Gezien de pro-Israel houding van de politici en mainstream-pers in de westerse zelfbenoemde democratieën is het geenszins overdreven te stellen dat er hier de afgelopen driekwart eeuw een uiterst invloedrijke joods-zionistische lobby actief is geweest. De bekende Nederlandse opiniemaker Jan Blokker wees er in het boek Nederland in twaalf moorden. Niets zo veranderlijk als onze identiteit (2008), dat hij samen met zijn twee zoons schreef:
Na de Tweede Wereldoorlog is het jodendom in de christelijke wereld vrijwel heilig verklaard en geen volk dat in die processie zo hard vooroploopt als de Nederlanders,’ om hieraan toe te voegen: ‘Zo lijkt het ineens wel alsof Nederlanders door de eeuwen heen dol zijn geweest op joden. Dat het wrange West-Europese record van 1940-'45 (negentig procent van alle joden in Nederland opgepakt en vermoord, met bereidwillige hulp van vele Nederlanders) een anomalie in onze geschiedenis is.
De werkelijkheid was evenwel volstrekt anders:
In de Nederlandse geschiedenis is onverschilligheid doorgaans de vriendelijkste houding ten opzichte van joden geweest. Nederlanders hebben altijd precies geweten wie van hun buren een jood was en op elk gewenst moment die wetenschap consequenties [kon] krijgen: het verraden van joden voor ‘kopgeld' tijdens de Duitse bezetting is daar maar één vorm van. De paniekerige pogroms in het pestjaar 1349 was een andere.’
In dit troebel water van een onverwerkt verleden, waarin schuld en boete tot nieuwe misdaden leiden, vissen al vele decennia-lang de polderpolitiek en de polderpers, in een pathetische poging om allereerst de eigen identiteit te versterken. Dat dit ten koste gaat van miljoenen slachtoffers, zoals we in deze eeuw onder andere Afghanistan, Irak, Libië en Syrië hebben gezien, is de prijs die de zij moeten betalen om de Amerikaanse hegemonie vergeefs in stand te houden.
Ook opiniemakers zijn massamensen, die maar al te vaak gedreven worden door gevaarlijke instincten en ranzige ressentimenten. Zij domineren de opvattingen en vooral de emoties waarop de heerschappij van ‘de regenten' steunt. Immers, de machtigen hebben ‘niets anders om hun gezag op te baseren dan opinies,’ die dag in dag uit worden gepresenteerd door de met zorg uitgekozen opiniemakers, als bijvoorbeeld Parool-columniste Natascha van Weezel, wier zionistische vader Max van Weezel veertig jaar lang verslag deed van de politieke spelletjes rond het Binnenhof, maar die naderhand uiterst kritisch werd over het ‘hyperig nepnieuws,’ dat ‘te veel gericht’ was ‘op de poppetjes,’ zoals zijn critici hem verweten, en ‘Ja,’ dat kwam ‘best hard aan,’ zei hij desgevraagd, ‘Ik heb me decennialang bezig gehouden met de dingen die op dat moment, op de vierkante meters van het Binnenhof, belangrijk werden gevonden.’ Zijn zelfontmaskering eindigde met het besef dat hij zich ‘decennialang verscholen had achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, “dag Max.” Daar was ik iemand.’
Zijn hele werkzame leven lang streefde Max van Weezel ernaar ‘iemand’ te worden, en daarvoor gebruikte hij de parlementaire politiek, om tegen het einde van zijn leven te beseffen dat hij al die tijd eigenlijk ‘iemand’ anders was geweest. Tragischer is nauwelijks denkbaar. Het intens vergeefse van zijn optreden sprak ook uit de volgende opmerking, tien maanden voor zijn dood:
Ergens denk ik: je had ook wel met een kalasjnikov op een heuveltop mogen staan om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.
Het zijn de woorden van een man die over zichzelf zei: 'Ik probeerde mijn existentiële onzekerheid te compenseren door op alles ja te zeggen,' en die er nooit in slaagde precies te bepalen waar zijn loyaliteit lag. Was het de democratische rechtstaat Nederland, of de racistische apartheidsstaat Israel? Tegen het eind van zijn leven droomde hij ervan op een heuveltop in de bezette Westbank de Palestjnse ‘vijand van het lijf’ te houden ‘met een Kalasjnikov.’ Dat die ‘vijand’ de legitieme bewoners waren van de door de bellicose Joodse zionisten bezette en belegerde Palestijnse gebieden, maakte de diep onzekere Max niet uit. In het kader van de zionistische behoefte aan ‘Lebensraum’ moest nog meer land etnisch gezuiverd worden. En ‘[a]ls ze met hun poten aan ons lijf en goed komen’ dan ‘timmer’ je als ‘joods jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,’ er gewoon ‘op los,’ en vermoord je met een Kalasjnikov-aanvalsgeweer iedere Palestijn die voor zijn of haar rechten opkomt, inclusief vrouwen, kinderen en bejaarden, net als de nazi’s destijds deden tegen de verzetstrijders in het bezette Europa. Tot voor zeer kort werd deze pathologische stoornis in Nederland geaccepteerd, en zelfs bewonderd, zoals bleek toen de voltallige Tweede Kamer de dood van de in hun ogen ‘meesterjournalist en markante persoonlijkheid’ herdachten.
Kamer herdenkt journalist Max van Weezel. Lodewijk Asscher (PVDA) condoleert Van Weezels vrouw Anet Bleich. Dochter Natascha wordt omhelst door volksvertegenwoordigers. Ons kent Ons. Samen voor ons eigen.
Nadat op 7 oktober 2023 de Palestijnse Holocaust in Gaza was begonnen vertelde de weduwe van Max van Weezel en moeder van Natascha van Weezel, de zioniste Anet Bleich: ‘Mijn zus van negentig moet in Israël nog steeds iedere dag de schuilkelder in. Nou, dat komt wel aan.’
Ook deze opmerking illustreert het kwalijke gebrek aan empathie van een aanzienlijk aantal geschoolde joodse Nederlanders zowel hier als in Israel voor het lot van de Palestijnen. De culturele deprivatie waaraan zij lijden manifesteert zich allereerst door het verzwijgen van de werkelijkheid. De zuster van van de historica Anet Bleich woont in Rechovot, dichtbij de met geweld etnisch gezuiverde plaatsen Ramla en Lod, het oude Lydda, een stad waar in 1948 het ‘zionisme een bloedbad had aangericht,’ aldus schreef de kritische Joods-Israelische journalist en auteur Ari Shavit in The New Yorker van 14 oktober 2013. De streek nabij de stad waar Anet Bleich's zuster al ‘heel lang woont’ is bij Palestijnse vluchtelingen vooral bekend vanwege de etnische zuivering van Ramla en Lod, een feit die de historica en journalist Anet Bleich verzwijgt, kennelijk om sympathie te verwerven voor de Joodse zionisten die weten dat dit gebied door de Verenigde Naties aan de Palestijnen was toegeven. Wat zij tevens een te verwaarlozen feit beschouwt, is dat in 1948:
de militaire commandant, generaal Yigal Allon, Ben-Gurion [vroeg] wat hij met de’ naar schatting 70.000 Palestijnse inwoners moest doen. ‘Ben-Gurion zwaaide met zijn hand: Deporteer ze. Uren later gaf Yitzhak Rabin, de operationeel officier, een schriftelijk bevel aan de Yiftach Brigade: ‘De inwoners van Lydda moeten snel worden verdreven, ongeacht hun leeftijd.’ Een dag later werden in de inwoners van ‘Lydda en de vluchtelingen die daar woonden werden onmiddellijk uit de stad verdreven. Tegen de avond hadden ongeveer vijfendertigduizend Palestijnse Arabieren Lydda in een lange colonne verlaten. Het zionisme had de stad Lydda vernietigd.
Lydda is de zwarte doos van het zionisme. De waarheid is dat het zionisme de Arabische stad Lydda niet kon verdragen. Vanaf het allereerste begin was er een wezenlijke tegenstelling tussen het zionisme en Lydda. Als het zionisme zou bestaan, zou Lydda niet kunnen bestaan. Als Lydda zou bestaan, zou het zionisme niet kunnen bestaan. Achteraf gezien is dit maar al te duidelijk. Toen Siegfried Lehmann in 1927 in de Lydda-vallei aankwam, had hij moeten inzien dat als er in Palestina een Joodse staat zou bestaan, er in het centrum ervan geen Palestijnse Lydda zou kunnen bestaan. Hij had moeten weten dat Lydda een obstakel was dat de weg naar een Joodse staat blokkeerde, en dat het zionisme dit op een dag zou moeten vernietigen. Maar Dr. Lehmann zag het niet, en het zionisme wilde het niet weten. Tientallen jaren lang slaagden de Joden erin de tegenstelling tussen hun nationale beweging en Lydda voor zichzelf te verbergen… Maar toen, in de rampzalige zomer van 1948, was Lydda er binnen drie dagen niet meer,
en verloren in totaal 750.000 etnisch gezuiverde Palestijnse burgers alles dat zij bezaten, hun land, hun boomgaarden, hun akkers, hun fabrieken, hun kantoren, zelfs hun steden en dorpen, hun bibliotheken, al hun bezitten moesten de vluchtelingen achterlaten, zonder hiervoor ooit gecompenseerd te worden, en zonder dat de zionistische historica, en volgens eigen zeggen ‘linkse jodin,’ Anet Bleich en haar familie hierover publiekelijk berouw toonden. Gevoelens van berouw zijn, zoals bekend, diep en intens. ‘Berouw heeft te maken met schuld. Wie berouw heeft, erkent schuld, heeft schuldbesef en is zich bewust van eigen schuld. Berouw leidt tot inkeer maar geeft ook diepe gevoelens van verdriet.’ Maar net als de meerderheid van de Joden in Israel, en een meerderheid van de joden in de zogeheten ‘diaspora’ kunnen Bleich cum suis zich alleen zien als slachtoffer. En daarom eist haar dochter nu in Het Parool van maandag 5 februari 2024: ‘Maak de Holocaust niet politiek,’ ondanks het feit dat 70 procent van alle tot nu toe 28.000 vermoorde Palestijnen vrouwen en kinderen onbewapende waren, en dus het slachtoffer zijn van de wrede politiek van het zionistisch regime dat maar al te vaak naar de ‘Holocaust’ verwijst om zijn terreur te rechtvaardigen. Vanaf het allereerste begin van de etnische zuiveringen van Palestina zijn er ontelbare Palestijnse burgers vermoord door de lafhartige Joodse strijdkrachten en de Joodse extremisten die zo’n 20 kilometer van Rechovot leven op de bezette Westoever land blijven stelen.
De militaire aanval in 1948 nabij de woning van Anet Bleich’s zuster omvatte ‘tevens de gebeurtenissen van het Lydda-bloedbad en de Lydda-dodenmars. De twee Arabische steden, gelegen buiten het gebied dat in het VN-verdelingsplan van 1947 was aangewezen voor een Joodse staat, en binnen het gebied dat gereserveerd was voor een Arabische staat in Palestina, werden vervolgens omgevormd tot overwegend Joodse gebieden in de nieuwe staat Israël, bekend als als Lod en Ramla.’
In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 5 november 2012 schreef de zichzelf als ‘linkse jodin’ betitelende journaliste Anet Bleich een typerende recensie van het boek ‘Wij weten niets van hun lot’ – Gewone Nederlanders en de Holocaust (2012), geschreven door de historicus Bart van der Boom.’ Bleich citeert hem als volgt:
Het gedrag van de Nederlander in bezettingstijd was een compromis (…) tussen verontwaardiging over onrecht, hoop dat het snel voorbij zou zijn, een verlammend gevoel van machteloosheid, aangewakkerd door een grote angst voor straf,
om tenslotte de voor de hand liggende vraag te stellen: ‘Maar waarom gaf de meerderheid, die anti-nazi was, op het beslissende moment niet thuis?’ Ook nu nog een actueel vraagstuk, waarvan het antwoord, in de ogen van Bleich, door deze historicus ‘grondig’ wordt onderbouwd met de stelling dat:
De tijdgenoten — de Nederlandse tijdgenoten althans — maakten uit de berichten die hun ter ore kwamen wel op dat de Duitsers de intentie hadden de Joden uit te roeien…
Anet Bleich voegde hieraan toen dat uit:
Van der Booms eigen naspeuringen blijkt dat men genoeg wist om te begrijpen dat de nazi’s de Joden kapot wilden maken. Dat besef leefde in brede kring, toch werd er vaak niet gehandeld. Die pijnlijke tegenstelling wegpoetsen, omdat alles vast anders was gegaan als men maar zeker had geweten hoe de Joden werden afgeslacht, is simplistisch en demagogisch. Van der Booms slotbeschouwing waarin hij en passant nog van leer trekt tegen de ‘heilige verontwaardiging’ in het debat over de Jodenvervolging en vraagt om empathie voor alle betrokkenen (slachtoffers, omstanders, medeplichtigen en daders), doet ernstig afbreuk aan de waarde van dit voor het overige vaak boeiende en genuanceerde boek.
Als generatiegenoot van mij — ik ben bijna vier jaar ouder — ben ik het volledig eens met Bleich’s conclusie. Het is ronduit weerzinwekkend wel te weten dat de nazi’s de intentie hadden joodse burgers uit te roeien, maar niet op de een of andere manier daartegen in actie te zijn gekomen, om vervolgens ruim 77 jaar na dato ook nog eens ‘om empathie’ te vragen ‘voor alle betrokkenen (slachtoffers, omstanders, medeplichtigen en daders).’ Medeleven te hebben met de immer betweterige, maar volgens Huizinga ‘onheroïsche’ Nederlanders, die allereerst en bovenal aan hun eigen hachje dachten, is ronduit pervers. Zo leert de mens nooit wat van zijn eigen tekortkomingen. Ik schrijf dit als de zoon van twee oorlogshelden, die mij impliciet duidelijk maakten dat een gebrek aan empathie met een mens in nood, een ernstige tekortkoming is. Juist daarom begrijp ik de lafheid van Anet Bleich niet, want waarom blijft zij ‘om empathie’ vragen ‘voor alle betrokkenen,’ inclusief Joodse ‘omstanders, medeplichtigen en daders’ in de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ en hun joodse sympathisanten in de rest van de wereld? Anet Bleich en Max van Weezel en hun dochter Natascha van Weezel, die zichzelf rekenenden tot de ‘politiek-literaire elite’ van de polder, hadden een voorbeeld kunnen nemen aan de grote Joodse auteur John Berger. Al vele jaren geleden schreef deze kosmopoliet, wiens joodse voorouders uit Polen, Galicië en het Oostenrijks-Hongaarse Rijk kwamen:
En hier identificeer ik mijzelf zonder te aarzelen met de rechtvaardige zaak en de pijn van degenen die de staat Israël (en neven van mij) veroorzaken in een mate die tragisch totalitair is.
Daarom liet hij publiekelijk weten zijn joodse ‘Recht op Terugkeer vaarwel te zeggen’ aangezien dit het elementaire recht van de Palestijnse bevolking op een levensvatbare eigen staat, onvermijdelijk heeft vernietigd. Op 27 december 2008, toen de Joodse staat weer eens tekeer ging, constateerde Berger:
Met het oog op de Israëlische aanvallen op Gaza is de essentiële berekening, die altijd heimelijk aanwezig was achter dit conflict, op flagrante wijze onthuld. De dood van één Israëlisch slachtoffer rechtvaardigt de moord op honderd Palestijnen. Eén Israëlisch leven is honderd Palestijnen waard. Dit is wat de Israëlische staat en de wereldmedia min of meer – met marginale vragen – gedachteloos herhalen. En deze bewering, die de langste bezetting van buitenlandse gebieden in de Europese geschiedenis van de 20e eeuw heeft begeleid en gerechtvaardigd, is diepgeworteld racistisch. 'Het Joodse volk moet dit accepteren, dat de wereld ermee instemt, dat de Palestijnen zich eraan moeten onderwerpen,' is één van de ironische grappen uit de geschiedenis. Er wordt nergens om gelachen. We kunnen het echter steeds luider weerleggen. Laten we dat doen.
Wat Berger, in tegenstelling tot zionisten als Bleich en Van Weezel, besefte was dat elke vermoorde of gevluchte Palestijnse burger het slachtoffer is van dit joodse ‘recht op terugkeer.’ Elke in zijn rug geschoten Palestijns kind, elke gehandicapte Palestijnse moeder die zonder benen of handen door het leven moet omdat zij onder het vallende puin van gebombardeerde woningen terecht kwam, elke vader die uiteen gereten werd door Israelische granaten, is tevens het slachtoffer van dit joodse recht op terugkeer. En desondanks blijven zelfs joodse Nederlanders zich het slachtoffer voelen van de Palestijnse bevolking. Getraumatiseerd door de oorlogservaringen van hun ouders, en het gecultiveerde tribale slachtofferschap slagen zij er niet in een doorleefde ‘empathie’ op te brengen voor de slachtoffers van de al zo lang durende zionistische bezetting, belegering, en vervolging van de Palestijnse bevolking, de voortdurende diefstal van Palestijns land, waardoor een levensvatbare Palestijnse volstrekt onmogelijk is geworden, het in de rug schieten van Palestijnse jongeren door Joods-Israelische scherpschutters, en ontelbare andere gruweldaden van één van de meest geavanceerde strijdkrachten ter wereld. Op 1 november 2000 schreef Anet Bleich in haar Volkskrant-column:
het staat onomstotelijk vast dat van de circa 150 doden en zesduizend gewonden het overgrote deel Palestijn is. Het staat vast dat de met stenen en molotov cocktails gooiende Palestijnse jongeren — soms gesteund door schietende militieleden en politiemannen — geen partij zijn voor het modern bewapende Israëlische leger. De VN-Veiligheidsraad, de Algemene Vergadering en de Commissie voor de mensenrechten hebben het 'excessieve geweld' van Israël veroordeeld. En bovendien: wat heeft Israël eigenlijk te zoeken in het in 1967 veroverde gebied?
Om vervolgens met evenveel stelligheid te beweren:
Het lijkt allemaal zo helder als glas en desondanks is dit beeld misleidend. De confrontatie in de Palestijnse gebieden is een klassiek voorbeeld van een situatie waarin zwak en sterk niet automatisch samenvallen met goed en kwaad. De underdog heeft niet altijd per se gelijk. Het komt voor dat de sterkere partij door de zwakkere wordt geprovoceerd tot geweld. Dat is hier het geval.
https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/waar-heeft-arafat-zijn-nobelprijs-opgeborgen~bb5ca70c/
En aldus rechtvaardigt mevrouw Bleich alsnog de grootschalige en langdurige terreur van Israel. John Berger heeft gelijk, dit is 'diepgeworteld racistisch.' Meer de volgende keer.
Anet Bleich (Rechts) en Natascha van Weezel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten