They said, ‘Lord, a plague is on the world
Lord, no man is free
The temples that we built to you
Have tumbled into the sea
Lord, if you won't take care of us
Won't you please, please let us be?’
And the Lord said
And the Lord said
I burn down your cities - how blind you must be
I take from you your children and you say how blessed are we
You all must be crazy to put your faith in me
That's why I love mankind
You really need me
That's why I love mankind
Randy Newman. God’s Song. 1972
In een essay over de Amerikaanse schrijver Edgar Allan Poe schreef de Britse auteur D.H. Lawrence in het begin van de jaren twintig van de vorige eeuw:
The central law of organic life is that each organism is intrinsically isolate and single in itself.
The moment its isolation breaks down, and there comes an actual mixing and confusion, death sets in.
This is true of every individual organism, from man to amoeba.
But the secondary law of all organice life is that each organism only lives through contact with other matter, assimilation, and contact with other life, which means assimilation of new vibrations, non-material. Each individual organism is vivified by intimate contact with fellow organisms: up to a certain point.
Hier begint de verwarring van voormalige protestantse christenen als Geert Mak met hun hang naar absolutisme, of dit nu de macht van God is dan wel de macht van ‘Brussel,’ zoals dit zich het duidelijkst manifesteert in zijn bewering ‘Geen Jorwerd zonder Brussel,’ en ‘Geen Brussel zonder Jorwerd.’ Mak mag dan wel verklaren ‘ik geloof niet dat we bang moeten zijn voor democratie,’ maar dat is irrelevant. Zijn drang naar het volledig opgaan in een groter geheel, in de ‘hoop’ daarmee greep te krijgen op zijn eigen lot en dat van de mensheid, is in strijd met het wezen van democratie. D.H. Lawrence:
The trouble about man is that he insists on being master of his own fate, and he insists on oneness.
Het streven naar het opgaan in iets anders omdat men de last van de vrijheid niet zelf kan dragen is evenwel vergeefs, want
as a matter of fact this glowing unison is only a temporary thing, because the first law of life is that each organism is isolate in itself, it must return to its own isolation.
Lawrence voegde hieraan toe dat ‘for me, there may be one God, but He is nameless and unknowable,’ en juist dit kan de christelijke leer, en daarmee het westerse denken dat daaruit is voortgevloeid, inclusief de Verlichtingsideologie, absoluut niet accepteren. De westerling blijft fanatiek zoeken naar het ultieme antwoord op het geheim van het bestaan, of zoals de Britse kosmoloog Stephen Hawking kortweg verklaarde: ‘My goal is simple. It is a complete understanding of the universe, why it is as it is and why it exists at all.’ Alles, werkelijk alles moet gekend worden. Niets is heilig meer en spreekt in zijn eigen taal met de westerling. Naar macht strevend moet alles worden verklaard voordat het beheerst kan worden, voordat de Makkiaanse kreet werkelijkheid kan worden dat er ‘Geen Jorwerd zonder Brussel’ mogelijk is. Al in 1886 schreef Friedrich Nietzsche in Voorbij Goed en Kwaad dat
van de zogenaamde ontwikkelden, de gelovigen van de ‘moderne ideeën’ misschien niets zo walgelijk [is] als hun gebrek aan schaamte, hun gemakzuchtige brutaliteit van oog en hand waarmee zij alles aanraken, belikken, betasten, en het is niet onmogelijk dat tegenwoordig onder het volk, het eenvoudige volk, met name onder de boeren, altijd nog meer relatieve verhevenheid van smaak en eerbiedige tact kan worden aangetroffen dan onder de kranten lezende demi-monde van de geest, de ontwikkelden.
Maar zelfs die ‘relatieve verhevenheid’ is verdwenen in het Europa van de EU, omdat door de rationalisering van de landbouw, ‘Brussel’ de ‘eenvoudige’ boerenstand heeft vernietigd. De landbouw en veeteelt is agro-industrie geworden, in dienst van de banken, de grote kredietverschaffers. Het ontgaat de Makkianen in wat voor wereld de westerling vandaag de dag leeft. De Amerikaanse auteur en hoogleraar geschiedenis, wijlen Theodore Roszak, beschreef in zijn in 1968 verschenen bestseller The Making of a counter culture de moderne maatschappij als een technocratie en:
In de technocratie is niets meer klein of eenvoudig of overzichtelijk voor de niet-technicus. In plaats daarvan gaat de omvang en ingewikkeldheid van alle menselijke activiteiten - politiek, economisch, cultureel - de competentie van de amateur-burger te boven en vergt onverbiddelijk de aandacht van speciaal opgeleide deskundigen. Rond deze centrale kern van experts die zich bezighouden met de grote publieke zaken van algemeen belang groeit een kring van subsidiaire experts die, gedijend op het algemene sociale aanzien van technische bekwaamheid in de technocratie, zich een invloedrijk gezag aanmatigen over de schijnbaar meest persoonlijke levensfacetten: seksueel gedrag, de opvoeding van kinderen, geestelijke gezondheid, recreatie, enzovoorts. In de technocratie streeft alles ernaar puur technisch te worden, het voorwerp van beroepsmatige aandacht. Daarom is de technocratie het bewind van de deskundigen - of van degenen die de deskundigen in dienst kunnen nemen.
Vandaar de Mak's stelling dat zijn ‘Jorwerd’ geen recht van bestaan meer heeft ‘zonder Brussel,’ oftewel, de gewone mens heeft geen toekomst zonder wat Mak zelf het ‘grootkapitaal’ noemt, de huidige neoliberale economische macht, die op elke Europarlementarier 20 lobbyisten in ‘Brussel’ heeft. Het was deze totalitaire ontwikkeling die John Steinbeck al in het begin van de jaren zestig beschreef in zijn Travels with Charley, en die Mak in Reizen zonder John deed concluderen dat de Nobelprijswinnaar Literatuur met zijn ‘eeuwig sluimerende pessimisme’ niets anders dan een ‘doemdenker’ was geweest, die met zijn ‘sombere voorspellingen de plank’ had misgeslagen. Lang voordat de meeste anderen doorkregen dat er een ingrijpende omslag gaande was, en de kleine Mak in de polder zich nog aan Donald Duck vergaapte, besefte Steinbeck dat achter de opwinding over alle moderne gadgets een gapende leegte schuilging:
The big towns are getting bigger and the villages smaller. The hamlet store, whether grocery, general, hardware, clothing, cannot compete with the supermarket and the chain organization. Our treasured and nostalgic picture of the village general store, the cracker-barrel store where an informed yeomanry gather to express opinions and formulate the national character, is very rapidly disappearing. People who once held family fortresses against wind and weather, against scourges of frost and drought and insect enemies, now cluster against the busy breast of the big town.
The new American finds his challenge and his love in traffic-choked streets, skies nested in smog, choking with the acids of industry, the screech of rubber and houses leashed in against one another while the townlets wither a time and die. And this, as I found, is as true in Texas as in Maine. Clarendon yields to Amarillo just as surely as Stacyville, Maine, bleeds its substance into Millinocket, where the logs are ground up, the air smells of chemicals, the rivers are choked and poisoned, and the streets swarm with this happy, hurrying breed. This is not offered in criticism but only as observation. And I am sure that, as all pendulums reverse their swing, so eventually will the swollen cities rupture like dehiscent wombs and disperse their children back to the countryside. This prophecy is underwritten by the tendency of the rich to do this already. Where the rich lead, the poor will follow, or try to.
En aldus geschiedde. Steinbeck wist niet precies waarin dit hele proces zou eindigen, maar voelde wel onmiddellijk aan dat niet al het nieuwe een vooruitgang betekende. Integendeel zelfs, veelal betekende vernieuwing een verschraling van het leven. Nu het nieuwe een imperatief was geworden verlangde hij in toenemende mate naar het oude om op zijn minst enige houvast te hebben. ‘We, as a nation,’ stelde Steinbeck vast ‘are as hungry for history as was England when Geoffrey of Monmouth concocted his History of British Kings.’
Hij schreef over de 'nerveuze rusteloosheid,’ van zijn landgenoten, de vervreemding van hun eigen omgeving, het gebrek aan het gevoel ergens bij te horen. Het waren voor hem kenmerkende uiterlijke symptomen van een dieper liggende culturele ziekte. Naar aanleiding van een ontmoeting met bewoners van een ‘mobile home’ op een ‘trailerpark‘ vroeg Steinbeck:
One of our most treasured feelings concerns roots, growing up rooted in some soil or some community. How bad did they feel about raising their children without roots? Was it good or bad? Would they miss it or not?
Als antwoord kreeg hij:
Who’s got permanence? Factory closes down, you move on… you move on where it’s better… You take the pioneers in the history books. They were movers. Take up land, sell it, move on… How many kids in America stay in the place where they were born, if they can get out?
Met zijn haarscherpe intuitie begreep Steinbeck wat de Indianen eerder al hadden proberen uit te leggen: zonder wortels kan er nooit een gemeenschap ontstaan. Tegen de tijd dat iemand zich ergens ‘thuis’ voelde, moest hij alweer verder trekken en brak een natuurlijke ontwikkeling af. Een civil society heeft tijd nodig om te kunnen ontstaan. En die tijd hadden de meeste Amerikanen niet, die werd hen niet gegund, de economie bepaalde het ritme van hun bestaan en hun plaats in het universum. De tijd was de tijd van de baas, hetzelfde gold voor de ruimte, de twee factoren die het leven van de mens bepalen. De Indianen hadden al veel eerder geprobeerd de blanke kolonisten uit te leggen wat het belang was van ‘to belong,’ maar de ontheemde en berooide Europese emigranten hadden het nooit begrepen. Chief Seattle zei over hen:
We know that the white man does not understand our ways. One portion of the land is the same to him as the next, for he is a stranger who comes in the night and takes from the land whatever he needs. The earth is not his brother, but his enemy – and when he has conquered it, he moves on. He leaves his fathers’ graves, and his children’s birthright is forgotten.
Chief Luther Standing Bear op zijn beurt vertelde de blanken dat de filosofie van zijn stamgenoten ‘free from fear and dogmatism’ was.
And here I find the great distinction between the faith of the Indian and the white man. Indian faith sought the harmony of man with his surroundings; the other sought the dominance of surroundings.
In sharing, in loving all and everything, one people naturally found a due portion of the thing they sought, while, in fearing, the other found need of conquest.
For one man the world was full of beauty; for the other it was a place of sin and ugliness to be endured until he went to another world, there to become a creature of wings, half man and half bird.
Terwijl de massa de materiele vooruitgang toejuichte, zag Steinbeck: ‘traffic-choked streets, skies nested in smog, choking with the acids of industry… rivers are choked and poisoned...’
Moloch whose love is endless oil and stone! Moloch whose soul is electricity and banks! Moloch whose poverty us the specter of genius! Moloch whose fate is a cloud of sexless hydrogen! Moloch whose name is the Mind! […]
Moloch! Moloch! Robot apartments! invisible suburbs! skeleton treasuries! blind capitals! demonic industries! spectral nations! invincible mad houses! granite cocks! monstrous bombs!
They broke their backs lifting Moloch to Heaven! Pavements, trees, radios, tons! lifting the city to Heaven which exists and is everywhere about us!
In de introductie van Steinbeck’s boek The Harvest Gypsies noteerde de Amerikaanse hoogleraar Geschiedenis, Charles Wollenberg, in 1988:
Although the series of articles collected in this volume was written over fifty years ago, Steinbeck’s depiction of extreme poverty is not without relevance today. In his time, homelesness and despair existed within the larger context of the Depression, and the general public was, for a while at least, genuinely touched by the suffering of migrants. In our time, prosperous Americans seem all too willing to accept the presence of homeless people on the streets and a desperate ‘underclass’ in the ghettoes. The sense of shock and indignation with which Steinbeck wrote these articles seems tragically absent in contemporary America.
Bij Geert Mak en de Makkianen speelt het ontheemd zijn geen enkele rol. 'One portion of the land is the same to him as the next, for he is a stranger who comes in the night and takes from the land whatever he needs.' Tijdens zijn Abel Herzberg-lezing merkte Mak op dat de doorsnee-burger in Nederland weliswaar niet positief staat tegenover permanente migratie, maar,
Het de plutocratie die de loop van deze gebeurtenissen bepaalt en niet de democratie. Begin januari 2013 las ik in het Algemeen Dagblad dat ondanks de economische crisis en het feit dat de helft van de mensheid onder de armoedegrens leeft ‘2012 topjaar [was] voor rijksten van de wereld. Allerrijksten voegen 182 miljard toe aan vermogen,’ terwijl de tien allerrijksten in totaal al 1.433 miljard euro bezitten. Ondertussen verzwijgt de westerse mainstream hoe dit mogelijk is in de westerse neoliberale democratie, en wacht men rustig af tot het moment dat de onvermijdelijke eruptie uitbreekt, hoewel deze beschrijving ongetwijfeld een teken is voor de mainstream dat ook ik een ‘doemdenker’ ben. Troostrijk is evenwel het besef dat de rijkdom van miljonairs als Mak hen lui en vadsig maken, onverschillig en straks voor eeuwig vergeten terwijl de stem van Steinbeck blijft:
migratie zal over 20 a 30 jaar een doodnormaal verschijnsel zijn omdat die steden dat moeten hebben, en dan heb ik het over migratie, over grote pompen,
die de machtelozen van hot naar her zullen stuwen en mensen zullen dwingen om ‘ergens bepaalde tijd’ te ‘blijven,’ aldus Mak, die dit als positieve ontwikkeling bracht. ‘Je ziet dat nu al bij een elite.’ Zijn woordgebruik op zich was onthullend, het verraadt een mechanisch wereldbeeld waarbij grote stromen aan het neoliberale mensbeeld aangepaste massamensen door ‘grote pompen’ over de aarde worden verspreid, niet omdat zij dit willen, maar ‘omdat die steden dat moeten hebben.’
Het de plutocratie die de loop van deze gebeurtenissen bepaalt en niet de democratie. Begin januari 2013 las ik in het Algemeen Dagblad dat ondanks de economische crisis en het feit dat de helft van de mensheid onder de armoedegrens leeft ‘2012 topjaar [was] voor rijksten van de wereld. Allerrijksten voegen 182 miljard toe aan vermogen,’ terwijl de tien allerrijksten in totaal al 1.433 miljard euro bezitten. Ondertussen verzwijgt de westerse mainstream hoe dit mogelijk is in de westerse neoliberale democratie, en wacht men rustig af tot het moment dat de onvermijdelijke eruptie uitbreekt, hoewel deze beschrijving ongetwijfeld een teken is voor de mainstream dat ook ik een ‘doemdenker’ ben. Troostrijk is evenwel het besef dat de rijkdom van miljonairs als Mak hen lui en vadsig maken, onverschillig en straks voor eeuwig vergeten terwijl de stem van Steinbeck blijft:
Could it be that Americans are a restless people, a mobile people, never satisfied with where they are as a matter of selection? The pioneers, the immigrants who peopled the continent, were the restless ones in Europe. The steady rooted ones stayed home and are still there. But every one of us, except the Negroes forced here as slaves are descended from the restless ones, the wayward ones who were not content to stay home. Wouldn’t it be unusual if we had not inherited this tendency? And the fact is that we have.
Hoewel hij de ‘indentured servants’ vergeet, de blanke slaven, wordt Steinbeck’s visie in grote lijnen door historische feiten bevestigd. Tot wat precies behoren Amerikanen, wat is hun identiteit? De staat kan hen geen identiteit verschaffen, geen enkele staat kan zijn burgers geestelijk vormen. Omgekeerd wel. En omdat de staat de mens niet kan vormen, blijven de meest gevoelige zielen zoeken naar wie ze werkelijk zijn. Steinbeck speelt in de literatuur de rol die een zoeker moet spelen. ‘Perhaps we have overrated roots as a psychic need. Maybe the greater the urge, the deeper and more ancient is the need, the will, the hunger to be somewhere else.’ Hoe dan ook, feit is dat de ontwikkelingen zich bleven versnellen in de VS, en daarmee de noodzaak om de massa te beheersen. Een van de gevolgen van die massamaatschappij is de uniformering van het bestaan, nu wereldwijd. Het was Steinbeck die aan het begin van de naoorlogse consumptiecultuur de gelijkschakeling al reizende ontdekte:
It seemed to me that regional speech is in the process of disappearing, not gone but going. Forty years of radio and twenty years of television must have this impact. Communications must destroy localness, by a slow, inevitable process…
De bekende wereld, met al haar geuren en kleuren en vertrouwde vormen, verdween razendsnel. ‘Radio and television speech become standardized.’ Alles wordt ‘uniformly tasteless, so will our speech become one speech.’ De auteur Steinbeck merkt dan ook op dat ‘I whom love words and the endless possibility of words am saddened by this inevitability.’ Hoe schraler de begrippen des te propagandistischer ze worden, reclametaal voor junkies gefabriceerd door junkies. Steinbeck: ‘I had to go through the same lost loneliness al over again, and it was no less painful than at first. There seemed to be no cure for loneliness save only being alone.’ De waanzin ontsnappen was niet mogelijk. ‘I had lost all sense of direction. But the signs – ‘Evacuation Route’ – continued. Of course, it is the planned escape route from the bomb that hasn’t been dropped. Here in the middle of the Middle West and escape route, a road designed by fear.’ De gecultiveerde angst die de VS altijd al gemobiliseerd hield. Maar wat was de bron van die angst? De eigen geschiedenis van roof en moord? Een dief is immers permanent bang bestolen te worden. Daarom wonen rijken in 'gated communities,' met grote hekken erom heen, en bewapend ‘security’ personeel. De macht van de rijken is het symptoom van een gefragmenteerde maatschappij die geen samenleving is. Steinbeck zag ‘in the eating places along the roads the food has been clean, tasteless, colorless, and of a complete sameness. It is almost as though the customers had no interest in what they ate as long as it had no character to embarrass them.’ Niets mag de massamens van zijn stuk brengen, alles moet zo soepel mogelijk verlopen, de consument in een technologische cultuur is een amateur die doet wat de professional hem opdraagt. In de woorden van de Franse socioloog Jacques Ellul:
Techniek vereist voorspelbaarheid en, evenzeer, precisie in de voorspellingen. Het is dus noodzakelijk dat de techniek prevaleert over het menselijk wezen. Voor de techniek is dit een zaak van leven of dood. De techniek moet de mens reduceren tot een technisch dier, de koning van de slaven er techniek. Voor deze noodzaak moet de menselijke grilligheid vermorzeld worden; de technische autonomie gedoogt geen menselijke autonomie. Het individu moet worden gekneed door technieken, hetzij negatief (door de technieken om de mens te kunnen begrijpen) of positief (door de aanpassing van de mens aan het technisch kader), om de schoonheidsfouten die zijn persoonlijke wil veroorzaakt in het perfecte patroon van de organisatie te kunnen wegvagen.
In zijn boek The Technological Society wijst Ellul erop dat in het moderne leven ‘The chief concern is to avoid effort and promote rest and physical euphoria,’ hetgeen onvermijdelijk leidt tot ‘the standardization and the rationalization of economic and administrative life’ en ‘From then on, standardization creates inpersonality, in the sense that organization relies more on methods and instructions than on individuals.’ Technologie is niet alleen de machine, dat is slechts de uiterlijke vorm ervan, technologie vinden we terug in alle sociale wetenschappen die onderzoeken hoe de mens het best gekneed kan worden. Reclame en propaganda zijn technologische wapens geworden die de consument dwingt langs de weg van de geconditioneerde reflexen te reageren. Via zijn onderbewustzijn wordt de massamens beheerst. Wat dat betreft had de Duitse auteur Ernst Jünger gelijk: de technologie is de ware metafysica van de moderne tijd. Alles is ondergeschikt gemaakt aan nut en efficiency, en daarbij is er ‘no room in practical activity for gratuitous aesthetic preoccupations,’ aldus Ellul. Maar in die door ‘Brussel’ en ‘Washington’ gedirigeerde wereld is geen ‘ruimte’ voor het feit dat ‘Each individual organism is vivified by intimate contact with fellow organisms.’ In een werkelijkheid beheerst door geld bestaat geen ‘intimate contact,’ omdat iedereen een concurrent van de ander is, en beheerst wordt door een centraal georganiseerde anonieme macht, waarbij ieder individu ‘isolate and single in itself’ blijft. ‘Toch kan de mens zich slechts vervullen wasnneer hij met de fundamentele feiten van zijn bestaan in contact staat en zwoel het sublieme van liefde en solidariteit doorleeft als het tragisch feit van zijn eenzaamheid en het gebroken, fragmentarisch karakter van zijn bestaan,’ aldus de voor de nazi’s naar de nieuwe wereld uitgeweken joodse psycho-analyticus Erich Fromm in zijn kritische boek over de ‘psychopathologie van democratie en kapitalisme.’ Door de vervreemding die inherent is aan de kapitalistische democratie ‘verliest’ de mens
het contact met, de greep op zichzelf en de wereld, zodra hij volledig door de routine en de kunstmatige aspecten van het bestaan wordt geabsorbeerd en niets anders kan zien dan de door mensen geschapen, banaal-verstandelijke aspecten van de wereld.
Wanneer Geert Mak in antwoord op een vraag uit het publiek stelt: ‘Ik geloof niet dat we bang moeten zijn voor democratie,’ dan moet nu toch duidelijk zijn dat wij niet in een kapitalistische democratie leven, maar in een neoliberale maatschappij waarvan de koers wordt bepaald door de economische macht. De volksvertegenwoordigers mogen die koers alleen maar bekrachtigen. Er is geen sprake van een ware ‘democratie.’ Erich Fromm stelde in 1955 in zijn boek The Sane Society:
Wordt een zwaar geadverteerd soort tandpasta door de meerderheid van de bevolking gebruikt alleen en uitsluitend op grond van een of andere fantastische bewering in de propaganda, dan zal geen zinnig mens verklaren, dat de bevolking ‘zich heeft uitgesproken’ ten gunste van deze tandpasta. Het enige wat men zou kunnen zeggen is, dat de reclame voldoende efficiënt was om miljoenen in zijn beweringen te doen geloven.
In een vervreemde samenleving verschilt de wijze waarop de bevolking haar wil tot uiting brengt niet wezenlijk van de wijze waarop de bevolking haar dagelijkse gebruiksvoorwerpen kiest. Men luistert naar de trommels en trompetten van de propaganda, en feiten betekenen bitter weinig in vergelijking met het suggestief lawaai, waarmee men de mensen bewerkt. In de laatste jaren zien we in toenemende mate, hoe de kennis van de raadgevers op het terrein van de ‘Public Relations’ de politieke propaganda beheerst. Gewend het publiek alles te laten kopen, wanneer er maar voldoende geld aanwezig is, denken zij over politieke opvattingen en leiders in dezelfde trant. Ze gebruiken televisie op dezelfde manier om politieke persoonlijkheden te maken als om bepaalde zeep populair te maken en waar het op aankomt, zowel bij verkoop als verkiezingen, is het effect, niet de redelijkheid of het nut van wat aan de man wordt gebracht. Men zag dit verschijnsel opvallend openlijk gemanifesteerd in recente verklaringen over de toekomst van de Republikeinse Partij. Zij hadden tot strekking dat men niet mocht verwachten dat de meerderheid van de kiezers op de Republikeinen zou stemmen en dat men dus een bekende persoonlijkheid moest vinden, die de partij zou willen vertegenwoordigen, zodat men op hem zou stemmen. Het verschilt in beginsel niet van het adverteren van een sigarettenmerk met behulp van een beroemde sportheld of filmster.
Op die manier werd de oud-opperbevelhebber van de Geallieerde Strijdkrachten onder wie de VS de Tweede Oorlog had gewonnen, generaal Dwight Eisenhower, de nieuwe Amerikaanse president. Iedere journalist kan dit weten, maar er is geen enkele mainstream journalist in Nederland die dit openlijk durft te melden. Sterker nog, ze blijven beweren en suggereren dat er sprake is van ‘vrije verkiezingen,’ vrij in de zin dat in principe iedereen die zich kandidaat stelt een kans maakt president te worden, onafhankelijk van de economische macht. Geert Mak, die net een boek had geschreven over de VS beweerde zelfs nog in 2012 op de Nederlandse radio dat ‘het beter voor Nederland en de internationale gemeenschap [is] dat Obama de verkiezingen wint.’ Zondag 27 oktober 2013 kwam de goed geinformeerde Amerikaanse journalist Jonathan S. Landay, national security and intelligence correspondent, tot de slotsom dat:
World's Anger at Obama Policies Goes Beyond Europe and the NSA.
World's Anger at Obama Policies Goes Beyond Europe and the NSA.
Vier jaar voordat Mak weer eens zijn publiek met nonsens opzadelde, donderdag 30 oktober 2008, nog voordat Obama tot president was gekozen, schreef ik het volgende op deze weblog:
Obama is een hype, een bijzonder knappe hype. Hij verkoopt geen boodschap, maar een beeld. Niemand weet precies wat zijn programma is, wat hij politiek gaat doen, maar velen denken toch dat zodra deze man aan de macht is alles beter zal gaan, dat hij de hoop op een goede toekomst is. Obama is op een geweldig slimme manier aan de man gebracht. Hij heeft ook de financiele macht aan zijn kant, hij beschikt over twee keer zoveel geld om reclame voor zichzelf te maken als McCain. Het feit dat iemand als Obama door de werkelijke macht naar voren is geschoven is tekenend voor de ernst van de crisis waarin het kapialistische systeem verkeert.
Wanneer de New York Times in 2011 bericht dat 'New Stable of Wealthy Donors Fueled Obama Campaign’s Record Fund-Raising Quarter' dan kan iedereen die over de VS schrijft weten dat Obama de rijken zeker niet zal aanpakken en dat Geert Mak's bewering over het ‘vitale karakter van de Amerikaanse democratie’ propaganda is, zeker wanneer hij ook nog eens stelt dat 'bij Obama het erg [speelt] over het verdedigen van verworven rechten.'
De conclusie moet zijn dat Geert Mak corrupt is, dat hij wel degelijk beter weet, gezien het feit dat hij naderhand toegaf dat Obama de rijken spaart 'natuurlijk omdat Wallstreet een van zijn grote financiers was.' Tegelijkertijd is Geert Mak de stem van de Nederlandse mainstream. Elk volk krijgt de zwendelaars die het verdient.
Mak’s werk wordt als volgt beoordeeld door communicatiedeskundige annex politicus Hans Luiten die graag laat weten dat hij met zijn ‘ervaring u graag verder [helpt]’:
Dat is lekker weg lezen, het boek ‘Amsterdam’ van de Amerikaanse historicus Russel Shorto. In de stijl van Geert Mak vertelt hij honderduit over de geschiedenis van de stad.
En zo is het maar net, ‘in de stijl van Geert Mak,’ met andere woorden: ‘lekker weg lezen,’ en hij ‘vertelt’ net als Mak ‘honderduit,’ de ene na de andere anekdote, die de lezer ook zo weer vergeten is, omdat de anekdotiek niet in de complexe en daarmee kennelijk overbodige context van de werkelijkheid wordt geplaatst. Een treffendere reclame is nauwelijks denkbaar voor de producten van onze bestseller-auteur. Maar onthoudt daarbij dat Mak niet uit de lucht is komen vallen, hij is het vleesgeworden symbool van de poldermentaliteit.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten