De overtuiging van de Volkskrant-ombudsman Thom Meens dat 'de waarheid ergens in het midden [moet] liggen', is gebaseerd op de grove misvatting dat alle informatie gelijkwaardig is. Als de 'waarheid' elk moment kan veranderen omdat de waarheid ergens in een telkens verschuivend midden ligt, al naar gelang de plaats die de meerderheid op dat moment de waarheid geeft, bestaat er dus geen waarheid, maar alleen een opeenhoping van meningen, emoties, ressentimenten.
In 2002 schreef ik voor het tijdschrift de Humanist daarover dit: 'De poseurs 2.
Pim Fortuyns klucht, die voor hem zo jammerlijk eindigde, bewijst andermaal hoe riskant het is als een poseur de altijd latent aanwezige ressentimenten van de massa mobiliseert. De deksel van Pandora's doos gaat open, onbeheersbare krachten komen vrij. Het besef van dat gevaar moet ook tot 'professor' Pim zijn doorgedrongen. Vlak voor zijn heengaan verklaarde hij tegenover journalisten: 'Vindt u mij eng? Nou, dan moet u nog maar eens goed naar mijn aanhang kijken!' Een inzicht waaraan hij geen enkele consequentie verbond voor z'n eigen manisch gedrag. Gelijk Narcissus, verliefd op zijn eigen spiegelbeeld, wist hij zich niet te bevrijden uit zijn ijdelheid en bleef de rol van verlosser spelen voor een publiek van rancuneuze kleinburgers, in tijden van rust de zwijgende meerderheid. In politiek opzicht welteverstaan, voor het overige is ze op bijna elk maatschappelijk gebied steeds manifester en vooral luidruchtiger aanwezig. Al in 1929 beschreef de Spaanse humanist Ortega Y Gasset in 'De Opstand der Horden' hoe de moderne samenleving in toenemende mate gedomineerd wordt door de middelmatigheid van mensen die in hun angsten en verlangens volstrekt identiek zijn en slechts gedreven worden door een mateloos egoïsme. 'De zoon der kleine luiden heeft sinds de tweede helft van de negentiende eeuw geen maatschappelijke versperringen meer op zijn weg. Dat wil dus zeggen, dat hij… vrij van banden en beperkingen is… De wereld waarin deze nieuwe mens van zijn geboorte af geplaatst is, noodzaakt hem op geen enkele manier tot beperking, zij legt hem geen enkel verbod op en dwingt hem tot geen enkele onthouding. Integendeel, zij zweept zijn begeerten op, die in beginsel tot in het oneindige kunnen toenemen. Want een feit is, en dit is van groot belang, dat deze wereld… niet alleen de volmaaktheden en wijdten heeft die ze inderdaad bezit, maar bovendien nog haar bewoners de waan geeft dat zij morgen nog rijker, nog volmaakter en nog wijder zal zijn, alsof zij plotseling was gaan groeien en er aan haar uitzettingsmogelijkheden geen grenzen waren gesteld… Dat wat men vroeger als een weldaad van het lot zou hebben beschouwd en waardoor men dankbaar gestemd zou zijn geweest ten opzichte van de verborgen bestiering van het leven, veranderde in een recht dat men niet dankbaar aanvaardt maar driest opeist.' Deze beschrijving voert hem tot de volgende conclusie over het karakter van de massamens: 'één trek van zijn wezen is de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften, met andere woorden van zichzelf, en een tweede kenmerkende eigenschap is zijn ingeboren ondankbaarheid ten opzichte van al hetgeen dat zijn bestaan zo heeft vergemakkelijkt. De beide trekken zijn de bekende eigenschappen van het verwende kind. Inderdaad, de ziel van de horden heeft zeer veel gemeen met die van een verwend kind… Verwennen is geen paal en perk stellen aan iemands wensen, iemand de indruk geven dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht.'
Wat Ortega Y Gasset beschreef is de geest van de moderne consument, voor wie alles te koop moet zijn en het geluk direct opeisbaar, materieel of immaterieel. Een mentaliteit die versterkt wordt door de vloedgolf aan reclame, die de massamens meesleurt en hem in een voortdurende staat van ontevredenheid gevangen houdt. Het is niet wat men bezit dat het geluk bepaalt, maar wat men nog niet bezit. En om de 24uurs economie draaiende te houden wordt telkens opnieuw schaarste gecreëerd, de behoefte aan een of ander nieuw product. Maar omdat niets op aarde oneindig is en niet alle verlangens derhalve vervuld kunnen worden, leidt het consumentisme uiteindelijk tot de overtuiging dat men tekort wordt gedaan, tot het gevoel slachtoffer te zijn van de ander: van de politiek, de intellectuele elite, de buitenlander die hier komt potverteren, of van wie dan ook die op een ongelukkig moment als schuldige kan worden aangewezen voor dit gefrustreerd bestaan. Vlak onder de oppervlakte borrelt een reservoir van onvrede dat elke praatjesmaker kan aanboren in zijn jacht op macht en erkenning. Het is voor een demagoog die 'er zin an heeft' een fluitje van een cent om in dit troebel water te vissen. Niets belet hem om met een handvol vlot geventileerde meningen spreekbuis te worden van de onderbuikgevoelens. Voor hem en zijn volgelingen is politiek hetzelfde als funshoppen dat een instant bevrediging moet opleveren. En zo niet dan ontstaat vanuit een combinatie van ingeboren en gecultiveerde hebzucht, angst en onzekerheid een moeras van rancune. Met als resultaat dat na 2500 jaar westerse beschaving de Nederlandse LPF-stemmer onder andere een pornoboer tot volksvertegenwoordiger heeft verheven, van wie mag worden aangenomen dat hij 'in de geest van Fortuyn' zal handelen. Een uitverkiezing die in absurditeit wedijvert met keizer Caligula's voornemen zijn lievelingspaard Incitatus tot senator te benoemen. Toen ik het hoorde moest ik denken aan de woorden van de bejaarde prins van Salina. Over de ondergang van de adel zei hij in Lampedusa's roman De Tijgerkat: 'mocht deze klasse ooit verdwijnen, zoals dat al zo vaak is gebeurd, dan zou er dadelijk een andere opstaan… Die zou zich dan wellicht niet langer meer beroepen op het bloed, maar op, wat zal het zijn… op het feit dat iemand langer op een bepaalde plaats woont dan iemand anders of op zogenaamd diepgaander kennis van de een of andere voor heilig gehouden tekst.' Lees verder: http://home.planet.nl/~houck006/poseurs2.html
Kenmerkend voor de moderne massamedia is dat er permanent wordt ingespeeld op de emoties van het publiek, op de meningen, vaak vooroordelen, van de massa. Want met het oog op de winsten moet de moderne journalist zoveel mogelijk consumenten weten te behagen. Juiste informatie is daarbij op de tweede plaats gekomen, is een bijverschijnsel geworden van het allereerste doel, namelijk het zoveel mogelijk consumenten trekken. En omdat in een massamaatschappij gedachten niet de ultieme impact opleveren, zet de journalist sentimenten in: het simplistische vooroordeel tegen het complexe oordeel, de impuls tegen de bezinning, de verholen suggestie tegen de beargumenteerde gedachte. Geen enkel massamedium weet zich te onttrekken aan dit proces, vandaar dat de kwaliteit van al die media blijft dalen, tot de journalistiek straks door de ondergrens gaat. En dan is het te laat. En 'ombudsmannen' als Meens werken hieraan mee, zonder het zelf te beseffen.
1 opmerking:
Stan, wat je hierboven schrijft (Pim Fortuyns klucht, die voor hem zo jammerlijk eindigde, bewijst andermaal hoe riskant het is als een poseur de altijd latent aanwezige ressentimenten van de massa mobiliseert. De deksel van Pandora's doos gaat open, onbeheersbare krachten komen vrij. Het besef van dat gevaar moet ook tot 'professor' Pim zijn doorgedrongen. Vlak voor zijn heengaan verklaarde hij tegenover journalisten: 'Vindt u mij eng? Nou, dan moet u nog maar eens goed naar mijn aanhang kijken!' Een inzicht waaraan hij geen enkele consequentie verbond voor z'n eigen manisch gedrag) roept bij mij een vraag op en wel de volgende:
In hoeverre heb jij vertrouwen in de mens, onderdeel van de massa maar niettemin zelfstandig denkend individu? Of denk je dat velen niet eigenstandig kunnen denken? Het lijkt mij noodzakelijk dat mensen wel zelfstandig kunnen denken, dus als dat niet het geval zou zijn, hoe zou je dan voor elkaar kunnen krijgen dat mensen wel zelfstandig gaan denken, dwz eigen gedachten/meningen vormen, daaruit voortvloeiende beslissingen nemen en daar vervolgens verantwoording voor nemend.
Ik las in Trouw dit weekend in het stuk van Frits de Lange, overigens van een andere strekking namelijk over depressies, over de verinnelijking van het gebod. Het gebod ligt niet meer buiten ons, maar in onszelf, 'we worden onze eigen rechter':
"Dehue wijst voor een beter begrip van de depressie-epidemie op nog iets anders, ook al hoedt ze zich voor het leggen van rechtstreekse oorzakelijke verbanden. De opkomst van de depressie moet volgens haar op een of andere manier samenhangen met het morele dictaat van de neoliberale cultuur dat het individu voorschrijft het lot in eigen hand te nemen. Het feit dat ieder zelf verantwoordelijk is om zichzelf tot iemand te maken die in de ogen van anderen en van zichzelf iets voorstelt, is misschien wel de depressogene factor bij uitstek. Elk individu wordt vandaag geacht zijn eigen onderneming te zijn, de manager van zijn eigen levensloop. Initiatiefrijk, energiek, gemotiveerd, flexibel, stressbestendig, communicatief, risico nemend – het zijn niet meer de ideale eigenschappen om in het midden- en kleinbedrijf te slagen, maar de minimale voorwaarden voor iedereen om het te redden in het leven.
Het cultuurideaal van het maakbare individu schept een nieuwe tweedeling tussen winners en losers. De losers zijn zij die bezwijken onder de pressie zichzelf te worden. Zij vormen het groeiende leger dat noodgedwongen een beroep doet op de geestelijke gezondheidszorg. De GGZ als de schaduweconomie van de performancecultuur.
Als die hypothese hout snijdt, lijkt depressie een aandoening die structureel hoort bij de moderne samenleving. Een identiteitsziekte die op de bodem van ons aller ik sluimert, ook al hoeven we er misschien niet voor naar de psychiater. Zij is nieuw en ongehoord, en niet te vergelijken met de acedia van de middeleeuwse monnik, de melancholie van de negentiende-eeuwse dichter, of het mal de siècle dat rond de vorige eeuwwisseling velen tot suïcide verleidde.
Maar Dehues analyse verdient een verdieping om aannemelijk te worden. Een competitieve prestatiemaatschappij alléén kan niet verantwoordelijk zijn voor de depressiegolf. Van een wedstrijd met anderen worden we wel moe, maar niet ziek. Ziek worden we vooral van de competitie met onszelf. Dat is immers een race die we nooit kunnen winnen. De pressie om jezelf onophoudelijk te overtreffen en de depressie – tussen die twee moet een samenhang bestaan.
Achter de liberale flirt met de ondernemer als rolmodel, die sinds begin jaren negentig opgeld doet, ligt de oermythe van de moderne cultuur: het Zelf dat uit het Niets zichzelf tot een soeverein individu schept. Friedrich Nietzsche was de eerste die daar werk van maakte en de mythe tot het einde toe doordacht. In zijn filosofie riep hij het individu op om zichzelf de soevereiniteit toe te kennen die ooit aan God of aan de koning toekwam. Dat is pas echte autonomie, vond hij: niet alleen zelf kiezen aan welke wetten je je wilt onderwerpen (zoals Immanuel Kant nog halfslachtig had gedaan), maar je eigen levensregel uitvinden, je eigen Tien Geboden. De wet wordt je dan niet meer gesteld door God of de staat, en zelfs niet door de mensheid in jou. Volstrekte vrijheid is: je eigen waarden willen en kunnen uitvinden.
Dat moderne oerverhaal verleent een enorme dynamiek aan de ideale persoonlijkheid. Niet de Rede maar de Wil wordt dominant. Wie zichzelf schept, is immers nog niet klaar met zichzelf. Hij is zijn eigen transcendentie geworden. Zelfontplooiing is dan voortdurende zelfverbetering. Je gaat de competitie met anderen niet aan omdat je status van hun oordeel afhankelijk is, maar om je eigen grenzen te testen en overschrijden. Self-enhancement is de categorische imperatief van dit soevereine individu. Hij moet onophoudelijk ’aan zichzelf werken’.
Kun je ooit zo leven? De soevereine mens van Nietzsche is als de wijze Zarathustra een Übermensch, een aristocraat van de geest, die leeft op ijle, eenzame hoogte. Maar zijn filosofie is in de afgelopen eeuw gedemocratiseerd, en het soevereine individu is inmiddels een breed gedeeld ideaal. Met vallen en opstaan proberen wij allemaal onszelf voortdurend uit te vinden en dwingen ook elkaar daartoe. Daardoor worden we andere mensen. In de disciplinaire, hiërarchische samenleving van nog geen eeuw geleden had je een voorgegeven plaats en was je wat je deed. Ingebed in instituten als Staat, School, Kerk of Bedrijf vervulde je je rol. Nu leven we in een samenleving van elkaars gelijken en ligt er geen vast script meer voor klaar. We staan aan dezelfde startstreep en moeten een bijzonder iemand worden. Onderscheiden kunnen we ons alleen door energiek initiatieven te ontplooien. Het leven was ooit een lot, een ’bestemming’. Nu is het een reeks van keuzes waarmee wij onze eigen geschiedenis scheppen. Persoonlijke identiteiten zijn open en onbepaald. Het ik is een project in niemandsland, waarin we onze eigen gids, onze eigen horizon zijn.
Daarmee krijgt ook moreel gezag een ander gezicht. Het gebod ligt niet meer buiten ons, maar is verinnerlijkt. We worden onze eigen rechter. Dat we schuldig staan tegenover een wet boven ons, daarvan liggen we niet meer wakker. Wel van ons onvermogen om aan onze eigen eisen te voldoen. Van lieverlee zijn we overgegaan van een schuld- naar een schaamtecultuur. Niet dat wij ons voor ánderen schamen; wij schamen ons voor ons eigen, nagestreefde zelf."
Overigens heet dit in de pschychologie trouwens 'de straffende ouder'.
www.trouw.nl/opinie/letter-en-geest/article2024826.ece/Met_mij__moet_ik__het_doen.html?all=true
Een reactie posten