegen kritiek in te dekken door de toevoeging ‘betrekkelijk,’ maar dat was niet meer dan een vormkwestie, immers, alles op aarde is ‘betrekkelijk.’ Het weerhield hem ook niet om te voorspellen dat ‘we,’ te weten het merendeels witte lezerspubliek, ‘ons [zullen] moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Voor Buruma staat onomstotelijk vast dat Amerikaanse beleidsbepalers een grote bijdrage hebben geleverd aan het scheppen van 'vrede' op aarde. Zo benadrukte hij in juli 2002 in The Guardian dat ‘it was an American president, Woodrow Wilson, who fathered the League of Nations in a wildly idealistic attempt to secure world peace.’ Dat de werkelijkheid in strijd is met zijn zienswijze heb ik aan de hand van de feiten hier al eerder proberen aan te tonen. Onder de veelzeggende kop ‘Why we must share America's dirty work’ tracht Buruma aan te tonen dat het Amerikaans ‘imperialisme’ een zegen is voor de wereld, in elk geval voor het deel dat tot het domein van het vrije Westen behoort. Maar aan elke droom komt een eind, en dus werd het na 11 september 2001 zelfs voor de mainstream-opiniemakers onhoudbaar vol te houden dat de Amerikaanse terreur elders een manifestatie is van — met dank aan Ian — ‘a wildly idealistic attempt to secure world peace.’ Daarom zag  mijn oude kennis Buruma zich uiteindelijk gedwongen de vraag te stellen: ‘So what the hell went wrong?’ In één adem door beantwoordde hij die vraag met: 

In the first place, the Americans in 1945 could never have imagined that they might one day be tripped up by their own idealism.

De belangrijkste oorzaak van de Amerikaanse agressie na 11 september 2001 is dus de veronderstelling dat ‘de Amerikanen in 1945’ zich niet konden voorstellen dat ‘zij op een dag over hun eigen idealisme’ zouden struikelen. De lezer dient in deze voorstelling van zaken ervan uit te gaan dat de Amerikaanse oorlogsmisdaden in bijvoorbeeld Vietnam voortkwamen uit ‘idealisme,’ hetzelfde ‘idealisme’ dat de oorzaak is geweest van het ten val brengen van democratisch gekozen regeringen in Guatemala, Perzië, Congo, Chili, het in het zadel helpen of houden van dictators én de permanente gewelddadige interventies in vele delen van de wereld. Dit Amerikaans ‘idealisme,’ dat ontelbare mensenlevens heeft gekost, heeft een neoliberale ideologie mogelijk gemaakt waarbij vandaag de dag acht individuen evenveel bezitten als de helft van de hele mensheid tezamen. Hoewel plunderaars in elke tijd hun slag weten te slaan, is het niet uitgesloten dat deze profiteurs zich inderdaad ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin’ zij ‘met weemoed’ zullen ‘terugkijken’ op het ‘imperialisme uit Washington,’ maar — en ik stel dit met klem —  deze overtuiging van Buruma wordt zeker niet gedeeld door de overgrote meerderheid van de wereldbevolking. En dus waarschuwde hij in The Guardian van dinsdag 16 juli 2002 ervoor dat ‘now that the Russians are down and out, the natural deference to American leadership is harder to maintain.’ Immers, zodra de westerling niet langer meer mentaal gemobiliseerd kan worden door een pathologische angst voor ‘de Russen,’ of welke boeman dan ook, is het inderdaad ‘moeilijker’ om ‘de vanzelfsprekende eerbied voor het Amerikaans leiderschap’ te ‘handhaven.’ De winnaar van de Erasmus-Prijs in 2008, weet als ‘typisch voorbeeld van de nieuwe kosmopoliet,’ dat wil zeggen: als stem van het westerse establishment beter dan de eenvoudige sterveling hoe het bespelen van de angsten van de massa het middel bij uitstek is om de bevolking in het gareel te houden. In het manicheïsche wereldbeeld van de simplist functioneert Het Goede pas optimaal zodra het een scherp contrast vormt met Het Kwaad. De Amerikaanse superioriteit wordt dus echt duidelijk wanneer er een bedreigende vijand tegenover staat. In 2002 formuleerde Buruma deze opvatting als volgt:

For an alliance to work, you need a common enemy. And many Europeans don't see Iraq as a common enemy. Instead, that nagging fear of being dragged into wars by bellicose America, of being rudely wrenched from our peaceful dreams, is growing. But this is the fear of the powerless bystander. One reason for wanting the US to be part of the ICC, or other international institutions, is to check its power and curb its excesses. Perhaps even to pacify it. At the same time, we expect the US to do the dirty work for us.


De ‘noodzaak’ van ‘een gemeenschappelijke vijand’ vormt een belangrijk onderdeel van de ‘nobel lie’ ideologie, die de grondslag was van de nazi-propaganda en nog steeds is van zowel Amerikaanse neoconservatieven als ook de zelfbenoemde ‘liberalen.’ Beide stromingen handelen vanuit dezelfde doorgaans onuitgesproken overtuiging dat een externe vijand noodzakelijk is om de interne cohesie in stand te houden. De man die in de VS de urgentie van ‘nobele leugens’ introduceerde was de naar de VS geëmigreerde Duitse politiek filosoof, professor Leo Strauss, die algemeen beschouwd wordt als ‘an inspirational founder of American neoconservatism… Strauss influenced Weekly Standard editor William Kristol, editor John Podhoretz, and military strategist Paul Wolfowitz.’ Strauss merkte op dat 

thinkers of the first rank, going back to Plato, had raised the problem of whether good and effective politicians could be completely truthful and still achieve the necessary ends of their society. By implication, Strauss asks his readers to consider whether it is true that noble lies have no role at all to play in uniting and guiding the polis. Are myths needed to give people meaning and purpose and to ensure a stable society? Or can men dedicated to relentlessly examining, in Nietzsche's language, those 'deadly truths,' flourish freely? Thus, is there a limit to the political, and what can be known absolutely? […] Seymour Hersh also claims that Strauss endorsed noble lies: myths used by political leaders seeking to maintain a cohesive society. In The Power of Nightmares, documentary filmmaker Adam Curtis opines that 'Strauss believed it was for politicians to assert powerful and inspiring myths that everyone could believe in. They might not be true, but they were necessary illusions. One of these was religion; the other was the myth of the nation.'

Ik blijf wat langer bij de ideologie van de ‘noble lie’ stilstaan omdat het nog steeds in zowel de academische wereld als de politiek en de media een doorslaggevende rol speelt. Zo stelde in zijn standaardwerk Public Opinion de invloedrijke Amerikaanse media-ideoloog Walter Lippmann al in 1922 dat ‘public opinions must be organized for the press if they are to be sound, not by the press,’ met andere woorden dat: 

[w]ithout some form of censorship, propaganda in the strict sense of the word is impossible. In order to conduct propaganda there must be some barrier between the public and the event. Access to the real environment must be limited, before anyone can create a pseudo-environment that he thinks is wise or desirable.

Lippmann maakte de elite duidelijk dat ‘[a]ction cannot be taken until these opinions have been factored down, canalized, compressed and made uniform.’ Vanzelfsprekend spelen de commerciële massamedia een onmisbare rol bij het mobiliseren van de bevolking voor één of ander door de elite gewenst doel. Bekend is dat

[a] review of Leo Strauss' career reveals why the label "Straussian" carries some very filthy implications. Although nominally a Jewish refugee from Nazi Germany (he actually left for a better position abroad, on the warm recommendation of Nazi jurist Carl Schmitt), Strauss was an unabashed proponent of the three most notorious shapers of the Nazi philosophy: Friedrich Nietzsche, Martin Heidegger, and Carl Schmitt. Recent biographies have revealed the depth of Heidegger's enthusiasm for Hitler and Nazism.

The hallmark of Strauss's approach to philosophy was his hatred of the modern world, his belief in a totalitarian system, run by ‘philosophers’ who rejected all universal principles of natural law, but saw their mission as absolute rulers, who lied and deceived a foolish ‘populist’ mass, and used both religion and politics as a means of disseminating myths that kept the general population in clueless servitude.

Professor Shadia Drury provides a fascinating glimpse into the mindset of the neocons 'Leo Strauss was a great believer in the efficacy and usefulness of lies in politics. Public support for the Iraq war rested on lies about Iraq posing an imminent threat to the United States — the business about weapons of mass destruction and a fictitious alliance between al-Qaeda and the Iraq regime. Now that the lies have been exposed, Paul Wolfowitz [Straussian] and others in the war party are denying that these were the real reasons for the war.

The idea that Strauss was a great defender of liberal democracy is laughable. I suppose that Strauss's disciples consider it a noble lie. Yet many in the media have been gullible enough to believe it. The ancient philosophers whom Strauss most cherished believed that the unwashed masses were not fit for either truth or liberty, and that giving them these sublime treasures would be like throwing pearls before swine. A second fundamental of Strauss's ancients has to do with their insistence on the need for secrecy and the necessity of lies. In his book Persecution and the Art of Writing, Strauss outlines why secrecy is necessary. He argues that the wise must conceal their views for two reasons — to spare the people's feelings and to protect the elite from possible reprisals. The people will not be happy to learn that there is only one natural right — the right of the superior to rule over the inferior, the master over the slave and the wise few over the vulgar many.


I never imagined when I wrote my first book on Strauss that the unscrupulous elite that he elevates would ever come so close to political power, nor that the ominous tyranny of the wise would ever come so close to being realized in the political life of a great nation like the United States. But fear is the greatest ally of tyranny.'

Shadia Drury is by no means alone in her desperate concern. Francis A. Boyle, Professor of Law, University of Illinois law school writes: 'I entered the University of Chicago in September of 1968 shortly after Strauss had retired. But I was trained in Chicago's Political Science Department by Strauss's foremost protégé, co-author, and literary executor Joseph Cropsey. Based upon my personal experience as an alumnus of Chicago I concur completely with Professor Drury's devastating critique of Strauss. I also agree with her penetrating analysis of the degradation of the American political process by Chicago's Straussian cabal.

Chicago routinely trained me and numerous other students to become ruthless and unprincipled Machiavellians. That is precisely why so many neophyte neo-con students gravitated towards the University of Chicago. The University of Chicago became the ''brains'' behind the Bush Jr. Empire and his Ashcroft Police State. Attorney General John Ashcroft received his law degree from the University of Chicago in 1967. Many of his “lawyers” at the Department of Injustice [sic] are members of the right-wing, racist, bigoted, reactionary, and totalitarian Federalist Society, which originated in part at the University of Chicago.

According to his own public estimate and boast before the American Enterprise Institute, President Bush Jr. hired about 20 Straussians to occupy key positions in his administration Just recently the University of Chicago officially celebrated its Bush Jr. Straussian cabal. Only the University of Chicago would have the Orwellian gall to publicly claim that Strauss and Bloom [a Strauss protégé] cared one whit about democracy let alone comprehend the ''ideals of democracy.’’'  

Om te voorkomen dat het lijkt alsof alleen kritische journalisten weten hoe de massamedia functioneren, zal ik enkele opvattingen geven van binnenuit, van journalisten die al jaren meedraaien in het mainstream circus. Zo schreef Volkskrant-opiniemaker Bert Wagendorp dat ‘het in ons eigen belang [kan] zijn dat we stevig worden voorgelogen,' een opvatting die symptomatisch is voor de mentaliteit onder Nederlandse journalisten, voor wie, zoals VPRO-journalist Chris Kijne stelde, ‘Nederland een journalistiek paradijsje is.’  Een 'journalistiek paradijsje' dat Kijne eerder -- zonder enige ophef te veroorzaken -- als volgt aanprees:

had u tot voor kort gedacht dat een minister van Financiën er mee weg zou komen wanneer hij tegen de Kamer zei: ‘Nee, natuurlijk heb ik u vorige week, toen ik op het punt stond de grootste ingreep in de economie te doen die een minister van Financiën ooit heeft gedaan, niet de waarheid verteld. En als ik volgende week een nog grotere ingreep ga doen, vertel ik het u weer niet.’ Is toch gebeurd. Gaat over democratie. En het vreemdste is: we vinden allemaal nog dat Bos gelijk heeft ook. Voor ons journalisten was het natuurlijk niet nieuw dat Wouter Bos ons niet altijd de waarheid vertelde. Wel is het nieuw dat ik op dit moment even niet meer weet of ik wel even hard als vroeger mijn best moet doen om hem die waarheid te laten vertellen. Of er inderdaad niet even een hoger belang is dan ‘de waarheid, niets dan de waarheid.’

Het is een simpel voorbeeld van de ‘nobel lie’ die noodzakeljjk is om ‘een hoger belang’ dan ‘de waarheid’ te kunnen dienen. Kijne’s ‘hoger belang’ was het landsbelang, dat wil zeggen: het neoliberale kapitalisme. Op die manier beschermt de mainstream-pers de belangen van, in dit geval, de financiële elite. In een boekbespreking van The Father of Spin. Edward L. Bernays and the Birth of Public Relations (2002) wordt een illustratie gegeven van de doortraptheid van de moderne ‘spindoctor,’ voor wie ‘de waarheid’ van ondergeschikt belang is geworden:

The term ‘banana republic’ actually originated in reference to United Fruit's domination of corrupt governments in Guatemala and other Central American countries. The company brutally exploited virtual slave labor in order to produce cheap bananas for the lucrative U.S. market. When a mildly reformist Guatemala government attempted to reign in the company's power, Bernays whipped up media and political sentiment against it in the commie-crazed 1950s.

‘Articles began appearing in the New York Times, the New York Herald Tribune, the Atlantic Monthly, Time, Newsweek, the New Leader, and other publications all discussing the growing influence of Guatemala's Communists,’ Tye writes. ‘The fact that liberal journals like the Nation were also coming around was especially satisfying to Bernays, who believed that winning the liberals over was essential… At the same time, plans were under way to mail to American Legion posts and auxiliaries 300,000 copies of a brochure entitled “Communism in Guatemala -- 22 Facts.’’

His efforts led directly to a brutal military coup. Tye writes that Bernays ‘remained a key source of information for the press, especially the liberal press, right through the takeover. In fact, as the invasion was commencing on June 18, his personal papers indicate he was giving the “first news anyone received on the situation” to the Associate Press, United Press, the International News Service, and the New York Times, with contacts intensifying over the next several days.’

The result, tragically, has meant decades of tyranny under a Guatemalan government whose brutality rivaled the Nazis as it condemned hundreds of thousands of people (mostly members of the country's impoverished Maya Indian majority) to dislocation, torture and death.

Bernays relished and apparently never regretted his work for United Fruit, for which he was reportedly paid $100,000 a year, a huge fee in the early 1950s. Tye writes that Bernays' papers "make clear how the United States viewed its Latin neighbors as ripe for economic exploitation and political manipulation -- and how the propaganda war Bernays waged in Guatemala set the pattern for future U.S.-led campaigns in Cuba and, much later, Vietnam." 

Typerend voor de huidige mainstream-pers is dat wanneer Geert Mak de geloofwaardigheid van de ‘chroniqueurs van het heden en verleden,’ publiekelijk in twijfel trekt, de mainstream-journalisten dit feit voor kennisgeving aannemen en weigeren hierop in te gaan. Ook de media weten al lang dat zij hun ‘taak,’ het ‘uitbannen van onwaarheid,’ niet ‘serieus genoeg’ nemen, terwijl toch [o]p dit moment op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats[vindt] die grote consequenties heeft,’ aldus Mak. Net als de voormalige hoofdredacteur van Trouw en Vrij Nederland, Frits van Exter, weten 'onze' gecorrumpeerde journalisten dat de ‘aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel wordt gestuurd’ door ‘de politieke machten,’ en wel omdat de meeste journalisten lijden aan kuddegedrag,’ waardoor ‘als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen, zegt “ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,” dat je dat ook bekijkt. De dingen waar hij het niet over heeft, die volg je dus minder,’ en deze mentaliteit ‘werkt' volgens Van Exter, 'voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.’


Een andere ‘geconditioneerde’ journalist die door ‘reflexen’ wordt aangestuurd, is de Vlaamse hoofdredacteur van NRC Handelsblad, Peter Vandermeersch, die op 23 juni 2011 zijn lezers liet weten dat ‘[e]r immers niks dat vluchtiger is dan journalistiek’ waarbij ‘de waan van de dag achterna’ wordt gehold. ‘Want hollen is wel degelijk het woord. Dagbladjournalistiek, dat is immers een snelle sprint.’ Vandermeersch concludeert op grond van zijn dagelijkse ervaringen dat de mainstream-‘[j]ournalistiek niet alleen vluchtig [is], ze dreigt ook oppervlakkig te zijn… We hebben slechts voor een deel zicht op de waarheid,’ en zelfs dat ‘deel’ moet wijken zodra de journalist meent een ‘hoger belang’ te moeten dienen. ‘Dus zitten we met zijn allen in een tredmolen die soms behoorlijk – excusez le mot – hoerig is… Wij journalisten schurken zolang tegen die macht aan dat wij er zelf ook wel eens van willen proeven,’ aldus de hoofdredacteur van de Nederlandse ‘kwaliteitskrant.’ 

En zo zijn we weer terug bij Ian Buruma’s beweringen die voorbeelden zijn van de zogenaamde ‘nobel lies.’ Typerend aan zijn beschrijving is de karikaturale wijze waarop hij de zaak, voorzien van een overvloed aan adjectieven, voorstelt: ‘veel Europeanen’ zijn bevangen door een ‘kwellende vrees’ om ‘op ruwe wijze uit’ hun ‘vreedzame dromen te worden gerukt.’ Met deze interpretatie weet Buruma de feiten te negeren, want de werkelijkheid is dat de shock and awe-inval onder leiding van de VS een ‘agressieoorlog’ was, die, zoals de toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Kofi Annan benadrukte, ‘illegaal’ bleef, aangezien ‘the invasion was not sanctioned by the UN security council or in accordance with the UN's founding charter.’ In dit verband is van vitaal belang te weten dat tijdens de Processen van Neurenberg de Amerikaanse hoofd-aanklager, Robert H. Jackson, benadrukte: 

This trial is part of the great effort to make the peace more secure. It constitutes juridical action of a kind to ensure that those who start a war will pay for it personally.

Jackson, verklaarde voorts:

To initiate a war of aggression, therefore, is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole,

en:

If certain acts and violations of treaties are crimes, they are crimes whether the United States does them or whether Germany does them. We are not prepared to lay down a rule of criminal conduct against others which we would not be willing to have invoked against us.

Met andere woorden: in tegenstelling tot Buruma’s bewering dat een ‘nagging fear of being dragged into wars by bellicose America, of being rudely wrenched from our peaceful dreams’ de oorzaak waren waarom ‘wij’ Europese burgers, tegen de deelname waren aan een uiterst gewelddadige inval in Irak, wilden de meesten van de tegenstanders het handvest van de VN niet schenden door een westerse ‘agressieoorlog’ te steunen, die de chaos in het toch al gewelddadige Midden-Oosten alleen maar zou vergroten, zoals een ieder met een greintje verstand kon beseffen. Buruma’s beschuldiging dat ‘this is the fear of the powerless bystander,’ was even onjuist, zoals het uiteenvallen van Irak, Afghanistan, Libië en Syrië hebben aangetoond. Zijn onwetendheid demonstreert deels hoe weinig hij van de situatie in een aanzienlijk deel van de wereld begrijpt, en deels hoe diep zijn intellectuele corruptie is om met zoveel pedanterie eenvoudig te weerleggen beweringen te blijven verspreiden. Zijn opvatting over ‘onze vreedzame dromensluit naadloos aan bij de mening van de joods-Amerikaanse neoconservatief, en grote pleitbezorger van de Irak-inval, Robert Kagan die in het boek Of Paradise And Power. America And Europe In The New World Order (2003), het volgende stelde:

It is time to stop pretending that Europeans and Americans share a common view of the world, or even that they occupy the same world. On the all-important question of power, the desirability of power — American and European perspectives are diverging. Europe is turning away from power, or to put it a little differently, it is moving beyond power into a self-contained world of laws and rules and transnational negotiation and cooperation. It is entering a post-historical paradise of peace and relative prosperity, the realization of Immanuel Kant's 'perpetual peace.' Meanwhile, the United States mired in history, exercising power in an anarchic Hobbesian world where international laws and rules are unreliable, and where true security and the defense and promotion of a liberal order still depend on the possession and use of military might. That is why on major strategic and international questions today, Americans are from Mars and Europeans are from Venus: They agree on little and understand one another less and less. And this state of affairs is not transitory — the product of one American election or one catastrophic event. The reasons for the transatlantic divide are deep, long in development, and likely to endure. When it comes to setting national priorities, determining threats, defining challenges, and fashioning and implementing foreign and defense policies, the United States and Europe have parted ways. 

Op zijn beurt voegde Ian Buruma aan deze neoliberale zienswijze toe: 

One reason for wanting the US to be part of the ICC (International Criminal Court. svh), or other international institutions, is to check its power and curb its excesses. Perhaps even to pacify it. At the same time, we expect the US to do the dirty work for us.

Ook hier probeert Ian Buruma de aandacht te verleggen. De vraag is namelijk: wie zijn ‘we’? Niet de bevolking in de westerse democratieën die geen wezenlijke greep heeft op het politieke beleid, zeker niet op het gebied van oorlog en vrede. De ‘we’ zijn de westerse elites die hun eigen belangen nastreven. Toch doet hij het voorkomen dat ‘we verwachten van de VS om het smerige werk voor ons te doen,’ dus het vermoorden van politieke tegenstanders, het verdrijven van democratisch gekozen regeringen, het starten van agressieoorlogen, het martelen van gevangenen, het permanent schenden van het internationaal recht, en het negeren van het verzet hiertegen, en dit alles om allereerst en vooral de belangen van de elite veilig te stellen. Aan ‘we’ wordt niets gevraagd, de Amerikaanse neoliberale en neoconservatieve democratie is uitgemond in een ‘oligarchy with unlimited political bribery,’ aldus in 2015 oud-president Jimmy Carter, terwijl de oud-veiligheidsadviseur en voormalig minister van Buitenlandse Zaken Henry Kissinger in hetzelfde jaar verklaarde dat ‘breaking Russia has become an objective’ voor de beleidsbepalers in Washington. Gezien de vluchtelingenstromen, resultaat van de door de VS gecreëerde chaos in Libië en het Midden-Oosten, kan men niet volhouden dat de Europeanen ‘verwachten’ dat de VS ‘het smerige werk voor ons’ doet. Na twee desastreuze wereldoorlogen, en de talloze koloniale oorlogen na 1945 -- met Vietnam als dieptepunt -- weten Europese burgers dat in een geglobaliseerde wereld, waarin alles met alles verbonden is, oorlog geen oplossing biedt voor wezenlijke problemen als milieuvernietiging, klimaatverandering, uitputting van de grondstoffen, en de groeiende kloof tussen rijk en arm, nu ook in het rijke Westen zelf. Het machtsverlies van Washington en de opkomst van China als wereldmacht kunnen alleen maar eindigen in een genocidaal treffen, wanneer de agressie van de VS niet  aan banden wordt gelegd door de wereldgemeenschap. De tijd is voorbij dat Buruma's 'dirty work' ongestoord blijft doorgaan, en wel om de eenvoudige reden dat de gecreëerde 'vijand' kan terugslaan, zoals 'we' sinds 11 september 2001 weten. 

Panta rhei, niets is zeker, slechts dertien jaar nadat Buruma met grote stelligheid had verkondigd dat ‘the Russians are down and out,’ probeerden de beleidsbepalers in Obama’s regering ‘Rusland uiteen te laten vallen,’ omdat Moskou weer machtig genoeg was om de directieven uit Washington te negeren. Anno augustus 2017 lijkt het er meer op dat de Amerikanen ‘down and out’ zijn, hetgeen onderstreept hoe weinig de Buruma’s van de mainstream-pers bij machte zijn om achter de façade te kijken. Het demonstreert tevens dat het Amerikaanse ‘smerige werk’ niet werkt. In dit opzicht is Buruma’s advies in 2002 dat ‘we must share America's dirty work,’ op zijn zachtst gezegd, opmerkelijk. De laatste zinnen van zijn opiniestuk in The Guardian waren destijds: 

we cannot expect the Americans to be keen on our European civilizing mission. There is only one way out of this dilemma, which is to rebuild European military power. We cannot match the US, but we can share more of its burden. If we want the Americans to sign up to the ICC, we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable,

met als mogelijke consequentie een Derde Wereldoorlog, die, gezien de ontelbare massavernietigingswapens, genocidaal zal zijn, oftewel ‘dirty.’ Uitgaande van het tot nu toe door Europese elites gesteunde ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington’ moeten 'we' aannemen dat Buruma's oproep aan Europa om een deel van het 'dirty work’ uit handen van de Amerikanen te nemen, tevens een oproep is voor oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid en zelfs genocide, die nu eenmaal onlosmakelijk verbonden zijn aan moderne oorlogsvoering en ons’ juridisch ‘accountable’ maken. Dit zal definitief een eind maken aan het ‘[m]ultilateralism and peaceful internationalism’ die door Buruma zo geringschattend betiteld worden als 'a kind of European white man's burden, a mission civilisatrice.’


 Slachtoffers van Agent Orange, voorbeeld van Amerikaans 'dirty work' dat 'we too must do,' aldus Ian Buruma 'and take the risk of being held accountable.' Maar wie houdt de VS 'accoutable' voor zijn ontelbare oorlogsgmisdaden?

Buruma mag dan wel voor de Stichting Praemium Erasmianum een schoolvoorbeeld zijn van ‘tolerantie, cultureel pluralisme en ondogmatisch, kritisch denken,’ voor onafhankelijke geesten blijft hij de stem van de gevestigde orde die haar wanorde met geweld in stand tracht te houden. Om dit zo duidelijk mogelijk te maken citeer ik hieronder een fragment uit het boek Other Men Will Come. How the Military-Industrial Complex Gained Control of the U.S. Government (2015), geschreven door een deskundige die, in tegenstelling tot Ian Buruma, van binnen uit door ervaring weet wat er achter de schermen gebeurt. Zijn naam is Wolf Christoph Dieter, jarenlang een Amerikaanse ‘consultant who worked with organizations bidding to win government contracts for military weapons.’ Dieter toont plausibel aan hoe het Amerikaans militair-industrieel complex, dat jaarlijks meer dan de helft van het 'discretionary' federale budget opslokt, allereerst vecht voor zijn eigen belang. Al in het interbellum waarschuwde de historicus Johan Huizinga ervoor dat ‘[e]lke organisatie, tot zekere perfectie gekomen en in gang gehouden door haar eigen mechanisme, de neiging [heeft] haar doel in haar eigen bestaan en functie te verplaatsen.’ Dieter zelf werkt dit gegeven als volgt uit:

The military-industrial complex and the finance-capital group are in agreement as to an objective, but in fundamental opposition in their intrinsic world outlooks. Both strive for world domination, in democratic guise, for America. Each aims for itself to rule America, but for different reasons. Since World War II, the struggle between them, fought out in the banks and streets of the world's cities constitutes the real history of the age. The finance-capital group represents a form of money-thought, embracing the entire planet to the extent that if any one of the primary developed nations such as the United States,-Germany, Russia, China, or England goes down economically, it will take every other nation on earth with it. 

The origins of the these two warring factions started early in the nation's history when men set out to acquire as much wealth as they could one way or another. Those who became part of the military-industrial complex arose from the soil: farmers, rope makers, wagon makers, coal miners. They became the industrialists who built railroads, steel mills, ships, mines, automobiles, chemicals, pharmaceuticals, and armaments, among others. They acquired their wealth ruthlessly and with little regard to law or ethics. They dealt in the realm of things. 

On the other hand, the finance-capital group, as was brilliantly documented in Lundberg's America's 60 Families, including such men as Morgan, Rockefeller, Mellon, Du Pont, Astor, Goelet, Vanderbilt, Gould, and other extremely rich men, amassed their wealth through theft, bribery, fraud, intimidation, violation of laws, piracy, corruption, seizure of the public domain, extortion, larceny, and any other means necessary to make money. 

The men of both groups pursued money. They had no allegiance to ethics or to the consequences of their actions. For instance, the armaments industrialists sold weapons to both sides during the Civil War. They were driven by greed. The finance-capital group isolated themselves from those who dealt with things-the realm of things was anathema to them. Money is a form of pure thought; thus, a dollar bill has no value because it is just a piece of paper with some, printing on it. Its value is assigned to it by the person who holds it and by the strength of the government that creates it. Money is the life's work of the capitalist. They have no use for anything else. 

These two factions have engaged in ruthless combat for control of the destiny of the nation from the Civil War onward. Their selfishness is legion. The industrialists do not share their accumulated wealth with their workers; in fact, after importing slaves from Africa to use as cheap labor, they extended their treatment of slaves to all workers by paying them as little as possible, working them as long as possible, and establishing policies that would ensure the workers stayed workers just as slaves stayed slaves. 

It is an attitude toward workers that prevails to this day. 

The money men are no different. 

In the battle for money and control of the United States, which is the seat of their wealth and the future of it, these two groups of men have been adversaries from the beginning. Each created the methods and means of protecting their life's work from threats, both in the United States and abroad. 

The industrialists funded a military capable of defeating any enemy through weapons, spying, and strategy, and developed a voracious appetite for the production of armaments, equipment, and supplies, and then made sure, by whatever means necessary, that the resulting machine of war would not become obsolete. The association of the industrialists and the military men came to constitute what was eventually termed a military-industrial complex. 

And all in the name of ‘democracy.' 

But also in the name of democracy the money men enlisted rhetoric as their weapon of choice: the media. An arsenal of words and pictures was deployed as if it was guns and cannons to manage and mold public opinion. A bombardment of newspapers, articles, magazines, flyers, and radio broadcasts were used in the beginning to control the thoughts of people, turning citizens into a monstrous intellectual force intended to support the finance-capital group's aims-to make money. Their arsenal today includes endless television broadcasts intended to produce impressions on the viewer, and those impressions support the aims of the finance-capital group; they influence the thought processes of the citizenry to take actions that benefit lot the people, but the men of money. 

Today, electronics are wielded like a battle-axe to capitalize on the actions of citizens whose opinions have been carefully molded to suit the finance-capital group's objectives. For instance, when a person tells a stock broker to buy shares of stock, in the space of the nanosecond between the transmission of the order to the stock exchange and the time when it is received, a powerful computer program intercepts the order. The program determines if the stock price is lower or higher by a point or two, and it automatically commands buy or sell, which retrieves a few pennies of profit.  Multiplied millions of times a day, the pennies and fractions of pennies result in billions of dollars of profits, without any human making a decision.

The stock market and the men who control it can only make money when the market is volatile, going up and down, up and down, and they manipulate the circumstances that create that volatility through the use of the information media, which is comprised of propaganda. The news reports breathlessly announce that the markets are responding to fear of impending events, or optimism of anticipated good tidings, as if the markets were beings who could fear or hope. But the fear and hope are created by the news media, and produce the very volatility that brings wealth to a group of men so few a 3-year-old child could count them. 

All in the name of democracy, of course. 

But, alas, it is not a democracy when 60% of the wealth of the United States is owned by 1% of the population, and of that 1%, just 100 men own two thirds of it.

And that describes an oligarchy, not a democracy. Not even a republic, which the United States is supposed to be. 

One of the offshoots of the need to protect and enhance 'wealth  down  through  time  has  been the  deliberate organization of an artificial aristocracy to make sure the wealth stays in the hands of the wealthy. In this country of immigrants who escaped from the divine right of kings, extremely wealthy men built vast estates, private schools, country clubs, yacht clubs, men's clubs, and other visible signs of astounding wealth to support a society to which only the rich could belong. They intended to be admired for what they had and not be remembered for the crimes they had committed to get what they had. 

They lusted to be kings, so they created the outward illusion of being kings. 

The descendants of these pretenders-to-be aristocracy lave come to think of themselves as America's aristocracy, but in fact, they are nothing but the sons and daughters of a dazzling array of crooks. 

To protect their wealth, these thieves did two things. First, they ensured that their sons and daughters would marry the sons and daughters of other wealthy men. That kept the money within a small a small group through intermarriage. They funded private universities, which were established as men-only educational institutions so their sons would learn how to manage money. They arranged debutante balls for their daughters so they would be presented to the other wealthy families as potential wives, all to keep the wealth within the select few. They created regattas and country club parties for the same reason, anything to ensure appropriate marriages. 

And it worked. 

Second, they bought relationships with politicians or organizations they needed to protect what they considered not only their wealth, but also what they considered ‘rights,’ which is how the Central Intelligence Agency, the National Security Agency, and the biggest organization in the world in terms of how many people are employed — the Department of Defense — came to be.   These organizations owe their existence to the richest men in the nation, and their primary mission is to protect that wealth and the means to make it bigger, to protect the divine rights of these new kings, at home and abroad. 

To protect the oligarchy. 

The productive economy (i.e., a factory, a farmer, a mine, md enterprises such as these) are rooted in the land under them. They are enterprises whose activities are merely indexed in money by the ebb and flow of it streaming through them in the course of their economic activity. The key here is that the productive economy is not free, not wholly able to move from that portion of the earth in which the constituent parts are rooted.

Only money is wholly free. The banks, the stock exchange, speculators, and raiders: the activities of these are free in that they can intervene in the activities of the economy for their own interests without the encumbrance of things. They can shift their resources with bewildering speed from day to day, hour to hour, moment to moment. They are modern-day Vikings mounting their attacks on lumbering, immobile targets. Finance-capital's objective is not to creatively produce things, but rather lay out their money in the form of invisible structures, to control even whole countries. When finance-capital does lay out its money in this fashion, a side effect is that whole industries can be shifted globally for cheaper labor, cheaper products, with devastating consequences to the affected labor forces and market share organizations. This holds true with varying degrees of intensity for the entire West. 

Along with Louis XIV, they could well have trumpeted and some of them did: 

‘The State? I am the State.’

A few centuries ago, these providers of money were only small part of the West's overall economy, supplying seed money for new productive enterprises and limited capital for the requirements of established business concerns. Finance-capital's overwhelming growth began with the vil War and reached its peak with World War II. During that time, its members preempted for themselves, again in democratic guise, the entire machinery of the government of the United States, but their dominance did not survive World War II, for during World War II, the industrialists focused on controlling the means with which to ensure the survival of the nation. They also focused, concomitantly, on controlling the United States government. The fight was on. 

The finance-capital group is not interested in the survival of the United States. They once were, in the beginning. But now their money is moveable, as never before, and it matters not in which country it finds a home. Their interests have shifted to the global marketplace, and the United States is just another pawn to be used in the acquisition of wealth. The only force holding the United States together and focused entirely on the survival of the nation is the military-industrial complex. Their singular focus is maintaining a secure nation. The well-being of the military-industrial-complex depends on it. 

Het is deze achtergrond die de Buruma’s van de mainstream-pers permanent verzwijgen,  deels omdat zij de werkelijkheid niet kennen, en deels omdat zij de werkelijkheid niet willen weten. Door een gebrek aan verbeeldingskracht, morele oprechtheid, historische kennis en authenticiteit geloven zij in een simplistische goed-kwaad verdeling van de wereld. Ook al toont men aan dat na 1945 voor de VS het zogeheten 'militair Keynesianisme’ de leidende ideologie werd, waarbij ‘het militair-industrieel complex, de wapenindustrie, een integraal onderdeel is geworden van de Amerikaanse economie,’ zoals de Amerikaanse geleerde Chalmers Johnson tegenover mij uiteenzette, dan nog zullen ze weigeren deze werkelijkheid te accepteren. Daarover later meer. 



     

3 opmerkingen:

Willem zei

The Noble Lie, is zo oud als Plato's Republiek, een boek die gymnasiasten (waarvan Buruma er vast een van is) al voor de kiezen kregen toen ze een jaar of dertien waren.

Plato noemt het overigens nergens in dat boek een leugen voor de bestwil van de rijken en machtigen, en juist daarom is de Noble Lie zo krachtig. Daarnaast is Noble Lie krachtig omdat hij voordelig werkt voor het zichzelf benoemde 'zout op aarde' (gymnasiasten waar Plato voor schrijft) en het gajes (de niet gymnasiasten) hun eeuwige dienstbare plaats voor het 'zout op aarde' toewijst

Over de Noble Lie heb ik voor het eerst gelezen in Karl Popper's Open society and its enemies. In het volgende filmpje wordt deze leugen van Plato in 60 seconden toegelicht

https://m.youtube.com/watch?v=EXqvD_PgSww

Of Buruma, Vandermeersch, Mak etc echt geloven in dat wat ze zeggen, kan ik niet zeggen (ik kan niet in hun hoofden kijken). Maar ik weet wel dat het pijnlijk is om een fout die jaren geleden onmerkbaar in je karakter is geweven (toen je nog kwetsbaar en gevoelig was voor de woorden van Plato) uit je systeem van denken te trekken alsof het onkruid is (wat het is). En wat ook niet meewerkt is dat de Vandermeerschen en Buruma's alles op deze wereld te danken hebben aan het geloof en verspreiden van de 'Nobele' leugen. Het lijkt me niet dat je daardoor een gelukkig leven kan leiden en dat lijkt me toch de belangrijkste graadmeter in hoe je met je gedachten in de wereld wilt staan. Wat Agent Orange doet en wat de consequenties van de WMD zijn, en andere nobele leugens, etc zijn onze denkende elite in hun boze dromen wel bekend die ze zelfs niet aan hun psychiater durven te vertellen.

Eenzaam en alleen of levend tussen psychopaten en nuttige idioten die elkaar prijzen geven als medicijn om de pijn te verzachten en hen verder te verdoven, is de enige plek die voor hen overblijft om in te bestaan.

Sonja zei

Over Rosanne Hertzberger
"Hertzberger doorloopt in drie korte kolommen een lange serie drogredeneringen, verdraaiingen en feitelijke onjuistheden. Met een trumpiaans fingerspitzengefühl voor debatvervuiling rijgt ze de manipulaties aaneen."
https://joop.bnnvara.nl/opinies/trump-hertzberger

Ron zei

En zo lees je weer eens een paar willekeurige artikelen in de Vokskrant van zaterdag en zie met wat voor een manipulatieve onzin een Martin Sommers en een Arie Elshout het onnozele volk klaarblijkelijk wekelijks bestoken..... https://www.volkskrant.nl/opinie/martin-sommer-in-het-debat-over-slavernij-is-overdrijving-keukenmeester~a4513132/ .... https://www.volkskrant.nl/buitenland/trump-staat-tot-obama-als-sloper-staat-tot-dromer~a4513136/

“We Just Do What the Israelis Want Us to Do”

  “We Just Do What the Israelis Want Us to Do” The Scourging of Gaza: Diary of a Genocidal War Jeffrey St. Clair December 21, 2024 + On Dece...