vrijdag 26 december 2025

"De Joden: Maatschappelijke Marginaliteit en de Fatale Omarming van de Staat" 3

Zoals de Joods-Amerikaanse hoogleraar Benjamin Ginsberg in zijn meesterwerk The Fatal Embrace. Jews and the State (1998) uitvoerig aantoont is er al enkele millennia lang sprake van een 'cyclus van Joods succes en antisemitische aanvallen door de geschiedenis van de diaspora heen... Voor Ginsberg is de kern van de zaak niet het antisemitische sentiment zelf, maar de omstandigheden waaronder een dergelijk sentiment waarschijnlijk in de politieke arena zal worden gebruikt. The Fatal Embrace identificeert de politieke dynamiek die historisch gezien telkens weer de weg heeft geplaveid voor de vervolging van Joden.' Als eeuwige buitenstaanders waren zij vooral geconcentreerd op hun eigen tribale belangen die regelmatig niet samenvielen met de belangen van onder andere de christelijke cultuur waarin zij leefden, zoals nu weer blijkt uit de massale weerzin van de westerse bevolking tegen de genocidale aanvallen van de Joodse staat op met name Palestijnse vrouwen en kinderen, die 70 procent vormen van de inmiddels meer dan 72.500 Palestijnse doden. Dat hier sprake is van genocide blijkt wel uit het feit dat 83 procent van de doden en zwaar gewonden onder de Palestijnen ongewapende burgers zijn. Desondanks weigert Washington en Brussel hun militaire en politieke steun aan het misdadige Joodse regime te stoppen. De belangrijkste reden van het feit dat het Westen de geclaimde "op regels gebaseerde orde" op grove wijze schendt, is dat de Joden door de hele geschiedenis heen gebruikt zijn om de belangen van de elite te beschermen, en als zodanig een buffer vormden tussen de machtige rijken en het doorgaans machteloze volk, zoals nu onder de heerschappij van het neoliberalisme opnieuw het geval is. In crisistijden worden de Joden dan ook gezien als een parasitaire laag die als buitenstaanders een problematische loyaliteit bezitten. Het gevolg is dat hoe sociaal succesvoller de Joden zijn, en hoe rijker zij worden, de weerzin tegen hen toeneemt. Die afkeer neemt vandaag de dag toe door de genocide van de Joodse staat, en de steun van de rijke Joodse lobby in de diaspora. Het feit dat er bijvoorbeeld in Nederland maar ook elders in de wereld en zelfs in Israel actieve Joodse organisaties bestaan die zich dapper inzetten voor een echte vrede tussen Joodse zionisten en de  Palestijnse bevolking is met name de westerse mainstream-media ontgaan, waardoor juist de commerciële pers in Europa  en de VS telkens weer heeft bijgedragen aan het toenemende anti-semitisme. Professor Ginsberg schrijft in "De Fatale Omarming," over "Joden en de Staat"dat:

"Joden zeer actief [waren] in het politieke leven van de Derde Republiek (het republikeinse regime dat Frankrijk bestuurde van 1870 tot 1940). Vóór de Eerste Wereldoorlog werden ze het meest geassocieerd met Leon Gambetta's liberale "opportunistische" factie van de Radicale Republikeinse partij. Prominente Joodse Gambettisten waren onder anderen Cremieux, Leven en Lehmann, evenals Isaie Levaillant, Edouard Millaud, Joseph Reinach en David Raynal. Cremieux was Gambetta's eerste politieke mentor; Reinach was de eigenaar en redacteur van de Gambettistische krant. Joden speelden zo'n prominente rol in de Gambettistische factie dat tegenstanders vaak beweerden dat Gambetta zelf wel een Jood moest zijn. Na Gambetta's dood bleven Joden nauw verbonden met zijn meest prominente politieke erfgenaam, Jules Ferry. Aan het begin van zijn carrière was Gambetta een soort economische radicaal. Tegen het einde van de jaren 1870 en in de jaren 1880 werden de Gambettisten echter geassocieerd met een pro-zakelijke positie die vergelijkbaar was met die van de Amerikaanse Republikeinen in dezelfde periode. Bovendien waren de Gambettisten de belangrijkste voorstanders van antiklerikale wetgeving en voerden zij, met name onder het leiderschap van Ferry, een beleid van Franse imperiale expansie in Afrika, het Nabije Oosten en Azië. Deze standpunten strookten met de belangen van Franse Joden. De antiklerikale wetgeving van de Gambettisten verminderde de politieke macht van de katholieke kerk, een instelling die per definitie Joden uitsloot. Joodse zakenlieden verwelkomden het programma van de Gambettisten ter bevordering van de binnenlandse economische ontwikkeling, dat een beschermend tarief, belastingvoordelen en steun voor de aanleg van spoorwegen omvatte. ‘Frankrijk steunt impopulaire leiders omdat ze een bondgenoot zijn, niet omdat ze de bevolking dienen. https://www.demorgen.be/nieuws/frankrijk-steunt-impopulaire-leiders-omdat-ze-een-bondgenoot-zijn-niet-omdat-ze-de-bevolking-dienen~b55a7b1d/?referrer=https%3A%2F%2Fwww.google.com%2F

Het koloniale beleid van de Gambettisten diende de belangen van degenen die bescherming zochten voor hun investeringen in Noord-Afrika en het Nabije Oosten. Door hun politieke activiteiten droegen Joden bij aan de versterking van de liberale staat ten opzichte van zijn tegenstanders. Joden schaarden zich met name achter de antiklerikale campagne en hielpen zo de macht van een belangrijk bolwerk van verzet tegen de Republiek te ondermijnen. In een bondgenootschap met het leger, de aristocratie en het bestuurskorps verzette de katholieke kerk zich tegen de Republiek en streefde naar het herstel van een monarchie.

The rise and fall of the opium-fueled Sassoon dynasty, the ‘Rothschilds of the East’

In ‘Sassoon,’ Prof. Joseph Sassoon tells how his distant family of Baghdadi Jews fled to India and built an empire on the legal narcotics trade, hobnobbing with the British royals.

https://www.timesofisrael.com/the-rise-and-fall-of-the-opium-fueled-sassoon-dynasty-the-rothschilds-of-the-east/ 

De controle van de kerk over het onderwijssysteem van het land maakte haar een bijzonder belangrijk lid van dit bondgenootschap. Vanuit het perspectief van de republikeinse krachten was het daarom van cruciaal belang om de kerk haar onderwijsfuncties te ontnemen. Joseph Reinach, Alfred Naquet en Georges Mandel, samen met andere Joodse politici en journalisten, speelden een leidende rol in de republikeinse antiklerikale campagne.

Joden hielpen bij het formuleren van het onderwijsprogramma van de regering-Ferry, dat in 1882 het onderwijsmonopolie van de kerk doorbrak door een systeem van gratis basisscholen op te zetten waar godsdienstonderwijs verboden was. Deze hervorming van het onderwijssysteem, gevolgd in 1884 door de wet die echtscheiding toestond, werd gezien als een grote klap voor de politieke macht van de katholieke kerk en daarmee voor de gehele anti-republikeinse coalitie.

In Groot-Brittannië speelden Joden geen rol bij de totstandkoming van de liberale staat.

Joodse politici, uitgevers en financiers hielpen evenwel het liberale regime te versterken en de populariteit ervan te vergroten tussen de Krimoorlog en de Eerste Wereldoorlog. In het midden en de late negentiende eeuw verwierven Britse Joden aanzienlijke rijkdom, status en politieke invloed. De Rothschilds waren een van de twee belangrijkste bankiersfamilies in Groot-Brittannië. Andere belangrijke Joodse financiers waren de Sassoons, de Cassels, de familie de Hirsch en de Semons. Tegen de Eerste Wereldoorlog, hoewel Joden slechts 1% van de totale bevolking van Groot-Brittannië uitmaakten, was 23% van de Britse miljonairs zonder grondbezit van Joodse afkomst. In de middenjaren van de negentiende eeuw werden Joden ook een belangrijke factor in de Britse journalistiek. Het persbureau Reuters, opgericht door Paul Julius Reuter (wiens oorspronkelijke naam Israel Beer Josaphat was) in 1848, was de belangrijkste leverancier van informatie over internationale ontwikkelingen in de wereld aan de gehele Britse pers en soms ook aan de overheid. De familie Sassoon bezat en redigeerde de Sunday Times, Harry Marks richtte de Financial Times op en Sir Alfred Mond had de leiding over de English Review. Joden waren vooral belangrijk in de populaire pers. De Daily Telegraph, in handen van de familie Levy Lawson, was de eerste krant van Londen die voor een penny werd verkocht en had in de jaren 1870 een oplage van iets minder dan 200.000 exemplaren. De Telegraph richtte zich voornamelijk op een lager middenklasse- en arbeiderspubliek en specialiseerde zich in sensationele berichtgeving over zowel binnenlandse als buitenlandse gebeurtenissen. Harry Oppenheim had een groot belang in een andere krant met een grote oplage, de London Daily News. Sir Alfred Mond was de uitgever van de Westminster Gazette, een krant die zijn lezerspubliek trakteerde op spectaculaire verslagen van de heldendaden van de Britse strijdkrachten in de afgelegen gebieden van het Britse Rijk.

In dezelfde periode waren er een aantal Joden die lid waren van het parlement en opklommen tot posities met aanzienlijke invloed in de Britse regering. Het meest opvallende voorbeeld is natuurlijk Benjamin Disraeli, een bekeerde Jood die tweemaal premier was tussen 1868 en 1880, en samen met William Gladstone de dominante figuur in de Britse politiek was aan het einde van de negentiende eeuw.

Andere prominente Joodse politici in de periode vóór de Eerste Wereldoorlog zijn onder meer G. J. Goschen, die van 1887 tot 1892 minister van Financiën was; Farrer Herschell, die in 1886 en opnieuw van 1892 tot 1895 Lord Chancellor was; en Sir George Jessel, procureur-generaal van 1871 tot 1873. Rufus Isaacs, die diende als procureur-generaal in 1910, procureur-generaal van 1910 tot 1913 en Lord Chief Justice in 1913; en Edwin Samuel Montagu, die diende als staatssecretaris voor India.

Deze Joodse politieke en zakelijke elites hielpen het liberale regime in Groot-Brittannië te consolideren door conservatieve krachten te verzoenen met de democratische politiek en door de middelen en de populariteit van de Britse staat te vergroten. De sleutelfiguur in dit proces was Benjamin Disraeli. Disraeli hielp bij het ontwikkelen van de technieken voor partijmanagement en verkiezingscampagnes die uiteindelijk de concurrentiekracht van de Conservatieve partij herstelden na de uitbreiding van het kiesrecht in 1832. Bovendien zorgde Disraeli zelf voor een verdere uitbreiding van het kiesrecht in 1867, waardoor delen van de lagere middenklasse en de hogere arbeidersklasse in het nationale electoraat terechtkwamen. Door conservatieven te laten zien hoe ze in dit nieuwe politieke universum konden winnen, versterkte hij hun band met de liberale staat.

Benjamin Disraeli en Cecil Rhodes waren prominente figuren in de Britse imperiale expansie van het Victoriaanse tijdperk. Disraeli was premier en bevorderde het Britse rijk, terwijl Rhodes een meedogenloze zakenman was die politicus werd en een enorm Zuid-Afrikaans rijk (Rhodesië) opbouwde en streefde naar een spoorlijn van Kaapstad naar Caïro. Beiden werden gedreven door een vurig geloof in de Britse suprematie, hoewel Disraeli zich richtte op staatsmanschap en Rhodes op de verwerving van grondstoffen en koloniale dominantie. Rhodes werd sterk beïnvloed door denkers die Disraeli verdedigde.

Daarnaast hielp Disraeli bij het vormgeven van een imperialistisch programma dat in de laatste decennia van de negentiende eeuw de aristocratie en de militaire en administratieve elite verbond met delen van de financiële wereld, de pers en de middenklasse in een coalitie die zijn inspanningen om de Britse staat te versterken zou ondersteunen. Het beleid van de regering-Disraeli van imperiale expansie in India, het Midden-Oosten en Afrika leverde belangrijke politieke en economische voordelen op voor de deelnemers aan deze coalitie. De aristocratie, het leger en de administratieve elite verzekerden zich van invloedrijke posities en controle over een groter deel van de nationale hulpbronnen.

Tegelijkertijd bood het werk aan de opbouw en het bestuur van het rijk, voor leden van de middenklasse zonder familie- en sociale connecties, carrièremogelijkheden die vaak beter waren dan die in eigen land. Deze voordelen gaven de leden van de imperialistische coalitie sterke redenen om de uitbreiding van de reikwijdte, omvang en macht van de Britse staat te steunen.

Joodse financiers en kranten 

Uitgevers speelden een belangrijke rol in deze coalitie. Aan het einde van de negentiende eeuw was meer dan een kwart van al het Britse kapitaal in het buitenland geïnvesteerd. Gevestigde financiële belangen investeerden voornamelijk in Noord-Amerika en Australië, waar eigenaren konden rekenen op de bescherming van lokale wetten en autoriteiten. Nieuwere banken, waarvan een aantal Joods, investeerden zwaarder in het Midden-Oosten, India, Azië en Afrika, waar lokale wetten en autoriteiten weinig zekerheid boden voor buitenlands bezit. Hier moesten Britse investeerders vertrouwen op de bescherming van hun eigen regering en haar militaire macht. Deze afhankelijkheid gaf Joodse financiers een belang bij de creatie van een sterke nationale regering die in staat en bereid was haar macht over de hele wereld te projecteren.

Joodse financiële en zakelijke belangen speelden een belangrijke rol in de imperialistische onderneming. Zo was het Indiase spoorwegnetwerk, dat de Sassoons mede financierden, nauw geïntegreerd in het imperiale bestuur, en fungeerde de persdienst van Julius Reuters als het commando- en controlemechanisme van de koloniale regering. Soms deed de Britse regering ook een beroep op Joodse banken om imperiale projecten te financieren. expansie. De aankoop van het Suezkanaal door Disraeli in 1878 werd bijvoorbeeld mogelijk gemaakt door de uitgebreide contacten van Henry Oppenheim in Egypte en een lening van vier miljoen pond van Lionel Rothschild. De rol die Joods kapitaal speelde in de totstandkoming van het Britse imperium in de negentiende eeuw ontging critici niet. In zijn klassieke werk, dat de basis vormde voor Lenins theorie over imperialisme, betoogde J. A. Hobson dat 'mannen van één enkel en bijzonder ras, die eeuwenlange financiële ervaring achter zich hebben... het centrale knooppunt van het internationale kapitalisme' vormden.  Dit thema was ook prominent aanwezig in het werk van Goldwyn Smith, een bekende geleerde en tegenstander van Disraeli's imperialistische beleid. Smith beweerde regelmatig dat het buitenlands beleid van de regering-Disraeli meer werd ingegeven door Joodse dan door Britse belangen. Hij breidde zijn aanvallen vaak uit tot Joden in het algemeen en beweerde dat geen enkele Jood een echte Engelsman of patriot kon zijn. Smith stelde zelfs dat de Joodse emancipatie een tragische vergissing was geweest. Uiteindelijk verliet Smith Engeland -- omdat hij weigerde door een Jood geregeerd te worden -- en trad hij toe tot de faculteit van de pas opgerichte Cornell Universiteit in het landelijke New York. Tegenwoordig is één van de belangrijkste gebouwen van Cornell vernoemd naar Smith, en worden fragmenten uit zijn geschriften en toespraken regelmatig herdrukt in officiële universiteitspublicaties.

Het Massale Bloedbad nabij Omdurman in Soedan, waarbij de Britten voor het eerst een water gekoelde machinegeweren inzetten, die ontelbare met speren gewapende Soedanezen op geruime afstand konden afslachtten, zoals Churchill beschreef. zie: https://stanvanhoucke.blogspot.com/2022/06/hoe-oekraiense-en-amerikaanse-hofjoden_3.html De Joodse populaire pers werkte op haar beurt aan het vergaren van publieke steun voor de imperialistische inspanningen van de regering. De pers portretteerde de verovering en onderwerping van buitenlandse gebieden als een groot avontuur. Generaals als Kitchener en Gordon werden afgeschilderd als heldhaftige figuren. Journalisten spraken tot de verbeelding van het volk met verslagen van de heldendaden van de Britse troepen in verre landen. De levendige beschrijving in de Westminster Gazette van een kleine Britse militaire expeditie in Soedan is typerend:

'Een groot aantal van de Tommies was nog nooit eerder onder vuur geweest... en er was een merkwaardige blik van onderdrukte opwinding op sommige gezichten... Af en toe zag ik in iemands ogen die merkwaardige glans die voortkomt uit het vergieten van bloed – de mysterieuze impuls die, ondanks alle schijn van beschaving blijft het een essentieel onderdeel van de menselijke natuur, of hij nu ratten doodt met een terriër, geniet van een bokswedstrijd, op zalm jaagt of derwisjen verslaat.'

De nieuwsdienst Reuters was bijzonder belangrijk voor de popularisering van het imperialisme. Reuters was gespecialiseerd in het verzamelen en verspreiden van nieuws vanuit de verste uithoeken van het rijk. De berichten, waarop alle Britse kranten vertrouwden, benadrukten de positieve, 'civiliserende' aspecten van het Britse koloniale bestuur en de militaire campagnes. De constante stroom van campagnes, veldslagen en invallen in de berichten van Reuters, samen met nieuws over de meer alledaagse details van de koloniale heerschappij, hield de publieke belangstelling voor het rijk in stand en maakte het een geaccepteerd onderdeel van het Britse leven. De pers profiteerde direct van de berichtgeving over deze zaken. De Britse populaire pers, net als haar Amerikaanse tegenhanger tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog, ontdekte dat spannende verhalen over de opbouw van het rijk een enorme impuls gaven aan de oplage en de inkomsten.

Joden speelden ook een belangrijke rol in het Duitse liberalisme. Vóór de Eerste Wereldoorlog vormden Joden weliswaar amper 1% van de Duitse bevolking, maar ze vormden een belangrijk deel van de bourgeoisie en een belangrijke steunbasis voor liberalen. Joden waren met name belangrijk in de liberale pers. Twee van de belangrijkste liberale kranten, de National-Zeitung van Berlijn en de Frankfurter Zeitung, waren in Joodse handen en werden door Joden geredigeerd. Van de eenentwintig dagbladen die in de jaren 1870 in Berlijn verschenen, waren er dertien in Joodse handen en vier hadden belangrijke Joodse medewerkers. Alle drie de kranten die gespecialiseerd waren in politieke satire stonden onder Joodse controle. 

Na de Eerste Wereldoorlog steunden Joden de oprichting van de liberale Weimarrepubliek van harte. Een Joodse socialist, Hugo Preuss, die minister van Binnenlandse Zaken was in de voorlopige regering die na de val van de monarchie werd gevormd, was zelfs de belangrijkste opsteller van de Weimar-grondwet. Gedurende het hele bestaan ​​van het Weimarregime behoorden Joodse zakenlieden, journalisten en politici tot de meest actieve en fervente aanhangers.

Door hun commerciële en bancaire activiteiten droegen Joden bij aan de aanzienlijke economische ontwikkeling en wederopbouw die plaatsvond tijdens het Weimar-tijdperk. Joodse bedrijven waren goed voor bijna 80% van de omzet van warenhuizen en winkelketens, 40% van de Duitse textielgroothandel en 60% van alle groothandels- en detailhandels in kleding. Bijna de helft van alle particuliere banken was in Joodse handen, evenals de grootste en meest succesvolle kredietbanken.

Het persbureau Reuters speelde een bijzonder belangrijke rol in de popularisering van het imperialisme. Reuters was gespecialiseerd in het verzamelen en verspreiden van nieuws vanuit de verste uithoeken van het rijk. De berichten, waarop alle Britse kranten vertrouwden, benadrukten de positieve, 'beschavende' aspecten van het Britse koloniale bestuur en de militaire campagnes. De constante stroom van campagnes, veldslagen en invallen in de berichten van Reuters, samen met nieuws over de meer alledaagse details van het koloniale bewind, hield de publieke belangstelling voor het rijk in stand en maakte het een geaccepteerd onderdeel van het Britse leven.  De pers profiteerde direct van de berichtgeving over deze zaken. De Britse populaire pers, net als haar Amerikaanse tegenhanger tijdens de Spaans-Amerikaanse oorlog, ontdekte dat spannende verhalen over imperium-vorming een enorme impuls gaven aan de oplage en de inkomsten.

Joden speelden ook een belangrijke rol in het Duitse liberalisme. Hoewel Joden vóór de Eerste Wereldoorlog amper 1% van de Duitse bevolking uitmaakten, vormden ze een belangrijk deel van de bourgeoisie en een belangrijke steunbasis voor liberalen. Joden waren met name belangrijk in de liberale pers. Twee van de belangrijkste liberale kranten, de National-Zeitung van Berlijn en de Frankfurter Zeitung, waren eigendom van en werden geredigeerd door Joden. Van de eenentwintig dagbladen die in de jaren 1870 in Berlijn werden uitgegeven, waren er dertien in Joodse handen en vier hadden belangrijke Joodse medewerkers. Alle drie de kranten die gespecialiseerd waren in politieke satire werden door Joden gecontroleerd. 

Na de Eerste Wereldoorlog steunden Joden de oprichting van de liberale Weimarrepubliek van harte. Hugo Preuss, een Joodse socialist die minister van Binnenlandse Zaken was in de voorlopige regering die na de val van de monarchie werd opgericht, was in belangrijke mate verantwoordelijk voor het opstellen van de grondwet van Weimar. Gedurende het hele Weimarregime behoorden Joodse zakenlieden, journalisten en politici tot de meest actieve en fervente aanhangers.


De Dolkstoot Mythe, die de nazi's aan de macht hielp.

Door hun commerciële en bancaire activiteiten droegen Joden bij aan de aanzienlijke economische ontwikkeling en wederopbouw die plaatsvond tijdens het Weimartijdperk. Joodse bedrijven waren goed voor bijna 80% van de omzet van warenhuizen en winkelketens, 40% van de Duitse textielgroothandel en 60% van alle groothandels- en detailhandels in kleding. Bijna de helft van alle particuliere banken was in Joodse handen, evenals de grootste en meest succesvolle kredietbanken. De belangrijkste was de DD-bank, ontstaan ​​uit de fusie tussen Arthur Salomonsohns DiscontoGesellschaft en de Deutsche Bank. De DD-bank hielp na de Eerste Wereldoorlog de Duitse zware industrie en de handelsvloot nieuw leven in te blazen en te herbouwen. De eveneens belangrijke Dresner Bank stond tot zijn dood in 1925 onder leiding van Eugen Gutmann en vervolgens onder die van Henry Nathan. De Darmstadter und Nationalbank, onder leiding van Jakob Goldschmidt, was grotendeels verantwoordelijk voor het verkrijgen van grote leningen voor werkkapitaal voor de Duitse industrie uit Nederland, Zweden en de Verenigde Staten. 

In navolging van het patroon van voor de Eerste Wereldoorlog waren Joden invloedrijk in de liberale pers van de Weimarrepubliek. Drie van de belangrijkste liberale kranten van het land, de Berliner Tageblatt, de Vossiche Zeitung (The Vossische Krant was een nationaal bekende Berlijnse krant die de belangen diende van de liberale middenklasse verwoordde. svh) en de Frankfurter Zeitung, waren in Joodse handen. Joden bezaten ook de twee grootste uitgeverijen van Duitsland, de concerns Ullstein en Mosse, evenals vele kleinere uitgeverijen. Daarnaast speelden Joden een zeer belangrijke rol in het professionele, intellectuele en culturele leven van Weimar-Duitsland. Ongeveer 11% van de Duitse artsen en 16% van de advocaten waren Joods. Joodse academici, intellectuelen en kunstenaars waren de toonaangevende figuren in het Duitse theater, de literatuur, de muziek, de kunst, de architectuur, de wetenschap en de filosofie tijdens het Weimar-tijd.

Volgende keer meer over de rol van de Joden in de diaspora. Na eerst gebruikt te zijn om de belangen te dienen van de westerse elite, worden ze telkens weer vervolgd zodra ze niet meer nuttig zijn voor de rijken en machtigen. 


Geen opmerkingen:

Inside the BBC’s Gaza Fiasco

  Inside the BBC’s Gaza Fiasco Daniel Trilling  13.11.2025 reportage How the world’s most trusted media organisation fell apart Art by Leona...