maandag 22 november 2021

De Erfelijk Belaste Raymond van den Boogaard 3

U weet dat in showbusiness, politiek en al het andere perceptie de werkelijkheid is.

— Bill O'Reilly.



In de NRC van 15 augustus 2008 vroeg de journalist Raymond van den Boogaard zich af :


Waarom heeft Mad Men – eerder dit jaar te zien op BBC 4 – mij zoveel nachten van mijn slaap beroofd? In één magistrale stap je verleden, de beperkingen van je afkomst en opvoeding, eigen feilen en waar je je nog meer voor schaamt van je afzetten – wat een aantrekkingskracht gaat er van die gedachte op mij uit! 


Naar aanleiding van de protagonist in Mad Men, die in het geheim de identiteit van een ander aanneemt, werpt Van den Boogaard de vraag op: 


Maar door een theatrale daad een ander worden? Ben ik ongemerkt zo ongelukkig met mijn leven tot dusver dat ik mij er door een televisieserie van laat overtuigen dat zo’n radicale stap de enige eervolle oplossing is, en mij woelend in bed lig te verwijten dat ik een slappeling ben om maar door te modderen?


Dit is interessant, want waarom is deze mainstream-journalist van oordeel dat een identiteitsverwisseling ‘de enige eervolle oplossing’ is? Anders gesteld: wast maakt voor hem het verschuilen achter een gestolen identiteit ‘eervol’? Hij geeft hierop geen antwoord. Wel meldt hij naar aanleiding van Slavoj Žižek’s commentaar op het kijken naar films dat de Sloveense filosoof van oordeel is:


dat de voornaamste werkelijkheid voor de mens zijn gevoelsleven is – niet het praktische leven in de werkelijke wereld…


Het gevoelsleven zelf is de echte werkelijkheid – deze chaotische, heftige wereld van affecties, angsten, associaties, tegenspraken, verlangens en nachtmerries. Voelen moet je leren, een begrippenapparaat en thema’s ontwikkelen aan de hand waarvan je weet te onderscheiden, en eventueel te benoemen, in een levenslange carrousel. Voor de moderne mens, zegt Zizek, is film het instructiemedium bij uitstek — niet voor het dagelijkse leven dus, maar voor de echte werkelijkheid in je hoofd.

http://vorige.nrc.nl/article1955852.ece 


Dit roept onvermijdelijk de vraag op of Van den Boogaard zelf een mens is met ‘chaotische’ heftige ‘affecties,’ met ‘angsten, associaties, tegenspraken, verlangens en nachtmerries.’ De lezer van zijn boekje ‘Mijn lieve ouders,’ het relaas over de ondergang van zijn psychisch gestoorde moeder en vader, ontdekt dat de schrijver helemaal geen genegenheid bezit voor zijn bloedverwanten. Sterker nog, meteen al in het begin kijkt de buitenstaander verwonderd op over de kilheid waarmee zoon Raymond beschrijft hoe hij in het ziekenhuis ‘verveeld’ door ‘het raam’ naar buiten staart, terwijl zijn moeder naast hem aan het sterven is. Ook in de rest van het drukwerkje is opmerkelijk dat hij geen enkele warmte kent voor de mensen in zijn directe omgeving. Zo weet hij te vertellen: ‘Zelf houd ik van korte, heftige beslissingen op belangrijke momenten.’ Dat wil zeggen ‘heftig’ voor anderen, niet voor Raymond. ‘Mijn vrouwen heb ik vaak in een oogwenk verlaten, en verder gezeur heb ik naast mij neergelegd. Niet blijven strijden voor verloren zaken — dat is mijn motto.’ Het typerende is dat hij absoluut niet beseft dat ook zijn moeder dezelfde ‘voorkeuren’ had door ‘haar man, zoon en dochter te verlaten voor een bestaan in inrichtingen, en ons jarenlang nauwelijks te willen zien,’ en dat ook zij niet bleef ‘strijden voor verloren zaken,’ haar onvermogen om nog langer met haar gezin te leven, juist dat was ook haar ‘motto.’  Maar dit weigert de zoon te accepteren. Hij beschuldigt haar dat zij bewust ‘haar keuze’ heeft gemaakt, ‘een keuze voor ellende,’ een ‘keuze voor sociaal isolement, maar wel een keuze.’ Bitter voegt hij hieraan toe ‘Keuze — het mocht wat. Keuze is hier een eufemisme voor doffe ellende.’ Tegelijkertijd ontwikkelt hij een ‘crush’ op de vrouwelijke co-assistent die zijn moeder een injectie geeft, waarvan Raymond hoopt dat die ‘het begin van het einde inluidt.’ Intussen jammert Raymond over het feit dat het overlijdensproces maar


duurt en duurt. Het is al bijna vier uur, en op dat tijdstip heb ik elders in de stad een afspraak met een psychotherapeut voor een zogeheten intakegesprek. Het afgelopen jaar was ik bij tijden zo depressief en soms een beetje paranoïde, dat ik besloten heb daar eens iets aan te doen.’ Een impasse, ‘Wat zal ik doen? Hier nog uren zitten wachten op het einde, of mijn eigen zaak een uurtje laten prevaleren boven het stervende lichaam. Ik loop de kamer uit, laat mijn mobiele nummer achter bij de receptie, voor als er iets gebeurt, en spring op de fiets.


De ‘depressieve’ en soms ‘paranoide’ journalist, presenteert twee bladzijden verder de lezer zijn mens- en wereldbeeld wanneer hij met grote stelligheid beweert dat het ‘moderne, gedepersonaliseerde kapitalisme ook zijn voordelen’ heeft.  Hij concludeert dit nadat zijn vader op z’n werk ‘opeens beoordeeld’ werd ‘op basis van objectieve criteria, door bazen die van buiten kwamen.’ Wat deze woorden in de praktijk van alledag ook mogen betekenen, duidelijk is wel dat zij bovenal één ding verraden, het ‘gedepersonaliseerde kapitalisme’ lijdt aan dezelfde vervreemding als die van zijn ouders en de getormenteerde Raymond zelf. Dwars door zijn geposeer heen zijn de contouren te zien van een narcist, een eenzame en kwetsbare man die wisselend zich inferieur en superieur voelt, en wiens gespeelde charme een gebrek aan empathie moet verhullen. Aan zijn formuleringen en eveneens in persoonlijke contacten is een verholen agressie merkbaar. Beschrijvingen bijvoorbeeld over het sterven van zijn moeder zijn veelzeggend: ‘Op een gegeven moment viel mijn blik vol op het geslacht van mijn moeder. De gedachte dat je daaruit voortkomt, kwam mij zowel gruwelijk als absurd voor. De blondine,’ Raymond heeft het over een ‘co-assistent, een jonge vrouw met zwarte krullen en prachtige ogen, op wie ik prompt een beetje verliefd word…ving mijn blik op, en bedekte het onderlichaam van mijn moeder.’  Even onbarmhartig is de vermelding na de dood van zijn moeder dat in ‘de badkamer’ van het ouderlijk huis ‘nog steeds het merkwaardig apparaat [hangt] waarmee mijn moeder na seks haar geslacht uitspoelde.’ Het draagt bij tot de verdere ontmanteling van de vrouw die hem negen maanden met zich meedroeg, en die hij pas een teken van leven gaf nadat hij daartoe ‘aangespoord’ werd ‘door vriendinnen die het van belang vonden dat ik mij tenminste nog een beetje als zoon zou gedragen.’ Opvallend is tevens het gekoketteer met zijn vele vrouwelijke veroveringen, die telkens weer op niets uitlopen, zij hebben zelfs geen naam, en fungeren slechts als decorstukken in zijn eigen tragikomedie. 

In het huis van zijn ouders vindt hij ‘veel foto’s — soms van mensen die ik absoluut niet kan thuisbrengen. Mijn favoriet is een heer met martiale baard en strooien hoed die, een hand losjes in de zak van zijn colbert en in de andere een krant, ergens rond 1900 in een tuin staat. Hij heeft iets van een vrolijke schuinsmarcheerder. Ik neem me voor deze onbekende thuis aan de muur te hangen.’ Waarom? Ik vrees omdat hij als narcist zich alleen kan vereenzelvigen met een man die poseert, met een ‘martiale baard’ en ‘een hand losjes in de zak,’ dus met een bevroren beeld van iemand die voor hem anoniem blijft en dus geen bedreiging kan vormen. ‘Deze onbekende’ kan hij ‘thuis aan de muur hangen’ om er naar te staren. Het is opnieuw een voorbeeld van wat zich in Raymond’s hoofd afspeelt, namelijk  de vervreemding van zijn directe omgeving en, erger nog, van zichzelf. De wereld is voor hem een speelfilm, zeker geen documentaire, die hij als volwassen journalist elke keer weer regisseert, in de veronderstelling dat dit ‘de echte werkelijkheid’ is. Volgende keer meer over deze journalist, die nu bijdragen levert aan De Groene Amsterdammer. 

De historicus en oud-hoofdredacteur van de Frankfurter Allgemeine Zeitung, Joachim Fest, wees er  op dat de ‘maskers’ van de commedia dell’arte ‘geen vermomming’ zijn, ‘maar onthulling.’ In zijn magistrale verslag Tegenlicht. Een Italiaanse Reis (2003) stelt hij  dat:


in tegenstelling tot het carnavalsmasker blijkt daaruit niet wat iemand in het geheim zou willen zijn, maar wat hij, achter alle kostumering van het permanente carnaval van het leven, in werkelijkheid is. 


Kijkt u nog eens naar Raymond's portret. Zo wil hij gezien worden. Wie zit daar? 







Geen opmerkingen: