In deze tijd is er veel om woedend over te zijn. Sinan Çankaya en Maurits de Bruijn proberen het een plaats te geven en schrijven vanuit hun eigen achtergrond, Turks en joods, over dwarsverbanden met de oorlog in Gaza.

Twee Nederlanders, de een met een Turkse achtergrond, de ander met een joodse. Voor beiden vielen de schellen van de ogen na 7 oktober 2023, toen ze toezagen hoe Israël een genocidale oorlog voerde met de ondubbelzinnige steun van Nederland. Sinan Çankaya ontmaskert met zijn Galmende geschiedenissen het witte suprematisme achter de Europese herdenkingscultuur, en Maurits de Bruijn wil met zijn Geweten getuigen van het geweld tegen de Palestijnen, zodat niemand later nog kan zeggen dat ze het niet geweten hadden.
Het zijn twee belangrijke boeken, met zo’n terechte morele boodschap dat je ze nauwelijks kunt bekritiseren zonder meteen verdacht te zijn. Eigenlijk kun je alleen plechtig beamen dat het goed is dat die boeken er zijn.
Dooddoeners, kenmerkend voor een tijd waarin men zich niet gehoord voelt maar al gauw zijn klauwen uitsteekt wanneer iemand anders de mond opentrekt. Waarin zovelen uit onmacht woedend en snikkend rondlopen. Er is veel om boos over te zijn. In Galmende geschiedenissen probeert Çankaya die woede een plaats te geven. Hij wilde een boek schrijven over Palestina, in de voetsporen treden van zijn grote held Edward Said. Maar hij stuitte op weerstand van zijn uitgeverij, die het ongenuanceerd en spetterend vond. Of hij niet liever het verhaal van zijn jeugd en zijn klassenmigratie wilde vertellen, of op z’n minst zijn lezer wat meer bij de hand wilde nemen als hij van wal steekt over de holocaust, Gaza, en het morele failliet van het Europese geheugen?
Om gek van te worden, vindt Çankaya. Voor hem is woede een legitieme emotie op het moment dat onze regeringen de ene na de andere massamoord oogluikend toestaan. In de hoop dat ene verhaal toch te kunnen vertellen, vertelt hij ze allemaal. Hij springt van genre naar genre, geeft het verhaal dat zijn uitgever wil en waagt zich aan het verhaal dat hij niet zou mogen schrijven. Het rafelt, maar het is geweldig om te lezen.
Eerst zijn jeugd. Aan zijn psycholoog Eva vertelt hij over zijn jonge jaren en de klim op de sociale ladder die hem langzaam van zijn ouders vervreemdt. Waar nodig onderbreekt Eva zijn relaas van tijd tot tijd met een persoonlijke vraag, maar vaak is Çankaya haar voor en werpt hij hypothese na hypothese op over de beweegredenen achter zijn daden en overtuigingen. Hij schrijft enorm zelfbewust, bij vlagen verontschuldigend. Wanneer hij zijn jeugd voldoende uit de doeken heeft gedaan, vertelt hij het verhaal van het boek dat niet mocht zijn, en zoekt hij een manier om toch zijn boodschap te verkondigen. Bovendien zit er ook nog een reisverslag in naar kamp Westerbork en Auschwitz, waar Çankaya in een afgeladen Krakaus studentencafé het met Argentijnen probeert te hebben over de ondergang van Europa.
De boodschap van Galmende geschiedenissen is dat het verhaal van ‘nooit meer’ dat westerse landen zichzelf vertellen een leugen is gebleken, maar het gaat ook over iemand die doodsbang is voor de opmars van extreem-rechts in Europa, en zich compleet in de steek gelaten voelt door de instituties waar hij zo lang toegang tot wilde. Getergd worstelt Çankaya met de onuitgesproken regels die bepalen wat hij wel en niet mag zeggen. Als Turkse Nederlander mag hij het niet over de holocaust hebben en de dwarsverbanden aankaarten tussen de ontmenselijking van joden tijdens de twintigste eeuw, die van Palestijnen nu, en die van moslims en migranten in het Europa van vandaag.
Die dwarsverbanden zijn er zeker, maar veel meer dan ze aanstippen, doet dit boek niet. Zo leest het eerder als een overtuiging. Çankaya meent een verhaal te schrijven over medeplichtigheid, maar ziet zichzelf ook als potentieel slachtoffer. ‘De ontmenselijking van de Palestijnen staat niet los van hoe we in dit land omgaan met moslims, vluchtelingen en mensen van kleur. Die voelen dat aan. Dáárom raakt wat de Palestijnen al heel lang overkomt ook mij’, vertelt hij aan Eva, alsof hij zich in het oog van de orkaan bevindt die de oostelijke mediterrane kust teistert.
Aangezien Çankaya het wil hebben over medeplichtigheid, is het raadselachtig dat hij een cruciaal onderwerp uit de weg gaat. Op één pagina brengt Çankaya zijn frustratie tegenover de Nederlandse regering in verband met zijn vaders zwijgen over de Armeense genocide. ‘Publiekelijk durf ik nauwelijks iets te zeggen over die genocide’, zegt hij. Een gemiste kans. Iets zegt me dat hij veel meer over de holocaust en Gaza had mogen en kunnen zeggen als hij juist naar de dwarsverbanden met Armenië had gezocht. Palestina is tenslotte óók een post-Ottomaanse kwestie; onder Palestijnen bevinden zich evengoed nazaten van de Armeense genocide.
Maar daarvoor was er wellicht meer afstand nodig geweest. In plaats daarvan is Galmende geschiedenissen een geweldig warrig en contradictoir verhaal, met de nodige zelfspot: een temperatuurmeting van deze tijd. Zowel hoogstpersoonlijk als sociologisch, geschreven voor de witte lezer maar ook voor zichzelf. Het is Çankaya tegen de rest en het Europees geheugen.
Waar Çankaya ervan overtuigd is dat hij het niet over de holocaust mag hebben, werpt Maurits de Bruijn in Geweten zich haast op als de ambassadeur ervan. De Bruijn is opgegroeid in een gereformeerd gezin met een joodse moeder die als kind tijdens de oorlog (of sorry, genocide) aan een gastgezin is gegeven. Voor hem is joods-zijn voornamelijk een intergenerationeel trauma, iets ‘wat zich in je nestelt, van moeder op kind wordt overgedragen en vervolgens in je natrilt’. Hij ziet met lede ogen aan hoe politici de genocide op de joden inzetten voor het goedpraten van huidige massamoorden. De auteur van Ook mijn Holocaust wil de nagedachtenis aan de holocaust hiertegen beschermen. De manier waarop we ons de shoah collectief zullen herinneren ziet hij als ‘mijn kind, mijn nageslacht, mijn toekomst’.
Geweten bestaat uit twee delen: een deel in Nederland dat leest als het gedachteboek van het afgelopen jaar, en een groepsreis naar Israël die de dagelijkse onderdrukking van de Palestijnen moet blootleggen. In het eerste deel verzet De Bruijn zich in kleine fragmenten en met verheven toon tegen de politieke bewapening van de holocaust. Hij moet zijn verhaal vertellen, meent hij, omdat de meeste joodse stemmen in Nederland het beleid van de Israëlische regering rechtvaardigen. Een kwalijke stelling die aantoonbaar onjuist is, maar het lijkt De Bruijn voornamelijk te gaan om het naar voren schuiven van zijn narratief tegenover het algemene. In zijn versie is de huidige genocide op de Palestijnen op enkele details na hetzelfde als wat de joden tijdens de Tweede Wereldoorlog overkwam. ‘Er is een cruciaal verschil’, zegt hij tegen een Palestijnse in Nederland, ‘jouw familieleden kunnen nog gered worden.’
Het is frappant hoe De Bruijn meermaals waarschuwt dat de twee genocides niet hetzelfde zijn, maar op meerdere plekken het ene en het andere geweld zo wel heel dichtbij elkaar brengt. Misschien is het een poging om Palestijns leed inzichtelijk te maken voor de lezer, of voor zichzelf. Maar het is een gelijkenis die beide gebeurtenissen geen recht doet. Je zou het de kolonisatie van de Nakba kunnen noemen: zelfs een volkerenmoord op de Palestijnen moeten we begrijpen in een joods-Europees denkkader.
Ook bij Maurits de Bruijn wordt het warrig zodra hij zich in het debat mengt. Zo noemt hij zichzelf een antizionist maar geeft hij meerdere, nogal onorthodoxe definities van wie de zionist dan is, waaronder iemand die vindt dat Israël alles mag doen om zichzelf te beschermen, of mensen met een jodenfetisj en/of die moslims discrimineren. Ik wil maar zeggen: ik ken mensen die zich zionist noemen en onder geen van zijn definities vallen. Zijn kennis over de oorlog van 1948 is gebrekkig, maar dat deert hem niet. Hij zegt namelijk geen volledig verhaal te willen vertellen, maar enkel het perspectief in Nederland te willen corrigeren met een andere blik.
Zo wordt het nooit diepgravend. Op reis naar Israël – hij ziet het als zijn plicht om ‘het kwaad aan het licht te brengen’ – schrijft hij in gejaagd proza zijn observaties op en lijkt hij voornamelijk een doorgeefluik te willen zijn voor de getuigenissen die hij tijdens de groepsreis te horen krijgt. Het roept de vraag op voor wie hij dit schrijft. Na anderhalf jaar zijn er weinig zaken over de bezetting of de geschiedenis van het land die niet algemeen bekend zijn – en gelukkig maar! Vandaar dat we een voorspelbaar verhaal krijgen waarin Israëliërs bemoeizuchtig, racistisch en moorddadig zijn (wie geen rotte appel is, is al naar het buitenland vertrokken), en Palestijnen passieve slachtoffers die met uitzondering van 7 oktober lijdzaam hun helse lotsbestemming ondergaan.
In het eerste deel is er gelukkig ook een lucide inzicht te vinden. Als hij één ding heeft geleerd sinds 7 oktober, zegt hij, dan is het dat iedereen zich vastklampt aan zijn eigen waarheid en daar gepaste bronnen bij verzamelt. ‘Het is emotie die bewapening zoekt’, schrijft hij. ‘Het is geen denken.’ Zo moeten we misschien ook deze boeken begrijpen. Het zal nog even duren voor we begrijpen wat voor effect deze genocidale oorlog op onze samenleving heeft.



Geen opmerkingen:
Een reactie posten