zaterdag 2 november 2013

De Mainstream Pers 65

Wie informatie bezit staat sterker dan wie er om moet vragen. Het zwakste staat degeen die niet weet waar hij om moet vragen. Dat is het permanente lot van burgers en journalisten, maar ook Kamerleden zijn sterk afhankelijk van de feiten zoals het kabinet die presenteert. Hoe vertellen we het de Kamer? heette het promotieonderzoek (2011) van Guido Enthoven naar de informatierelatie tussen regering en parlement.


Hij analyseerde 31 parlementaire onderzoeken die sinds 1956 zijn uitgevoerd, voorbeelden van ontspoord beleid waarbij de Kamer haar controlerende taak niet goed had uitgeoefend. Wat bleek? Bewindslieden zijn zelf vaak niet goed geïnformeerd door hun ambtenaren. Kamerleden missen vaak kennis en ervaring om de goede vragen te stellen. De pers duikt er op als de zaak uit de hand is gelopen.
Marc Chavannes. nrc.nl>opklaringen. 26 oktober 2013

Over welke ‘democratie’ heeft NRC-redacteur Marc Chavannes het wanneer hij beweert dat voor de VS ‘democratie’ geen ‘exportartikel’ meer is? Toch niet de westerse democratie waarin volgens hem ‘burgers en journalisten, maar ook Kamerleden’ ik citeer verder ‘permanent’ in een te zwakke positie verkeren om ‘de goede vragen te stellen’ en ook de ‘bewindslieden zelf vaak niet goed geïnformeerd [zijn] door hun ambtenaren.’ Een dergelijk systeem is geen ‘democratie,’ zoals de meeste burgers beseffen, en verklaart ook de door Chavannes zelf geconstateerde ‘aftakeling van de democratie.’ Welke ‘democratie’ zou de VS al die jaren dan hebben geëxporteerd? De ware democratie die het land zelf niet bezit? Of de corrupte kapitalistische ‘democratie’ als die in het Westen? En waarom zouden Washington nu juist die 'democratie' verspreiden?
Het meest opvallende aan zijn bespreking van het boek Last Vote. The Threats to Western Democracy is dat ze geen bespreking is, maar een kritiekloze opsomming van zaken die, hoewel niet nieuw (en dus geen nieuws), door NRC-redacteur Marc Chavannes niet worden bestreden. De hoogleraar journalistiek aan de Rijksuniversiteit Groningen geeft als verklaring voor ‘de aftakeling van de democratie,’ die hij en de volgens hem ‘goed schrijvende Britse journalist’ Philip Coggan constateren:

Kort gezegd is te veel beloofd met geld dat er niet was, niet kwam en er nog steeds niet is. We beleven de grote desillusie van die gedeeltelijk mislukte goocheltruc.

Het verdampen van solidariteit en vertrouwen in een democratische toekomst is de prijs die nu wordt betaald. 

Dit is geen verklaring voor het verlies van vertrouwen in politici en journalisten, maar een beschrijving ervan. En een tamelijk gebrekkige ook nog. Ik kan me niets voorstellen bij een ‘gedeeltelijk mislukte goocheltruc.’ Het konijn komt uit de hoge hoed of niet. ‘Gedeeltelijk mislukt’ is in dit geval net zoiets als een klein beetje zwanger. Ik vermoed dat Chavannes het niet heeft over een goocheltruc, maar over een wisseltruc. Dat begrip  durft hij evenwel niet te gebruiken omdat zijn krant voor het grootste deel van haar inkomsten afhankelijk is van de reclamegelden van de neoliberale macht. Welnu, de wisseltruc van de financiële elite met niet bestaand geld is ‘gedeeltelijk mislukt’ omdat het grote publiek de fraude dit keer snel doorhad. Deels intuïtief, deels rationeel, en dat was niet de bedoeling. Daar staat tegenover dat de wisseltruc desondanks toch gelukt is, omdat de politiek verantwoordelijken met belastinggeld de gecorrumpeerde bankwereld overeind hielden.



In 2008 prikte het publiek dat een beetje gezond verstand bezat in korte tijd door het gecorrumpeerde taalgebruik van de mainstream pers heen. Laatst genoemde geloofde misschien zelf in haar eigen propaganda dat het geld ‘verdampt’ was, de meeste mensen daarentegen wisten dat een vaste stof hooguit kan verbranden maar absoluut niet kan ‘verdampen.’ Bovendien kan niet bestaand geld al helemaal niet ‘verdampen.’ Wat niet is kan niet zijn, zelfs niet in verdampte vorm. Het probleem was het tamelijk eenvoudige feit dat banken honderden miljarden hadden uitgeleend die ze niet bezaten. Ze hadden zichzelf garant gesteld voor geld dat uberhaupt niet bestond. En toen dit piramidespel ineens instortte, moest de belastingbetaler het niet bestaande verlies gaan aanvullen, om zo zijn vertrouwen in de banksters te herstellen. Op die manier moest de burger tweemaal betalen voor een waardeloos product, zoals iedere calculerende consument razendsnel begreep. De wrange ironie is dat het misleidende gebruik van het woord ‘verdampen’ meer schade heeft toegebracht aan de toch al geringe geloofwaardigheid van de mainstream-journalisten dan aan die van de banksters. Bovendien daalde het vertrouwen in ‘democratische’ politici nog verder, want in plaats van de financiële en economische macht te controleren hadden die via het beleid van deregulering en privatisering de belangrijkste controlemogelijkheden afgeschaft. Dit alles in het kader van de ‘vrije markt’ die volgens de neoliberale ideologie zichzelf zou reguleren, en dit op een bepaalde wijze ook deed, maar dan ten koste van de gemeenschap. Dit laatste hadden de politici er niet bij verteld toen ze met hun ideologische bewering aankwamen dat ergeen alternatief [is] voor de maatschappelijke constellatie die we nu hebben en dus heeft het geen enkele zin daar naar te streven.’ Een bewering die door hun spreekbuizen in de mainstream pers dag in dag uit in allerlei toonaarden werd herhaald. En nu kan de Makkiaan Marc Chavannes, als opiniemaker bij de NOS en elke andere betalende omroep, wel stellen dat ‘Als de democratie te gronde gaat het onze eigen schuld [is],’ maar die bewering heeft toch haar overtuigingskracht verloren, want nadat de volksvertegenwoordigers de kiezer op het verkeerde been hadden gezet en Chavannes’ mainstream pers ‘de verantwoordelijkheid’ niet nam om ‘het nieuws waarheidsgetrouw, onafhankelijk, fair en met open vizier te brengen,’ kan niet worden verwacht dat de burger goed geinformeerd is. De ‘democratie’ is dan uitgehold, want, zoals de Nederlandse Vereniging van Journalisten terecht stelt: ‘Een betrouwbare en pluriforme journalistiek is van het grootste belang voor de democratische samenleving, die niet goed kan functioneren zonder geïnformeerde burgers en een vrije uitwisseling van ideeën.‘ En aan die betrouwbaarheid van de commerciële massamedia schort van alles, waardoor het vertrouwen wereldwijd in de 'democratie' almaar blijft afnemen. Begrijpelijk dat de VS deze schijn-democratie niet meer als 'exportartikel' gebruikt, nu een hoog percentage van de eigen burgers er niet  meer in geloven en meer dan 40 procent van de eigen kiezers niet meer komt opdagen.

Nu we weten dat in de negentiende en begin twintigste eeuw het exporteren van 'democratie' op geen enkele manier een streven was van de beleidsbepalende elite in de VS, wil ik nu de periode na 1945 kort behandelen. Ik zal daarvoor een aantal ter zake kundige Amerikaanse intellectuelen citeren.  


De Amerikaanse historicus William Blum besluit zijn 470 pagina’s tellende, breed gedocumenteerde, boek Killing Hope. US Military & CIA Interventions since World War II met de volgende woorden:

From 1945 to 2003, the United States attempted to overthrow more than 40 foreign governments, and to crush more than 30 populist-nationalist movements fighting against intolerable regimes. In the process, the US bombed some 25 countries, caused the end of life for several million people, and condemned many millions more to a life of agony and despair. ‘The idea is to build an antiterrorism global environment,’ a senior Defense Department official told the New York Times in 2003, ‘so that in 20 to 30 years, terrorism will be like slave-trading, completely discredited.’ The world can only wonder this: When will American wars of aggression, firing missiles into the heart of a city, and using depleted uranium and cluster bombs against the population become completely discredited? They already have become such, but the United States, which wages war on the same scale other nations apply to mere survival, does not yet know it. Instead, it practices perpetual war for perpetual peace...

Iran, 1953:
Prime Minister Mossadegh was overthrown in a joint U.S./British operation. Mossadegh had been elected to his position by a large majority of parliament, but he had made the fateful mistake of spearheading the movement to nationalize a British-owned oil company, the sole oil company operating in Iran. The coup restored the Shah to absolute power and began a period of 25 years of repression and torture, with the oil industry being restored to foreign ownership, as follows: Britain and the U.S., each 40 percent, other nations 20 percent.

Guatemala, 1953-1990s:

A CIA-organized coup overthrew the democratically-elected and progressive government of Jacobo Arbenz, initiating 40 years of death-squads, torture, disappearances, mass executions, and unimaginable cruelty, totaling well over 100,000 victims -indisputably one of the most inhuman chapters of the 20th century. Arbenz had nationalized the U.S. firm, United Fruit Company, which had extremely close ties to the American power elite. As justification for the coup, Washington declared that Guatemala had been on the verge of a Soviet takeover, when in fact the Russians had so little interest in the country that it didn't even maintain diplomatic relations. The real problem in the eyes of Washington, in addition to United Fruit, was the danger of Guatemala's social democracy spreading to other countries in Latin America.

Middle East, 1956-58:
The Eisenhower Doctrine stated that the United States ‘is prepared to use armed forces to assist’ any Middle East country ‘requesting assistance against armed aggression from any country controlled by international communism.’ The English translation of this was that no one would be allowed to dominate, or have excessive influence over, the middle east and its oil fields except the United States, and that anyone who tried would be, by definition, ‘Communist.’ In keeping with this policy, the United States twice attempted to overthrow the Syrian government, staged several shows-of-force in the Mediterranean to intimidate movements opposed to U.S.-supported governments in Jordan and Lebanon, landed 14,000 troops in Lebanon, and conspired to overthrow or assassinate Nasser of Egypt and his troublesome middle-east nationalism.

Indonesia, 1957-58:
Sukarno, like Nasser, was the kind of Third World leader the United States could not abide. He took neutralism in the cold war seriously, making trips to the Soviet Union and China (though to the White House as well). He nationalized many private holdings of the Dutch, the former colonial power. He refused to crack down on the Indonesian Communist Party, which was walking the legal, peaceful road and making impressive gains electorally. Such policies could easily give other Third World leaders ‘wrong ideas.’ The CIA began throwing money into the elections, plotted Sukarno's assassination, tried to blackmail him with a phony sex film, and joined forces with dissident military officers to wage a full-scale war against the government. Sukarno survived it all.

Kort samengevat: Chavannes stelling over ‘democratie’ als ‘exportartikel’ is niet op de werkelijkheid gebaseerd. Hetzelfde geldt voor Geert Mak’s bewering dat de VS ‘decennialang als ordebewaker en politieagent [fungeerde],’ zoals ook de volgende feiten duidelijk maken:

Vietnam, 1950-73:

The slippery slope began with siding with ~ French, the former colonizers and collaborators with the Japanese, against Ho Chi Minh and his followers who had worked closely with the Allied war effort and admired all things American. Ho Chi Minh was, after all, some kind of Communist. He had written numerous letters to President Truman and the State Department asking for America's help in winning Vietnamese independence from the French and finding a peaceful solution for his country. All his entreaties were ignored. Ho Chi Minh modeled the new Vietnamese declaration of independence on the American, beginning it with ‘All men are created equal. They are endowed by their Creator with ...’ But this would count for nothing in Washington. Ho Chi Minh was some kind of Communist.

Twenty-three years and more than a million dead, later, the United States withdrew its military forces from Vietnam. Most people say that the U.S. lost the war. But by destroying Vietnam to its core, and poisoning the earth and the gene pool for generations, Washington had achieved its main purpose: preventing what might have been the rise of a good development option for Asia. Ho Chi Minh was, after all, some kind of communist.

Cambodia, 1955-73:
Prince Sihanouk was yet another leader who did not fancy being an American client. After many years of hostility towards his regime, including assassination plots and the infamous Nixon/Kissinger secret ‘carpet bombings’ of 1969-70, Washington finally overthrew Sihanouk in a coup in 1970. This was all that was needed to impel Pol Pot and his Khmer Rouge forces to enter the fray. Five years later, they took power. But five years of American bombing had caused Cambodia's traditional economy to vanish. The old Cambodia had been destroyed forever.

Incredibly, the Khmer Rouge were to inflict even greater misery on this unhappy land. To add to the irony, the United States supported Pol Pot, militarily and diplomatically, after their subsequent defeat by the Vietnamese.


The Congo/Zaire, 1960-65:
In June 1960, Patrice Lumumba became the Congo's first prime minister after independence from Belgium. But Belgium retained its vast mineral wealth in Katanga province, prominent Eisenhower administration officials had financial ties to the same wealth, and Lumumba, at Independence Day ceremonies before a host of foreign dignitaries, called for the nation's economic as well as its political liberation, and recounted a list of injustices against the natives by the white owners of the country. The man was obviously a ‘Communist.’ The poor man was obviously doomed.

Eleven days later, Katanga province seceded, in September, Lumumba was dismissed by the president at the instigation of the United States, and in January 1961 he was assassinated at the express request of Dwight Eisenhower. There followed several years of civil conflict and chaos and the rise to power of Mobutu Sese Seko, a man not a stranger to the CIA. Mobutu went on to rule the country for more than 30 years, with a level of corruption and cruelty that shocked even his CIA handlers. The Zairian people lived in abject poverty despite the plentiful natural wealth, while Mobutu became a multibillionaire.

Brazil, 1961-64:
President Joao Goulart was guilty of the usual crimes: He took an independent stand in foreign policy, resuming relations with socialist countries and opposing sanctions against Cuba; his administration passed a law limiting the amount of profits multinationals could transmit outside the country; a subsidiary of ITT was nationalized; he promoted economic and social reforms. And Attorney-General Robert Kennedy was uneasy about Goulart allowing ‘communists’ to hold positions in government agencies. Yet the man was no radical. He was a millionaire land-owner and a Catholic who wore a medal of the Virgin around his neck. That, however, was not enough to save him. In 1964, he was overthrown in a military coup which had deep, covert American involvement. The official Washington line was...yes, it's unfortunate that democracy has been overthrown in Brazil...but, still, the country has been saved from communism.
For the next 15 years, all the features of military dictatorship that Latin America has come to know were instituted: Congress was shut down, political opposition was reduced to virtual extinction, habeas corpus for ‘political crimes’ was suspended, criticism of the president was forbidden by law, labor unions were taken over by government interveners, mounting protests were met by police and military firing into crowds, peasants' homes were burned down, priests were brutalized...disappearances, death squads, a remarkable degree and depravity of torture...the government had a name for its program: the ‘moral rehabilitation’ of Brazil.

Washington was very pleased. Brazil broke relations with Cuba and became one of the United States' most reliable allies in Latin America.

Dominican Republic, 1963-66:
In February 1963, Juan Bosch took office as the first democratically elected president of the Dominican Republic since 1924. Here at last was John F. Kennedy's liberal anti-Communist, to counter the charge that the U.S. supported only military dictatorships. Bosch's government was to be the long sought ‘showcase of democracy’ that would put the lie to Fidel Castro. He was given the grand treatment in Washington shortly before he took office.

Bosch was true to his beliefs. He called for land reform, low-rent housing, modest nationalization of business, and foreign investment provided it was not excessively exploitative of the country and other policies making up the program of any liberal Third World leader serious about social change. He was likewise serious about civil liberties: Communists, or those labeled as such, were not to be persecuted unless they actually violated the law.

A number of American officials and congresspeople expressed their discomfort with Bosch's plans, as well as his stance of independence from the United States. Land reform and nationalization are always touchy issues in Washington, the stuff that ‘creeping socialism’ is made of. In several quarters of the U.S. press Bosch was red-baited.
In September, the military boots marched. Bosch was out. The United States, which could discourage a military coup in Latin America with a frown, did nothing.

Nineteen months later, a revolt broke out which promised to put the exiled Bosch back into power. The United States sent 23,000 troops to help crush it.

Cuba, 1959 to present:
Fidel Castro came to power at the beginning of 1959. A U.S. National Security Council meeting of March 10, 1959 included on its agenda the feasibility of bringing ‘another government to power in Cuba.’ There followed 40 years of terrorist attacks, bombings, full-scale military invasion, sanctions, embargoes, isolation, assassinations...Cuba had carried out The Unforgivable Revolution, a very serious threat of setting a ‘good example’ in Latin America.

The saddest part of this is that the world will never know what kind of society Cuba could have produced if left alone, if not constantly under the gun and the threat of invasion, if allowed to relax its control at home. The idealism, the vision, the talent were all there. But we'll never know. And that of course was the idea.

Indonesia, 1965:
A complex series of events, involving a supposed coup attempt, a counter-coup, and perhaps a counter-counter-coup, with American fingerprints apparent at various points, resulted in the ouster from power of Sukarno and his replacement by a military coup led by General Suharto. The massacre that began immediately-of Communists, Communist sympathizers, suspected Communists, suspected Communist sympathizers, and none of the above-was called by the New York Times ‘one of the most savage mass slayings of modern political history.’ The estimates of the number killed in the course of a few years begin at half a million and go above a million.

It was later learned that the U.S. embassy had compiled lists of ‘Communist’ operatives, from top echelons down to village cadres, as many as 5,000 names, and turned them over to the army, which then hunted those persons down and killed them. The Americans would then check off the names of those who had been killed or captured. ‘It really was a big help to the army. They probably killed a lot of people, and I probably have a lot of blood on my hands,’ said one U.S. diplomat. ‘But that's not all bad. There's a time when you have to strike hard at a decisive moment.’

Een recenter voorbeeld:

It is a scandal in contemporary international law, don’t forget, that while ‘wanton destruction of towns, cities and villages’ is a war crime of long standing, the bombing of cities goes not only unpunished but virtually unaccused. Air bombardment is state terrorism, the terrorism of the rich. It has burned up and blasted apart more innocents in the past six decades than have all the antistate terrorists who ever lived. Something has benumbed our consciousness against this reality. In the United States we would not consider for the presidency a man who had thrown a bomb into a crowded restaurant, but we are happy to elect a man who once dropped bombs from airplanes that destroyed not only restaurants but the buildings that contained them and the neighbourhoods that surround them. I went to Iraq after the Gulf War and saw for myself what the bombs did; ‘wanton destruction’ is just the term for it.
C. Douglas Lummis. The Nation. 1994

Douglas Lummis is niet de eerste de beste bron, maar een Amerikaanse voormalige marinier en emeritus hoogleraar, die door Susan Sontag werd omschreven als ‘one of the most thoughtful, honorable, and relevant intellectuals writing about democratic practice anywhere in the world.’ 



Een andere betrouwbare Amerikaanse bron is Tim Weiner:

Tim Weiner (born June 20, 1956) is a New York Times reporter, author of three books and co-author of a fourth, and winner of the Pulitzer Prize and National Book Award. He is a graduate of the Graduate School of Journalism at Columbia University and has worked for the Times since 1993, as a foreign correspondent in Mexico, Afghanistan, Pakistan and Sudan and as a national security correspondent in Washington, DC.

Weiner won the 1988 Pulitzer Prize for National Reporting as an investigative reporter at The Philadelphia Inquirer, for his articles on the black budget spending at the Pentagon and the CIA.  His book Blank Check: The Pentagon's Black Budget is based on that newspaper series.

He won the National Book Award in Nonfiction for his 2007 book Legacy of Ashes: The History of the CIA.

He is featured along with other foreign affairs experts in interviews in Denis Delestrac's 2010 "Pax Americana and the Weaponization of Space". Enemies: A History of the FBI, Tim Weiner's latest book, traces the history of the FBI's secret intelligence operations—from the bureau's creation in the early 20th century through its ongoing role in the war on terrorism. Weiner places heavy emphasis on the role of J. Edgar Hoover and COINTELPRO.

Deze gezaghebbende Amerikaanse journalist schreef een vernietigend boek over de criminele buitenlandse praktijken van de CIA, die betrokken is geweest bij talloze staatsgrepen, waarbij ook democratische regeringen met geweld ten val werden gebracht.

In Legacy of Ashes-The History of the CIA, Tim Weiner claims that early funding was solicited by James Forrestal and Allen Dulles from private Wall Street and Washington, D.C. sources. Next Forrestal convinced "an old chum," John W. Snyder, the U.S. Secretary of the Treasury and one of Truman's closest allies, to allow the use of the $200 million Exchange Stabilization Fund by CIA fronts to influence European elections, beginning with Italy After the Marshall Plan was approved, appropriating $13.7 billion over five years, 5% of those funds or $685 million were made available to the CIA.

Tim Weiner’s boek Een Spoor van Vernieling. De geschiedenis van de CIA verscheen vijf jaar geleden in een Nederlandse vertaling en is een 720 pagina’s lange analyse van ‘de logica van de macht.‘  De recensent van The Washington Times beschreef Legacy of Ashes als:

Een vernietigend rapport van een inlichtingendienst die meestal faalde bij het voorspellen van belangrijke politieke gebeurtenissen op de wereld, mensenrechten schond, Amerikanen bespioneerde, moordaanslagen op buitenlandse regeringsleiders beraamde en geld stak in klungelige doofpotacties dat hij niet toekwam aan zijn eigenlijke werk, het verzamelen en analyseren van informatie.

Vooral via terreur wist de VS ‘de agenda van de wereldpolitiek te bepalen.’  Democratische regeringen die een eigen koers probeerden uit te stippelen en daarmee de woede van de macht in Washington hadden opgewekt, betaalden daarvoor een hoge prijs, van Guatemala tot Iran, van Kongo tot Chili, om slechts enkele voorbeelden te geven. Maar deze feiten worden verzwegen door de Makkianen. Uit zijn literatuurlijst blijkt dat bijvoorbeeld Geert Mak niet de moeite heeft genomen om Tim Weiner’s boek te lezen. Hoewel hij zijn huiswerk niet heeft gedaan, beweert Mak toch met pedante stelligheid dat de VS door ‘soft power… de agenda van de wereldpolitiek’ bepaalt, ‘een rol die Rusland, Europa en ook China niet snel zullen overnemen.’  

Het onderzoek van Weiner toont de lezer een modern imperium dat sprekend lijkt op het Romeinse Rijk zoals dat werd beschreven door Joseph Schumpeter, een van de meest invloedrijke economen van de twintigste eeuw. In zijn uit 1919 daterende studie The Sociology of Imperialisms stelde deze Europese geleerde vast dat

There was no corner of the known world where  some interest was not alleged to be in danger or under actual attack. If the interests were not Roman, they were those of Rome’s allies; and if Rome had no allies, the allies would be invented. When it was utterly impossible to contrive such an interest – why, then it was the national honor that had been insulted. The fight was always invested with an aura of legality. Rome was always being attacked by evil-minded neighbors… The whole world was pervaded by a host of enemies, it was manifestly Rome’s duty to guard against their indubitably agressive designs… Even less than in the cases that have already been discussed, can an attempt be made here to comprehend these wars of conquest from the the point of view of concrete objectives. Here there was neither a warrior nation in our sense, nor, in the beginning, a military despotism or an aristocracy of specifically military orientation. Thus there is but one way to an understanding: scrutiny of domestic class interests, the question of who stood to gain.

In het geval van de Verenigde Staten is dat het militair industrieel complex, waarvan de macht door niemand meer wordt gecontroleerd. In zijn Nawoord schreef Tim Weiner in 2008 dat

In 2005 en 2006 het 109e Congres er niet in [slaagde] om een wet aan te nemen aangaande de machtiging van inlichtingendiensten, een basiswet waarin de manier geregeld wordt waarop de CIA en de andere zestien inlichtingendiensten van het land hun geld besteden en hun zaken aanpakken. Het was een ware ramp: in de dertig jaar sinds de inlichtingencommissies van het Congres werden ingesteld waren ze nooit zo in gebreke gebleven. De commissies moeten hun werk doen: ze moeten indringende vragen stellen, antwoorden eisen en vervolgens verslag uitbrengen aan de burgerij. Tijdens een groot deel van de afgelopen dertig jaar hebben ze deze plicht al behoorlijk verzaakt, maar sinds 11 september (2001, svh) grenst hun gedrag aan misdadige nalatigheid.


Aan de hand van al de feiten kan ik niet anders dan concluderen dat professor Chavannes' bewering dat voor de macht in Washington ‘Democratie geen exportartikel meer [is]’ en Geert Mak’s bewering dat dat VS ‘decennialang ordebewaker en politieagent’ van de wereld is geweest pure propaganda is, tekenend voor de mainstream media in het Westen. Ik constateer dit nog eens omdat Marc Chavannes tijdens zijn op 6 februari 2007 uitgesproken Oratie als hoogleraar journalistiek aan de Rijks Universiteit Groningen op plechtstatige toon het volgende stelde:

Journalisten zullen meer van hun bestaansrecht moeten verdienen als dienstverleners die helpen orde in de chaos te scheppen. Maar zij zullen dat doen in een geïntensiveerde samenspraak met wat vroeger 'de lezer' en 'de kijker' werd genoemd, dus op internet...
Al met al lijkt het mij geboden de komende jaren verder te denken over de vraag wat journalistiek is. De professie kan moeilijk speciale rechten claimen en gevrijwaard worden van overheidsbemoeienis als zij niet kan aangeven wat een journalist onderscheidt van een niet-journalist. Voorts hoop ik met de Afdeling Journalistiek verder te komen met het uitzetten van een pad waarlangs journalistiek een zinvolle bijdrage kan leveren aan een democratische samenleving. Dit vak gaat om meer dan mooischrijven en ontroerend filmen en geluid vastleggen. Hoewel onze praktijkdocenten niet kunnen nalaten onze studenten ook dat mee te geven. Daarvoor zijn het vakmensen. Onderling hebben wij de nodige discussie maar nooit over wat echt goede journalistiek is.

Marc Chavannes, ik spreek u aan als hoogleraar en als collega-journalist. Wanneer u stelt te hopen ‘verder te komen met het uitzetten van een pad waarlangs journalistiek een zinvolle bijdrage kan leveren aan een democratische samenleving,’  lijkt me het moment aangebroken dat u ingaat op mijn kritiek. Vooral ook omdat, zoals de NVJ stelt ‘Een betrouwbare en pluriforme journalistiek van het grootste belang [is] voor de democratische samenleving, die niet goed kan functioneren zonder geïnformeerde burgers en een vrije uitwisseling van ideeën.‘ Nu u zelf er van uitgaat dat ‘Journalisten meer van hun bestaansrecht [zullen] moeten verdienen als dienstverleners die helpen orde in de chaos te scheppen. Maar zij zullen dat doen in een geïntensiveerde samenspraak met wat vroeger 'de lezer' en 'de kijker' werd genoemd, dus op internet,’ bied ik u hier, op mijn weblog, de volle ruimte daarvoor aan. In afwachting van uw antwoord, 
collegiale groet, 

Stan van Houcke.
Noam Chomsky has a cautionary note on high-profile exposure in the corporate media:

‘If I started getting public media exposure, I’d think I were doing something wrong. Why should any system of power offer opportunities to people who are trying to undermine it? That would be crazy.’