In de vorige aflevering van deze serie probeerde ik aan de hand van feiten aan te tonen dat de VS vanaf het allereerste begin geen 'orde' in de wereld bracht en zal brengen, maar een gruwelijke wanorde. Nooit hebben de Amerikaanse elite en de Amerikaanse bevolking verantwoording afgelegd voor hun ‘intentie’ de ‘native Americans’ uit te roeien. Vandaar ook dat zij niet van de geschiedenis kunnen leren. Wat zij met de Indiaanse volkeren hebben uitgespookt doen zij nog steeds in een groot deel van de wereld. Het is een levensgevaarlijk natie die Europa nu de afgrond instort. Wie wil weten waartoe de Amerikanen in staat zijn, moet het lot van de Indianen serieus bestuderen. Juist dat deed de Amerikaanse historicus Jeffrey Ostler zoals blijkt uit zijn magistrale werk Surviving Genocide: Native Nations and the United States from the American Revolution to Bleeding Kansas (2019), het eerste deel van een tweeluik over de uitroeiing van de Indianen in de VS, in vele opzichten vergelijkbaar met de joodse Holocaust in Europa. In The New York Review of Books van 2 juli 2020 wijst de Amerikaanse hoogleraar Peter Nabakov in een recensie van Surviving Genocide erop dat zoals:
Ostler introduces his narrative strategy with a spotlight on the Little Tennessee River in mid-1776. Representatives from half a dozen resistant tribes gathered in the old Cherokee capital of Chota to discuss thwarting the colonial aggressors. To one Shawnee tribal orator the threat from these 'Virginians,' as they were collectively known, was ominous. The thirteen colonies had made it ‘plain, there was an intention to extirpate them.’ Ostler unearthed this quote, we learn in footnotes, from the colonial records of North Carolina; otherwise it comes with no name, no other context.
With that warning from the eve of American independence, Ostler harkens back to the early 1700s. Tribes were already abandoning homelands; over the previous century the Delaware had been reduced from an estimated 10,000 to 3,000. ‘Their experience,’ writes Ostler, ‘led them to conclude that the English colonists “wanted to get rid of them and deliberately infected them by selling them matchcoats (een wollen kleed gebruikt als jas. svh) that had been exposed to smallpox germs,’” an accusation that he dug out of The Jesuit Relations, the chronicle of the Jesuit mission in France’s North American colonies. In 1754, at the start of the Seven Years’ War, Delaware tribal leaders were explicitly warning that the ‘French and English intend to kill all the Indians.’ So begins Ostler’s litany of genocide-fearing statements from Indians that regularly appear, like courtroom exhibits, throughout his narrative.
The first quotes from the Anglo-European side come eight years later. A British superintendent of Indian affairs reported that the western Indians were fearful ‘that we should hem them in and in the end extirpate (uitroeien. svh) them.’ The following year a British colonel suggested trying ‘Every other method that can serve to Extirpate this Execrable (afschuwelijke. svh) Race.’ That is also when a Moravian missionary serving a colony of Christian Indians reported that frontiersmen had adopted the ‘doctrine…that the Indians were the Canaanites, who by God’s commandment were to be destroyed.’
De inwoners van Kanaän waren talrijker en machtiger dan de Israëlieten. Dat was voor laatst genoemden een geweldig probleem, aangezien zij het land wilden stelen, net zoals meer dan twee millennia later de Europese kolonisten het land van de Indianen in beslag wilden nemen, en daarom net als eertijds de Israëlieten een genocidale politiek begonnen te voeren.
Het Oude Testament: Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij;
De christenen onder ons zien deze genocide als ‘Gods strafgericht’ en dus ‘tolerabel,’ om nu eens een begrip van Geert Mak’s vader, de gereformeerde dominee Catrinus Mak, te lenen. De bijbel vertelt dit slag gelovigen dat:
Vanwege hun gruwelen en om te voorkomen dat ze Israël cultureel zouden besmetten en Gods volk zouden doen zondigen, de Israëlieten de inwoners van Kanaän [moesten] verdrijven, slaan, doden en hun afgodische dingen vernietigen.
'Spreek tot de kinderen Israëls, en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over de Jordaan zult gegaan zijn in het land Kanaän; Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht uit de bezitting verdrijven, en al hun beeltenissen verderven; ook zult gij al hun gegotene beelden verderven, en al hun hoogten verdelgen. En gij zult het land in erfelijke bezitting nemen, en daarin wonen; want Ik heb u dat land gegeven, om hetzelve erfelijk te bezitten.'
De Kananieten moesten daarom vermoord dan wel verbannen worden.
'Wanneer u de HEERE, uw God, zal gebracht hebben in het land, waar gij naar toe gaat, om dat te erven; en Hij vele volken voor uw aangezicht zal hebben uitgeworpen, de Hethieten, en de Girgasieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, en de Hevieten, en de Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn dan gij; En de HEERE, uw God, hen zal gegeven hebben voor uw aangezicht, dat gij ze slaat; zo zult gij hen ganselijk verbannen; gij zult geen verbond met hen maken, noch hun genadig zijn.'
Omdat de joods-christelijke God kennelijk toch niet helemaal zeker was van zijn zaak, en dat zijn volgelingen een vreedzame coëxistentie zouden aangaan met de oorspronkelijke bewoners van ‘het heilige land’ moest alles dat ademde, worden gedood.
'Van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, zult gij niets laten leven, dat adem heeft. Maar gij zult ze ganselijk verbannen: de Hethieten, en de Amorieten, en de Kanaänieten, en de Ferezieten, de Hevieten, en de Jebusieten, gelijk als u de HEERE, uw God, geboden heeft…'
https://www.christipedia.nl/wiki/Kanaänieten
Het is deze oorlogszuchtige pathologie die terugkeert in de wijze waarop de Amerikaanse leiders en volk bijna drie millennia later de genocide van de ‘Native Americans’ legitimeerden. Duizenden jaren lang de genocidale politiek van de Israëlieten rechtvaardigen moest wel uitlopen op de genocide van tenminste 12 miljoen Indianen in het huidige grondgebied van de Verenigde Staten. Het is dan ook niet onverklaarbaar dat:
The highest officials in the land echoed and supported settlers’ desires for wholesale Indian removal or worse. While the famous Ottawa rebel leader Pontiac hoped that the Proclamation of 1763, which forbade settlement west of the Appalachians, would resolve the need for a permanent boundary between and Indian and white domains, George Washington privately regarded it as ‘a temporary expedient to quiet the Minds of the Indians.’ After the mobilized tribes of the Ohio and Illinois river valleys continued to resist white aggression, Thomas Jefferson urged ‘their extermination, or their removal beyond the lakes or Illinois river,’ a view he repeated over the next thirty years. Watching some drunken Indian refugees in western Pennsylvania, Benjamin Franklin mused in his autobiography, ‘And, indeed, if it be the design of Providence to extirpate these savages in order to make room for cultivators of the earth, it seems not improbable that rum may be the appointed means,’ aldus professor Peter Nabokov in zijn lovende recensie van Jeffrey Ostler’s boek Surviving Genocide (2019). Nabakov vervolgt met de constatering dat ‘By the book’s second part, all pretense of nation-to-nation negotiations is gone. During the 1830s the elimination of the so-called Five Civilized Tribes from the southeastern states reached and remained atop the national agenda. The tribal removal policies, aggressively promoted by President Jackson, a diehard Indian antagonist, represented the apotheosis of genocidal intent,’ met als gevolg dat:
Dispossession and forced migration became the first pan-Indian experience. ‘I think you had better put the Indians on wheels,’ a Sioux named Red Dog later told white treaty commissioners. ‘Then you can run them about whenever you wish.’
Ostler’s compendium of evidence reveals an unspoken truth that will extend from sea to shining sea: the United States was built upon many localized or regional determinations that amounted, in his view, to one insistent and continuous imperative. For the new republic and its pioneering settlers to thrive, the aboriginal citizenries had to be displaced, removed, extirpated, eliminated, exterminated. If Indians were characterized as less than human — as pests, parasites, or marauding animals — their eradication could be turned into a practical, mandatory, and virtuous cleansing. What is remarkable is how long it has taken historians like Ostler to perceive and document this insidious pattern.
Wat dit betreft was en is de overgrote meerderheid van de Amerikaanse bevolking, van hoog tot laag blind voor het feit dat ook zij, net als de nazi’s, een Holocaust op hun geweten hebben. Maar in tegenstelling tot de Duitsers weigeren de Amerikanen de genocidale misdaden te erkennen, met als ver strekkende consequentie dat zij de 246 jaar na de stichting van de staat in 1776 dezelfde rücksichtslose houding vertonen tegen elk volk dat in de weg staat, zoals sinds het begin van de 21ste eeuw andermaal wordt aangetoond. De 'frontier' is niet langer meer beperkt tot het Wilde Westen, maar is sinds het einde van de negentiende eeuw wereldwijd.
Nu de mensheid onmiskenbaar al met één been in een totalitair functionerend neoliberaal systeem leeft, en de technocratie steeds meer macht naar zich toetrekt, is het van ultiem belang de vraag te stellen hoe dit alles ontstaan is. Hoe is het te verklaren dat het Europees expansionisme van de afgelopen vijf eeuwen uiteindelijk heeft geleid tot de kolonisering van het Westen zelf? Hoewel deze vraag eenvoudig lijkt, is het antwoord complex. Omdat ik geen pasklaar antwoord heb, zie ik me genoodzaakt een poging te wagen door de verantwoordelijken te citeren. En omdat het Westen nu onder de heerschappij van Washington en Wall Street leeft, begin ik met een fragment uit The Significance of The Frontier in American History, een scherpzinnige beschouwing over de schijnbaar onuitwisbare Amerikaanse volksaard, geschreven en uitgesproken in 1893 door de baanbrekende Amerikaanse historicus Frederick Jackson Turner. Zijn visie kreeg onmiddellijk bijval in wetenschappelijke kringen, en zijn werk wordt nog steeds door de elite bestudeerd. Hij begon als volgt:
In a recent bulletin of the Superintendent of the Census for 1890 appear these significant words: ‘Up to and including 1880 the country had a frontier of settlement, but at present the unsettled area has been so broken into by isolated bodies of settlement that there can hardly be said to be a frontier line. In the discussion of its extent, its westward movement, etc., it can not, therefore, any longer have a place in the census reports.’ This brief official statement marks the closing of a great historic movement. Up to our own day American history has been in a large degree the history of the colonization of the Great West. The existence of an area of free land, its continuous recession, and the advance of American settlement westward, explain American development.
Behind institutions, behind constitutional forms and modifications, lie the vital forces that call these organs into life and shape them to meet changing conditions. The peculiarity of American institutions is the fact that they have been compelled to adapt themselves to the changes of an expanding people — to the changes involved in crossing a continent, in winning a wilderness, and in developing at each area of this progress out of the primitive economic and political conditions of the frontier into the complexity of city life. Said Calhoun in 1817, ‘We are great, and rapidly — I was about to say fearfully — growing!’ So saying, he touched the distinguishing feature of American life. All peoples show development; the germ theory of politics has been sufficiently emphasized. In the case of most nations, however, the development has occurred in a limited area; and if the nation has expanded, it has met other growing peoples whom it has conquered. But in the case of the United States we have a different phenomenon. Limiting our attention to the Atlantic coast, we have the familiar phenomenon of the evolution of institutions in a limited area, such as the rise of representative government; the differentiation of simple colonial governments into complex organs; the progress from primitive industrial society, without division of labor, up to manufacturing civilization. But we have in addition to this a recurrence of the process of evolution in each western area reached in the process of expansion. Thus American development has exhibited not merely advance along a single line, but a return to primitive conditions on a continually advancing frontier line, and a new development for that area. American social development has been continually beginning over again on the frontier. This perennial rebirth, this fluidity of American life, this expansion westward with its new opportunities, its continuous touch with the simplicity of primitive society, furnish the forces dominating American character. The true point of view in the history of this nation is not the Atlantic coast, it is the great West. Even the slavery struggle, which is made so exclusive an object of attention by writers like Prof. von Holst (Hermann Eduard von Holst. Duits-Amerikaanse historicus, gestorven in 1904), occupies its important place in American history because of its relation to westward expansion.
In this advance, the frontier is the outer edge of the wave — the meeting point between savagery and civilization. Much has been written about the frontier from the point of view of border warfare and the chase, but as a field for the serious study of the economist and the historian it has been neglected.
The American frontier is sharply distinguished from the European frontier — a fortified boundary line running through dense populations. The most significant thing about the American frontier is, that it lies at the hither edge (deze zijde van. svh) of free land. In the census reports it is treated as the margin of that settlement which has a density of two or more to the square mile. The term is an elastic one, and for our purposes does not need sharp definition. We shall consider the whole frontier belt, including the Indian country and the outer margin of the ‘settled area’ of the census reports. This paper will make no attempt to treat the subject exhaustively; its aim is simply to call attention to the frontier as a fertile field for investigation, and to suggest some of the problems which arise in connection with it.
The frontier is the line of most rapid and effective Americanization. The wilderness masters the colonist. It finds him a European in dress, industries, tools, modes of travel, and thought. It takes him from the railroad car and puts him in the birch canoe. It strips off the garments of civilization and arrays him in the hunting shirt and the moccasin. It puts him in the log cabin of the Cherokee and Iroquois and runs an Indian palisade around him. Before long he has gone to planting Indian corn and plowing with a sharp stick; he shouts the war cry and takes the scalp in orthodox Indian fashion. In short, at the frontier the environment is at first too strong for the man. He must accept the conditions which it furnishes, or perish, and so he fits himself into the Indian clearings and follows the Indian trails. Little by little he transforms the wilderness; but the outcome is not the old Europe, not simply the development of Germanic germs, any more than the first phenomenon was a case of reversion to the Germanic mark. The fact is, that here is a new product that is American. At first, the frontier was the Atlantic coast. It was the frontier of Europe in a very real sense. Moving westward, the frontier became more and more American. As successive terminal moraines result from successive glaciations, so each frontier leaves its traces behind it, and when it becomes a settled area the region still partakes of the frontier characteristics. Thus the advance of the frontier has meant a steady movement away from the influence of Europe, a steady growth of independence on American lines. And to study this advance, the men who grew up under these conditions, and the political, economic, and social results of it, is to study the really American part of our history…
Intellectual Traits
From the conditions of frontier life came intellectual traits of profound importance. The works of travelers along each frontier from colonial days onward describe certain common traits, and these traits have, while softening down, still persisted as survivals in the place of their origin, even when a higher social organization succeeded. The result is that to the frontier the American intellect owes its striking characteristics. That coarseness and strength combined with acuteness and inquisitiveness; that practical, inventive turn of mind, quick to find expedients; that masterful grasp of material things, lacking in the artistic but powerful to effect great ends; that restless, nervous energy; that dominant individualism, working for good and for evil, and withal that buoyancy and exuberance which comes with freedom — these are traits of the frontier, or traits called out elsewhere because of the existence of the frontier. Since the days when the fleet of Columbus sailed into the waters of the New World, America has been another name for opportunity, and the people of the United States have taken their tone from the incessant expansion which has not only been open but has even been forced upon them. He would be a rash prophet who should assert that the expansive character of American life has now entirely ceased. Movement has been its dominant fact, and, unless this training has no effect upon a people, the American energy will continually demand a wider field for its exercise. But never again will such gifts of free land offer themselves. For a moment, at the frontier, the bonds of custom are broken and unrestraint is triumphant. There is not tabula rasa. The stubborn American environment is there with its imperious summons to accept its conditions; the inherited ways of doing things are also there; and yet, in spite of environment, and in spite of custom, each frontier did indeed furnish a new field of opportunity, a gate of escape from the bondage of the past; and freshness, and confidence, and scorn of older society, impatience of its restraints and its ideas, and indifference to its lessons, have accompanied the frontier. What the Mediterranean Sea was to the Greeks, breaking the bond of custom, offering new experiences, calling out new institutions and activities, that, and more, the ever retreating frontier has been to the United States directly, and to the nations of Europe more remotely. And now, four centuries from the discovery of America, at the end of a hundred years of life under the Constitution, the frontier has gone, and with its going has closed the first period of American history.
De kern van Frederick Jackson Turner’s betoog is, kort samengevat, dat het karakter van de doorsnee Amerikaan expansionistisch is, mede als gevolg van het feit dat er zoveel ‘free land’ voor handen was. De enige schijnbare belemmering waren de vele Indiaanse volkeren. Die werden met miljoenen uitgemoord of stierven aan de gevolgen van geïmporteerde ziekten, waardoor rond 1890 er niet meer dan 237.000 Indianen resteerden, die in concentratiekampen geïsoleerd leefden en stierven. Onder de oorspronkelijk Europese kolonisten was de opvatting dat de witte man en vrouw recht hadden op al het land, aangezien zij van de veronderstelling uitgingen dat zij als een ‘expanding’ volk ‘great’ waren, en dus anders dan alle andere volkeren. Intussen had de ‘eenvoud van een primitieve gemeenschap, de krachten gevormd die het Amerikaanse karakter domineren.’ Daarbij vormde ‘the frontier,’ het ‘grensgebied,’ aan de rand van het ‘vrije land,’ een vrijplaats voor de witte kolonist om al zijn elementaire driften uit te leven. Vrij land om te moorden, te stelen, te verkrachten. Belangrijk is dat Jackson Turner er expliciet op wees dat in dit ‘grensgebied’ de ‘meest snelle en effectieve Amerikanisering’ plaatsvond. Daar nam de kolonist afscheid van zijn Europese afkomst en werd hij een ‘Amerikaan,’ met eigen normen en waarden, of juist het gebrek eraan. Zoals Turner schreef ‘the advance of the frontier has meant a steady movement away from the influence of Europe, a steady growth of independence on American lines. And to study this advance, the men who grew up under these conditions, and the political, economic, and social results of it, is to study the really American part of our history.’
Volgens Jackson Turner bleven ‘bepaalde gemeenschappelijke karaktertrekken’ in afgezwakte vorm ‘voortbestaan’ als overlevingsvorm, zelfs nadat 'een hogere maatschappelijke organisatie’ ontstond. Met als resultaat dat de 'opvallende karaktertrekken’ van ‘het Amerikaanse intellect' voortkomen uit de ervaringen in het ‘grensgebied,’ zoals ondermeer ‘die rusteloze, nerveuze energie; dat dominante individualisme, dat zowel goed als kwaad kan zijn.’ En, zo voeg ik hieraan toe, de tot nu toe onuitroeibare gedachte dat de VS het recht, zelfs de plicht, heeft om andere volkeren te dwingen de Amerikaanse macht te gehorzamen. Immers, tot voor kort geloofden de meeste Amerikanen dat de VS ‘een andere naam was voor’ ongekende en onuitputtelijke ‘mogelijkheden,’ terwijl het volk de mythe werd bijgebracht dat hun land uniek was in de hele geschiedenis van de mensheid, en daarom gelegitimeerd bleef om over alle andere volkeren te heersen. Niet voor niets beklemtoonde Jackson Turner dat alleen ‘een onbezonnen profeet’ zal ‘beweren dat het expansieve karakter van het Amerikaanse bestaan nu volledig gestopt is.’ Integendeel zelfs, de Amerikaan is er nog steeds niet in geslaagd in eigen land op één plaats te wortelen, want ‘de Amerikaanse energie zal voortdurend’ een ‘wider field for its exercise’ opeisen. Vervolgens maakte Turner een begrijpelijke maar toch opmerkelijke fout door te stellen dat ‘never again will such gifts of free land offer themselves,’ aangezien in zijn ogen de wereld geen ‘tabula rasa’ was. Daardoor zouden de Amerikanen met een probleem worden opgezadeld, en wel omdat ‘elk grensgebied’ binnen de VS ‘inderdaad een nieuw domein van mogelijkheden schiep, een ontsnappingspoort’ om te ontkomen aan ‘de slavernij van het verleden,’ en een ‘verachting van’ het oude Europa, met zijn ‘dwang en zijn ideeën.’ Maar Jackson Turner’s opvatting dat ‘the frontier’ was ‘verdwenen,’ en dat daarmee ‘de eerste periode van de Amerikaanse geschiedenis,’ die van het kolonialisme, was ‘afgesloten’ bleek nog tijdens zijn leven ongegrond. Geen vijftien jaar nadat zijn frontier-stellingen hem beroemd hadden gemaakt, namelijk in 1907, hetzelfde jaar dat Turner tot lid werd gekozen van de prestigieuze American Antiquarian Society, zette de latere president, professor Woodrow Wilson, tegenover zijn studenten de koloniale westerse waarheid uiteen dat:
Since trade ignores national boundaries and the manufacturer insists on having the world as a market, the flag of his nation must follow him, and the doors of the nations which are closed must be battered down… Concessions obtained by financiers must be safeguarded by ministers of state, even if the sovereignty of unwilling nations be outraged in the process. Colonies must be obtained or planted, in order that no useful corner of the world may be overlooked or left unused.
Before he was elected president, William McKinley had said, 'We want a foreign market for our surplus goods.' Senator Albert Beveridge of Indiana spelled it out in 1897. He said:
'American factories are making more than the American people can use; American soil is producing more than they can consume. Fate has written our policy for us; the trade of the world must and shall be ours.
These politicians and others believed that the United States had to open up other countries to American goods — even if those markets were not eager to buy. If factories and farms could sell their surplus production overseas, American companies would keep earning money, and the economy might avoid the crises that had sparked class war in the 1890s.
War was probably not a thought-out plan among most of the elite ruling classes. Instead, it grew naturally from two sources, capitalism and nationalism. Capitalism demanded more markets. Nationalism, the spirit of strong national pride, made people think that the United States had a right, or even a duty, to expand itself and to shape the affairs of other countries.
Stretching the United States' arm overseas was not a new idea. The war against Mexico had already carried the United States to the Pacific Ocean. Before that, in 1823, President James Monroe had produced the Monroe Doctrine. This statement made it clear that the United States claimed an interest in the politics of the entire Western Hemisphere — North, Central, and South America. It warned the nations of Europe not to meddle with countries in the America's.
The United States, however, didn't feel that it had to stay out of other countries' affairs. Between 1798 and 1895, the United States sent troops to other countries, or took an active role in their affairs, 103 times. In the 1850s, for example, the U.S. Navy used warships to force Japan to open its ports to American shipping.
Van ultiem belang is te beseffen dat ‘oorlog waarschijnlijk geen doordacht plan [was] onder het merendeel van de heersende elite. In plaats daarvan groeide het op natuurlijke wijze uit twee bronnen: het kapitalisme en het nationalisme.’ Dit inzicht maakt onmiddellijk een einde aan de inhoudsloze discussie over het al dan niet bestaan van samenzweringen. De meeste complotten zijn namelijk onvermijdelijke wetmatigheden. Een appel valt niet uit de boom door een samenzwering, maar als gevolg van de aantrekkingskracht van de aarde, een natuurwet. Welnu, wanneer de VS meer dan de helft van zijn federale begroting dat het Congres kan toewijzen aan het militair-industrieel complex spendeert dan is het niet allereerst een complot dat Washington 93 procent van zijn bestaan in oorlog is geweest, maar eenvoudigweg een onvermijdelijkheid. Of zoals de baanbrekend Amerikaanse socioloog C. Wright Mills het formuleerde: ‘The immediate cause of World War III is the military preparation of it.’
Aan het eind van de negentiende eeuw werd het westers kolonialisme ideologisch gerechtvaardigd door het te propageren als The White Man's Burden, een begrip dat de nationalistische Engelse dichter Rudyard Kipling in 1899 in het gelijknamige gedicht introduceerde, en dat als ondertitel kreeg: ‘The United States and the Philippine Islands.’ Destijds was het Amerikaanse leger op de Filippijnen druk doende met een genocidale oorlog tegen de bevolking die onafhankelijkheid eiste na drie eeuwen Spaanse overheersing. De Amerikaanse elite had evenwel heel andere plannen met de eilandengroep, het moest als basis dienen voor het beheersen van het bevolkingsrijke China. Veelzeggend is dat de Amerikaanse soldaten de Filippijnen ‘Indian Country’ noemden, evenals later GI’s dit deden in Vietnam en zelfs nog in Irak. In feite is Azië voor de doorsnee Amerikaan, van de president tot aan de doorsnee burger één groot vijandig gebied dat veroverd moet worden om de motor van de Amerikaanse economie, vandaag de dag het biljoenen verslindende militair-industrieel complex, draaiende te houden, met al zijn geheime diensten en gewelddadige operaties, in strijd met het internationaal en soms zelfs nationaal recht. Ruim een eeuw geleden, ten tijde van Woodrow Wilson, die van 1913 tot 1921 president van de VS was, ging de Amerikaanse regering ervan uit dat ‘primitieve volkeren’ als ‘ondeugende kinderen zijn, die de privileges en rechten van volwassenen uitoefenen,’ en daarom ‘een krachtige, en gezag afdwingende hand’ nodig hadden. In die visie werd ‘Amerika’ gedreven door ‘verheven idealen,’ bedoelt om ‘stabiliteit en rechtvaardigheid’ te brengen. Daarom, zo luidde de mythe, bezat de VS met zijn ‘exceptionalisme’ een onbetwistbaar recht op de hegemonie in de wereld. Het was niet meer dan normaal dat de VS imperialistisch was, eerst op het Noord Amerikaanse continent zelf, en vervolgens in overzeese gebiedsdelen als Hawaii, Guam en de Filippijnen. De bloedige verovering van het laatst genoemde land was in Wilson's ogen meer dan gerechtvaardigd, omdat ‘onze belangen voorwaarts moeten marcheren, hoe altruïstisch we ook mogen zijn; andere naties moeten ervoor zorgen dat ze op een afstand blijven, en niet proberen ons tegen te houden,’ een opvatting die anno 2023 nog steeds de leidraad is van zowel Republikeinse als Democratische presidenten. Een veelbetekenend voorbeeld: tijdens de regering Bush (jr.) diende de oorlogszuchtige pro-Israel neocon Victoria Nuland ‘als een van de belangrijkste adviseurs met betrekking tot de buitenlandse politiek van vicepresident Dick Cheney en als Amerikaanse ambassadeur bij de NAVO’ om vervolgens door zowel president Obama als president Biden te worden benoemd tot staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, verantwoordelijk voor Europa en Eurazië. Zij en haar echtgenoot Robert Kagan waren niet alleen vooraanstaande propagandisten van de desastreuze inval in Irak, maar al een decennium lang de drijvende kracht achter de uitgelokte NAVO-oorlog in Oekraïne. Waarom zouden democraten een dergelijke autoriteit zoveel macht geven terwijl ze wisten hoe rampzalig het beleid in Irak ook voor de VS is geweest? Het enige antwoord is dat de neoconservatieven onder zowel de Democraten als de Republikeinen felle voorstanders blijven van de uitbreiding van de Amerikaanse hegemonie. Veelzeggend in dit opzicht is de continuïteit van het westers expansionisme dat in 1895 werd verwoord door de Britse diamantmagnaat Cecil Rhodes, die zijn fortuin inzette in een succesvolle poging de Wedloop om Afrika voor het Britse rijk te winnen:
I was in the East End of London yesterday and attended a meeting of the unemployed. I listened to the wild speeches, which were just a cry for ‘bread! bread!’ and on my way home I pondered over the scene and I became more than ever convinced of the importance of imperialism… My cherished idea is a solution for the social problem, that is, in order to save the 40,000,000 inhabitants of the United Kingdom from a bloody civil war, we colonial statesmen must acquire new lands to settle the surplus population, to provide new markets for the goods produced in the factories and mines. The empire, as I have always said, is a bread and butter question. If you want to avoid civil war, you must become imperialists.
Deze opvatting wordt al lange tijd door westerse opiniemakers verdedigd met alle mogelijke absurde argumenten. Zo beweerde in The Guardian van dinsdag 16 juli 2002 Ian Buruma met grote stelligheid dat de ‘American president, Woodrow Wilson’ gedreven werd door ‘a wildly idealistic attempt to secure world peace.’ Achter de woorden van de 'internationalist' Woodrow Wilson ging evenwel geen ‘onbaatzuchtigheid’ schuil, maar het aloude winstmotief. De VS eiste ook toen al de greep op ’s werelds grondstoffen en markten. Er bestond namelijk het telkens terugkerende probleem van de overproductie, een feit dat eerder door president McKinley zonder omwegen werd verwoord toen hij tijdens de grote depressie in de VS aan het eind van de negentiende eeuw verklaarde: ‘Wij hebben goed geld… maar wat we nodig hebben is nieuwe markten,’ aangezien — zo maakte op zijn beurt de invloedrijke voorzitter van de Senaatscommissie voor Buitenlandse Betrekkingen, Henry Cabot Lodge, nog eens duidelijk — de binnenlandse markten ‘niet voldoende zijn voor onze op volle toeren draaiende industrieën.’ Met het oog daarop zei de invloedrijke senator Albert Beveridge ‘The Philippines are ours forever,’ want ‘just beyond the Philippines are China's illimitable markets.’ De wereld moest weten dat: ‘The Pacific is ours.’ Vandaar dat sinds 2020 ruim 60 procent van de Amerikaanse marinevloot voor de Chinese kust gestationeerd is. Dat er een Derde Wereldoorlog zal uitbreken is voor de Amerikaanse beleidsbepalers geen vraag meer, de kwestie is alleen: wanneer precies.
Amerikaanse oorlogsmisdaden in de Filippijnen.
Ruim een eeuw geleden was telkens weer het argument tijdens het debat in het Congres over de annexatie van de Filippijnen dat deze eilandengroep moest fungeren als 'stepping-stones to China,’ destijds al een potentiële markt van rond de 400 miljoen consumenten. Natuurlijk werd deze noodzaak met nobel klinkende propaganda aan de man gebracht en decennialang herhaald door mainstream-journalisten van het allooi Ian Buruma. De VS bezat immers de plicht om de blanke beschaving te verspreiden onder 'savage and senile peoples,’ aldus senator Beveridge. Een onlogisch argument, aangezien het merendeel van de Filippijnse bevolking na eeuwen Spaanse overheersing katholiek was. De Amerikaanse auteurs Roger Burbach en Jim Tarbell benadrukken in hun boek Imperial Overstretch: George W. Bush and the Hubris of Empire (2004) dat:
As President, Wilson was as aggressive as his predecessors, seizing control of the Mexican port of Vera Cruz, sending General Pershing to pursue Pancho Villa's rebels in northern Mexico, and ordering US troops into Haiti, the Dominican Republic, Cuba, Honduras and Panama... the United States acted as a sovereign power in the Caribbean and much of Latin America, intervening with troops thirty-one times in the region between 1901 and 1925 (see Collier 1993). And US foreign investments during the first quarter of the twentieth century expanded in tandem with the advance of the US flag, just as Wilson had advocated. In 1900 investments abroad stood at 500 million dollar, in 1909 at 2 billion dollar, in 1913 2.5 billion dollar, and by 1924 they had reached about 8 billion.
Het Amerikaanse koloniaal expansionisme werd door de beleidsbepalers gezien als een onvermijdelijkheid, het product van 'manifest destiny,' een door de joods-christelijke God geschonken recht om over de hele mensheid te heersen. Daarbij speelden democratische opvattingen geen enkele rol; centraal in de claim op andermans grondstoffen en markten stond het ingeboren racisme van de witte elite. Ook bij Woodrow Wilson:
Like many other progressives in the early 1900's, Woodrow Wilson showed little interest in the plight of African Americans. In fact, he shared many of the racist attitudes prevalent at the time. Although Wilson denounced the Ku Klux Klan's ‘reign of terror,’ he sympathized with its motives to restore white rule in the postwar South and to relieve whites of the ‘ignorant and hostile’ power of the black vote. In his early years as a student of the prestigious Princeton, Wilson had declared that ‘universal suffrage is the foundation of every evil in this country.’ He sharply opposed giving the vote to uneducated whites, but he detested the enfranchisement of blacks, arguing that Americans of Anglo-Saxon origin would always resist domination by ‘an ignorant and inferior race.’ He believed that white resistance to black rule was ‘unalterable.’
Later, as a politician, Wilson courted black voters, but he rarely consulted African-American leaders and repeatedly avoided opportunities to associate with them in public. Many of the southerners he appointed to his cabinet were uncompromising racists who systematically began segregating the employees in their agencies, even though the agencies had been integrated for over fifty years. Workplaces were segregated by race, as were toilets, drinking fountains, and areas for work breaks. When black leaders protested these actions, Wilson replied that such racial segregation was intended to eliminate ‘the possibility of friction’ in the federal workplace... James Loewen, professor of sociology at the University of Vermont, has written that Wilson ‘appointed southern whites to offices traditionally reserved for blacks’ and ‘personally vetoed a clause on racial equality in the Covenant of the League of Nations.’ The NAACP launched a public protest in 1913 against Wilson for ‘introducing segregation into the Federal Government.’
http://www.everything2.com/index.pl?node=Woodrow%20Wilson
Getuige Ian Buruma’s opvattingen is dit racistisch exceptionalisme nog steeds latent aanwezig. Net als toen, moet ook nu elke (neo-imperialistische oorlog met mooie woorden worden omkleed. Dat gaat in het geval van professor Buruma als volgt:
now that the Russians are down and out, the natural deference (vanzelfsprekende eerbied. svh) to American leadership is harder to maintain. For an alliance to work, you need a common enemy. And many Europeans don't see Iraq as a common enemy. Instead, that nagging fear of being dragged into wars by bellicose America, of being rudely wrenched from our peaceful dreams, is growing. But this is the fear of the powerless bystander. One reason for wanting the US to be part of the ICC, or other international institutions, is to check its power and curb its excesses. Perhaps even to pacify it. At the same time, we expect the US to do the dirty work for us.
As long as this contradiction persists, we cannot expect the Americans to be keen on our European civilizing mission. There is only one way out of this dilemma, which is to rebuild European military power. We cannot match the US, but we can share more of its burden. If we want the Americans to sign up to the ICC, we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.
https://www.theguardian.com/world/2002/jul/16/usa.features11
Wanneer mijn oude vriend schrijft dat ‘wij tegelijkertijd van de Verenigde Staten verwachten dat het ’t smerige werk voor ons doet,’ dan bedoelt hij met 'wij' de macht en de succesvolle liberal ‘urban elites,’ voor wie hij als broodschrijver actief is. De rest moet het maar zelf uitzoeken; zij zijn de gewone burgers die in toenemende mate de dupe worden van het neoliberalisme. In een volwassen democratie zou iemand als opiniemaker Buruma worden aangesproken op zijn onverhulde steun aan oorlogsmisdaden. Veelzeggend is ook Buruma’s gebruik van het begrip ‘mission civilisatrice,’ dat in de negentiende eeuw door Franse imperialisten werd gebruikt om de uitwassen van hun koloniaal systeem te rechtvaardigen. In haar schitterende The March of Folly. From Troy to Vietnam (1984) herinnert de Amerikaanse historica Barbara Tuchman in dit verband haar lezers aan het volgende:
Roosevelt (Franklin Delano. svh) had been right about the French record in Indochina; it was the most exploitative in Asia. The French administration concentrated on promoting the production of those goods — rice, coal, rubber, silk and certain spices and minerals — most profitable to export while manipulating the native economy as a market for French products. It provided an easy and comfortable living for some 45,000 French bureaucrats, usually those of mediocre talent, among whom a French survey in 1910 discovered three who could speak a reasonably fluent Vietnamese. It recruited as interpreters and middlemen an assistant bureaucracy of 'dependable' Vietnamese from the native upper class, awarding jobs as well as land grants and scholarships for higher education mainly to converts to Catholicism. It eliminated traditional village schools in favor of a French-style education which, for lack of qualified teachers, reached barely a fifth of the school-age population and, according to a French writer, left the Vietnamese 'more illiterate than their fathers had been before the French occupation.' Its public health and medical services hardly functioned, with one doctor to every 38,000 inhabitants… It substituted an alien French legal ode for the traditional judicial system and created a Colonial Council in Cochin China whose minority of Vietnamese members were referred to as ‘representatives of the conquered race.’ Above all, through the development of large company-owned plantations and the opportunities for corruption open to the collaborating class, it transformed a land-owning peasantry into landless sharecroppers (deelpachters. svh) who numbered over 50 percent of the population on the eve of World War II.
The French called their colonial system la mission civilisatrice, which satisfied self-image if not reality.
Tot zover Ian Buruma’s ‘mission civilisatrice’ dat het Westen schatrijk maakte en de kolonies arm hield. Tekenend voor zijn reactionair liberalisme is dat deze zo geprezen opiniemaker van de gezeten burgerij in zijn commentaar het feit verzweeg dat de inval in Irak, volgens het internationaal recht ‘illegaal’ was, zoals VN-secretaris-generaal Kofi Annan, een jaar later, in september 2004 tegenover de BBC herhaalde. Bovendien is Buruma’s bepleitte ‘dirty work’ eveneens in strijd met de fundamentele internationale rechtsregels. Toch spreekt de ‘Fackelträger des Liberalismus’ van een Europees ‘white man’s burden,’ oftewel ‘een beschavingsmissie,’ en concludeerde hij in juni 2017 dat:
even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.
Het spreekt voor zich dat Buruma geen enkel onderzoek hiernaar had verricht, maar dat is juist in de virtuele wereld van de elite-woordvoerders niet langer meer noodzakelijk. Drie jaar later, begin augustus 2020 stelde hij zonder enige intellectuele reserve in een column over China:
How to defend what is left of the free world against the predatory strategies of a very rich and powerful dictatorship? Pompeo is right to stress the importance of solidarity. The way to organize the protection of common interests is to establish international organizations to safeguard and enforce common rules and laws.
https://www.project-syndicate.org/commentary/trump-hypocritical-china-policy-by-ian-buruma-2020-08
Buruma betitelt China als een ‘mafia society,’ een ‘very rich and powerful dictatorship,’ dat erop uit is met ‘roofzuchtige strategieën’ datgene ‘wat is overgebleven van de vrije wereld’ te verpletteren. Zijn betoog sluit naadloos aan bij de racistische wijze waarop het Westen altijd al het ‘gele gevaar’ zag, te weten: China met zijn 1,4 miljard ‘spleetogen,’ zoals zij, nog niet eens zo lang geleden, in het westerse jargon werden aangeduid. Ook Buruma schept impliciet het beeld van oosterse horden, die, zoals ten tijde van Dzjengis Khan en Timoer Lenk, de ‘westerse, christelijke, beschaving’ bedreigen.
I think that whenever we have the possibility of contributing toward development what we are doing, really, is creating stable conditions under which American goods and services will eventually be desired. My approach to Africa is in some ways like the Japanese approach to Asia, and my approach to foreign aid is not necessarily humanitarian. It is in the long-range interest of access to resources and the creation of markets for American goods and services.
Ziehier, 'the white man's burden.'
1 opmerking:
Ik wilde graag 1 minuut stilte , vanwege het feit dat het vandaag precies 1 jaar geleden is dat de Nordstreampijpleiding is opgeblazen....................................................................,.,.,.,.,.,.,.,.,.,,..,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,.,,dank U.
Een reactie posten