Wat de
medewerkers van Movies That Matter
zich kennelijk niet realiseren is dat het Westen de wereld niets waardevols te
bieden heeft, behalve technologische kennis, maar ook daarvan is de vraag hoe waardevol dit in feite is voor het bestaan van de soort. De prijs die we
ervoor betalen is hoog en de consequenties van de technologie kan de mens niet
overzien. Ondertussen is alleen op die technologische voorsprong onze hoogmoed
gebaseerd, de veronderstelling dat dit ons het recht geeft anderen desnoods
met geweld te dwingen ons te imiteren. De eminente Poolse journalist Ryszard Kapuściński schreef in
zijn essaybundel De Ander met
betrekking hiertoe:
Het
volgende probleem in de contacten tussen Wij en Zij, de Anderen, is het feit
dat alle beschavingen een neiging tot narcisme vertonen. Hoe sterker een
beschaving is, des te sterker zal deze neiging zich manifesteren. Deze trend
duwt beschavingen in de richting van conflicten met de Anderen, wekt daarin
arrogantie en de lust tot domineren… Dat narcisme wordt gecamoufleerd door
alerlei soorten retoriek, meestal die van de uitverkoren natie, of van de natie
die aangewezen is om de verlossingsmissie in vervulling te doen gaan, of beide
clichés tegelijk.
Tegenwoordig wordt de westerse hegemonie verkocht onder de noemer van mensenrechten: ‘humanitaire interventies,’
of ‘responsibility
to protect,’ begrippen die doorgaans worden ingezet door westerse
politici zodra de eigen evonomische en geopolitieke belangen moeten worden beschermd.
De Amerikaanse historicus James Peck,
hoogleraar aan de Faculty of History and East Asia van New York University
beschrijft in zijn boek Ideal Illusions. How the U.S. Government Co-Opted
Human Rights hoe, na het demasqué van de Amerikaanse terreur in Vietnam, de
Carter-regering het begrip mensenrechten ging gebruiken als politiek wapen in
de Amerikaanse buitenlandse politiek. Peck:
‘Human
rights is the soul of American foreign policy,’ President Jimmy Carter proclaimed in December 1978, on the thirtieth
anniversary of the signing of the Universal Declaration of Human Right. In his
inaugural address he had invoked human rights – ‘our commitment to them
is absolute’ – three times, more than
all his predecessors in all their inaugural addresses combined, thus signaling
the most important ideological transformation in the American foreign policy
establishment since the rise of anticommunism. Hawks and doves, Kennedy
liberals and Goldwater conservatives applauded Carter’s calls for a renewed
American idealism and his crusading determination to move beyond the trauma of
the Vietnam War. ‘The human rights issue is something you should hold
onto without compromise,’ Rev. Billy
Graham wrote him. ‘It is the first time since the War of Independence
that we really had an ideology.’
Carter’s call for a new idealism
based on human rights was a response not only to popular and congressional
revulsion over the Vietnam War but also to pressing ideological needs in the
national security establishment.
Het feit dat zowel extreem rechts als
gematigd links in het begin Carter’s mensenrechtenverhaal toejuichten illustreert
onmiddellijk de paradox die aan dit verpolitiekte verlossingsbegrip kleeft. Om het zo
simpel mogelijk te stellen: hoe kan een imperium dat in zijn hele bestaan als
doctrine heeft: ‘speak softly and carry a big stick’ om zijn
economische en geopolitieke belangen af te dwingen, de mensenrechten
daadwerkelijk beschermen? Ideal Illusions:
‘Holding
high the banner of human rights’ became
a way to quiet the growing alarm that America’s ‘arrogance of power,’ in Senator J. William Fulbright’s phrase,
reflected a global imperial ethos. The United States would again become a
nation ‘for others to admire and to emulate,’ Carter promised, with human rights as a ‘beacon of something that
would rally our citizens to a cause.’
Apparently ‘holding high the human rights banner’ did not require looking too closely at the nation's actions in Vietnam.
As president, Carter largely avoided mentioning war crimes and human
rights violations in the Vietnam War – even such egregious ones as free-fire
zones (where soldiers could shoot unidentified civilians at will), tiger cages
(cramped cells in which prisoners were tortured), Operation Phoenix (for
assassinating National Liberation Front members and sympathizers in the South),
or the massive bombings of Vietnam, Laos, and Cambodia. Nor did he ever
question American intentions: ‘we went there to defend the freedom of
the Vietnamese,’ he insisted, ‘without
any desire to impose American will on another people.’ Vietnam was ‘a moral crisis,’ he said, because we ‘stooped’ to acting like Communists, ‘abandoning our own values for theirs’; but by reaffirming our values in the light
of human rights, we could reestablish our claims to moral leadership.
Toen ik James Peck in januari 2012
bij hem thuis in New York interviewde over de continuiteit van het geweld in de
Amerikaanse buitenlandse politiek, zei hij ondermeer het volgende:
In de Verenigde Staten speelden de
mensenrechten als actiemiddel tot het einde van de jaren zestig, begin jaren
zeventig geen rol van betekenis in de publieke opinie. En toen ze belangrijk
werden, kwam dit door twee redenen. Eén ervan was de impact van de oorlog in
Vietnam, waardoor onder andere de anticommunistische beginselen onwerkzaam
werden, en de vraag moest worden beantwoord of Vietnam simpelweg een aberratie
was van de Amerikaanse politiek dan wel een kenmerkend onderdeel ervan. De
andere reden, waarvan de nationale veiligheidswereld diep doordrongen was, was
het besef dat de wereld zeer snel veranderde, met name in de media en in het
bedrijfsleven, en dat het onrecht en de gruweldaden niet meer gelegitimeerd
konden worden door het anticommunisme. Zo werden mensenrechten, die eerst
geassocieerd waren met de positie van joden in de Sovjet Unie, al snel in het
Congres en de media gekoppeld aan Vietnam als aberratie van de Amerikaanse
macht. De gedachte werd gepropageerd dat als we maar naar onze idealen zouden
leven, als we ons zouden houden aan het recht, de oorlogsmisdaden niet zouden
plaatsvinden. Op die manier kon het beeld ontstaan dat wat er in Vietnam
gebeurde niet het ware Amerika vertegenwoordigde en kon de werkelijkheid worden
versluierd. Voor iemand van mijn generatie die opgroeide in de jaren zestig,
waren er twee grote bewegingen in de Verenigde Staten. Eén ervan was de
vredesbeweging van een omvang die wij hier nooit eerder hadden gezien. Die
beweging stelde niet alleen Vietnam ter discussie maar ook een reeks andere
kwesties met betrekking tot oorlog en agressie. Daarbij werd verwezen naar het
Proces van Neurenberg dat in 1945 de nadruk had gelegd op het verschijnsel
agressieoorlog. omdat daaruit al het andere kwaad was voortgevloeid. Niet de
mensenrechten stonden toen centraal, maar de misdaden tegen de vrede. In de
jaren zestig werd het militair industrieel complex een vraagstuk, de groeiende
kloof tussen arm en rijk en de reikwijdte van de Amerikaanse macht.
Nog fundamenteler was de vraag of de
Verenigde Staten de belangrijkste macht op de planeet moest zijn, stuk voor
stuk kwesties die Martin Luther King zo overtuigend aan de orde had gesteld.
Wat ik zag was dat vele overtuigde mensenrechtenactivisten die ten tonele
verschenen nog voordat de Amerikaanse mensenrechtenorganisaties waren ontstaan
– Amnesty International was in Europa opgericht – zich begonnen af te keren van
deze fundamentele vraagstukken. Dat wil zeggen: ze hielden zich niet bezig met
de kwesties van oorlog en het militair industrieel complex, maar met de vraag
hoe de macht van de Verenigde Staten weer een morele macht kon worden, in feite
het werkelijke thema van Jimmy Carter die als eerste president mensenrechten
als politiek instrument van Amerikaans buitenlands beleid inzette. De andere
grote ontwikkeling was de burgerrechtenbeweging die de rassenscheiding in het
Zuiden wilde breken. Natuurlijk konden Amerikanen niet voor mensenrechten in
het buitenland pleiten zolang die segregatie bleef bestaan; ze was een
bespotting van de Amerikaanse aanspraak op hegemonie. Maar dat was zeker niet
alles. Op een dieper niveau ging het King en vele anderen die hem steunden om
gelijkheid. Dit betekende niet alleen het hebben van mogelijkheden om
gelijkwaardig deel te kunnen nemen aan de samenleving, wat dat ook in de
praktijk moge betekenen. Gelijkheid betekende een herverdeling van rijkdom en
macht. Het betekende een kritiek op de macht van de grote concerns en het
zoeken naar manieren waarop burgers gemobiliseerd konden worden om politiek
actief te kunnen zijn waardoor fundamentele veranderingen mogelijk zouden
worden. Ik noem met enige nadruk Martin Luther King omdat hij weliswaar een
betrekkelijk gematigde man was wiens visie een groot publiek bereikte, maar die
desalniettemin ongezouten kritiek op het systeem leverde door bijvoorbeeld te
betogen dat een maatschappij die haar oplossingen probeert te zoeken in de
marktideologie, en tegelijkertijd een maatschappij is die zoveel geld besteedt
aan militaire middelen, een samenleving is die de ziel doodt. Dit waren
fundamentele vraagstukken die snel naar de achtergrond verdwenen toen
mensenrechten de boventoon begonnen te voeren. Het gevolg is dat de opkomst van
de mensenrechten de afgelopen veertig jaar gepaard is gegaan met de wereldwijde
toename van extreme ongelijkheid, de ontzagwekkende uitbreiding van de
Amerikaanse macht, en het onvermogen om de enorme concentratie van privébezit
te beheersen. Daarom vond ik het de moeite waard deze ontwikkeling te
onderzoeken en te analyseren.
Mijn interview met hem in januari
2012 kunt u lezen in mijn boek De Val van het Amerikaanse imperium
De zwarte humanist en
dichter Aimé Césaire schreef over de houding van de blanke westerling dat
the colonizer, who in
order to ease his conscience gets into the habit of seeing the other man as an
animal, accustoms himself to treating him like an animal, and tends objectively
to transform himself into an animal... They thought they were only slaughtering
Indians, or Hindus, or South Sea Islanders, or Africans. They have in fact
overthrown, one after another, the ramparts behind which European civilization
could have developed freely.
Césaire wees ook op het volgende:
First we must study how colonization works to decivilize
the colonizer, to brutalize him in the true sense of the word, to degrade him,
to awaken him to buried instincts, to covetousness, violence, race hatred, and
moral relativism; and we must show that each time a head is cut off or an eye
put out in Vietnam and in France they accept the fact, each time a Madagascan
is tortured and in France they accept the fact, civilization acquires another
dead weight, a universal regression takes place, a gangrene sets in, a center
of infection begins to spread; and that at the end of all these treaties that
have been violated, all these lies that have been propagated, all these
prisoners who have been tied up and "interrogated", all these
patriots who have been tortured, at the end of all the racial pride that has
been encouraged, all the boastfulness that has been displayed, a poison has
been distilled into the veins of Europe and, slowly but surely, the continent
proceeds toward savagery.
Ondanks deze
feiten blijft een aanzienlijk aantal burgers, onder wie kennelijk ook medewerkers van Movies That Matter, geloven dat de NAVO onder
aanvoering van Washington in Syrie met geweld moet ingrijpen om er de democratie te
brengen en er de mensenrechten te beschermen, daarbij het feit negerend dat Vietnam, Irak en Afghanistan en de hele Europese geschiedenis exact het tegenovergestelde aantonen. Het is alsof ze nooit van Auschwitz en Hiroshima, Agent
Orange en Abu Ghraib hebben gehoord. Ook dit is een vorm van westers narcisme,
alsof de vermoorde joodse Europeanen, de verbrande inwoners van Hiroshima, de vermoorde Vietnamese en Irakese burgers nooit hebben bestaan. Kapuściński:
De Anderen, laten we het nog eens herhalen, vormen de spiegel waarin we onszelf bekijken en die ons doet beseffen wie we zijn... De Anderen werpen licht op mijn
eigen geschiedenis. Bij het horen van de verhalen over naziconcentratiekampen
en de Sovjetkampen verbazen zij zich erover dat een blanke zo wreed kan zijn
jegens een andere blanke. Waarom haten blanken elkaar zo erg dat ze elkaar, met
miljoenen tegelijk, vermoorden? Het blanke ras pleegde, in hun ogen, in de
twintigste eeuw zelfmoord. Dit moedigde hen aan om de strijd tegen het
kolonialisme aan te vangen.
In plaats van te onderzoeken
wat er nu werkelijk in Syrie gebeurd, denkt Movies
That Matter dat een ‘Syrian-American rapper’ en een
gezelschap tegenstanders van het Assad-regime een waarheidsgetrouw beeld kunnen geven van de
werkelijkheid van een burgeroorlog in een land vol etnische minderheden en
sluimerende religieuze conflicten. Kapuściński:
Erkennen dat de wereld
multicultureel is, betekent uiteraard vooruitgang, omdat dit een gunstig
klimaat schept voor de promotie van culturen waaraan gisteren nog onrecht werd
gedaan en die werden vernederd.
Maar aan deze complexe werkelijkheid
wordt geen aandacht besteed door Movies That Matter,
omdat de hedendaagse mens is opgegroeid in een zwart-wit beeldcultuur, waarbij ‘the good guys, the bad guys’ bestrijden en aan het einde de
goeien winnen zodat alles toch weer een feel-good-movie oplevert. De
vooruitgangsgedachte accepteert het tragische niet, er moet licht aan het einde
de tunnel zijn, anders zou men moeten toegeven dat er geen morele vooruitgang
bestaat en dat de homo sapiens net zo ploetert en onnozel en wreed is als de
prehistorische mens was. Later meer daarover.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten