vrijdag 26 november 2021

De Erfelijk Belaste Raymond van den Boogaard 5

Gedurende de crematie van zijn vader, houdt Raymond van den Boogaard een ‘toespraakje’ en moet, zo schrijft hij, ‘helaas als spreker ook huilen, wat in de act van mijn vader eigenlijk niet was voorzien,’ want die hield de ogen droog wanneer hij ‘soms’ tijdens ‘begrafenissen’ een ‘toespraak’ hield. Zijn moeder daarentegen ‘vraagt’ in ‘de koffiekamer na afloop’ enigszins ‘terzijde’ gezeten ‘regelmatig wanneer ze weer terug mag, want het is bijna etenstijd.’ Na de dood van zijn moeder moet Raymond opnieuw huilen, zonder duidelijk te maken waarom. En toch is dit een centrale vraag die bij een lezer van zijn boekje Mijn lieve ouders opdoemt. Een volwassen man die niet eens de moeite nam om het as van zijn gecremeerde moeder op te halen en die pas een teken van leven gaf wanneer hij daartoe ‘aangespoord’ werd ‘door vriendinnen die het van belang vonden dat ik mij tenminste nog een beetje als zoon zou gedragen,’ bezat kennelijk toch verdriet. Maar waarover? Over het tragische lot van zijn ouders, of over het leed dat zij hem hadden berokkend? 

Bekend is dat verdriet kan voortkomen uit een depressie, uit woede dan wel vrees, uit onverwerkte ervaringen, uit faalangst, uit verlies van een dierbare. Dit laatste kan evenwel niet het geval zijn gezien de door  Raymond toegegeven ‘kilte op het moment’ van zijn moeder’s sterven, en de ontluisterende beschrijving van zijn vader als een ‘man die buiten de deur zo’n vrolijke charmeur was,’ maar die ‘zware eisen’ stelde en vaak ‘in toorn [ontstak] wanneer hij meende dat de liefhebbende man en vader onrecht werd aangedaan. Dan hing hij bijvoorbeeld — nog een indringende jeugdherinnering — vier hoog aan de buitenkant van het balkonnetje en dreigde te springen wanneer mijn moeder en ik niet spoorslags excuses aanboden voor ons tekort aan waardering voor hem.’  

Ik vermoed dat zijn huilen voortkwam uit het verdriet over het eigen onverwerkte leed, en dan vooral uit het gevoel van totale zinloosheid van het lijden, dat zo’n meedogenloze ontkenning is van de vooruitgangsideologie die hem een ontsnapping leek te geven uit de hel van het dagelijkse bestaan. Wat de reden van zijn huilen ook geweest mogen zijn geweest, één ding staat vast, zijn vereenzelviging met de hoofdpersoon uit Albert Camus’ roman L’étranger -- die Van den Boogaard opvoert in het laatste hoofdstuk van het boekje over zijn ouders -- is ten onrechte. Weliswaar weet Camus’ protagonist net als Raymond ‘weinig van het leven in de laatste jaren’ van zijn net overleden moeder, maar ‘[j]uist zijn scherpe waarneming, tot in de kleinste details, maakt duidelijk dat hij een vreemde is, een beschouwer — geen man die rouwt om de dood van zijn moeder.’ Nu kan Raymond weliswaar beweren: ‘[z]o voel ik me ook als ik probeer het levenseinde van mijn ouders te beschrijven,’ maar dit gevoel maakt van de ‘gatekeeper’ van het polder-establishment geenszins de 'vreemdeling' die  Camus’ hoofdpersoon Meursault is. Ik bedoel dit: 

In the novel, Meursault’s situations are described in a unique fashion in the sense that there is no emotional attachment to any of it; only the physical aspects of every situation are recorded or thought by Meursault, which shows the depth of his existentialistic personality. Throughout the novel Meursault’s physical description of things provide the reader with not only the plot of the story but a deeper look into the absurdness of life that Camus believes in. For instance, upon mourning the death of his mother, whom he refers to as Maman, Meursault takes in the sights of her funeral viewing, such as his the caretaker’s apparel being dressed in ‘black with pin-striped trousers,’ rather than addressing the fact that his mother is indeed dead. He also describes the stand holding his mother’s casket up for the viewing as ‘walnut-stained planks.’ The way Meursault seems to disregard his mother’s death and focus mainly upon the more trivial and unimportant aspects reveals a key point in the life of an existentialist; that human emotions can’t be explained and are therefore not expressed at all. Meursault took what seemed to be a traumatic event in his life, being the passing of a family member, and diminished it into an emotionless ordeal that caused him to miss valuable workdays. He even goes as far as to describe the moments when his mother was being buried, by saying that ‘blood-red earth’ spilled over her casket and the ‘white flesh of the roots’ mixed in with the dirt. Another time, as Meursault is being questioned regarding the murder of the Arab man, he notes the examining magistrate’s ‘deep-set blue eyes,’ even though the severity of the situation was much more than Meursault acknowledged, and also showing that Meursault truly didn’t care that he was being tried in court as a murderer. He also describes the tie his lawyer was wearing one day as ‘odd-looking’ and ‘with broad black and white stripes.’ This shows that he truly doesn’t care about his predicament at all and that it’s just another meaningless event in his life.

https://studymoose.com/the-stranger-analysis-paper-english-literature-essay


Om dit laatste draait het. Raymond van den Boogaard’s huilen verraadt hem, het prikt door de uiterlijke schijn, waarmee hij zichzelf een pose heeft gegeven. Zijn houding is gespeeld, is onderdeel van een zorgvuldig gecultiveerd slachtofferschap. Het alles overheersende verdriet maakte van hem een toneelspeler in een door hemzelf geregisseerd drama, en zeker geen toeschouwer die ‘objectief’ en ‘kil’ zijn eigen tragische lot ondergaat. In tegenstelling tot Meursault die ‘zich werkelijk absoluut niet druk maakt over de hachelijke situatie waarin hij verkeert,’ omdat die in zijn ogen ‘slechts één van die betekenisloze gebeurtenissen in zijn leven is,’ blijft Van den Boogaard, als de stem van de petite bourgeoisie in Nederland, emotioneel gebonden aan zijn eigen tamelijk banale positie als zoon van een vader en moeder, die zich in een ‘gekkenhuis’ lieten opsluiten. Bovendien blijft hij geloven in het even tragische expansionisme van de westerse civilisatie dat van de wereld een dolhuis heeft gemaakt waarin machtsbeluste psychopaten elkaar en alle anderen naar het leven staan. Nog in 2015 wist de geïndoctrineerde Raymond mij te verzekeren dat de ‘Amerikanen’ onder Bush junior Irak waren binnengevallen 'om er de democratie te brengen,’ terwijl toch eerder de voormalige voorzitter van het Federal Reserve System, Alan Greenspan, in zijn memoires (2007) schreef dat ‘het politiek niet van pas komt om te erkennen wat iedereen weet: de Irak oorlog draait grotendeels om olie.’ Dit laatste werd nog eens bevestigd toen in de herfst van 2011 de neo-conservatief John Bolton op Fox News een mogelijke aanval op Iran rechtvaardigde met de opmerking dat: 

 

Iran er nauwelijks een geheim van maakt dat het naar de hegemonie streeft in de regio van de Perzische Golf, het cruciale olie- en gas producerende gebied waarover wij zovele oorlogen hebben gevoerd om onze economie te beschermen tegen de nadelige impact van het verlies van deze voorraden of wanneer we er alleen maar over kunnen beschikken tegen zeer hoge prijzen.


Maar met feiten kan de ideologisch gemotiveerde journalist Raymond van den Boogaard niet overweg zodra ze zijn kapitalistische geloof weerspreken. Het gevolg is dat hij niet in staat is te leren dat ‘groei terwille van de groei de ideologie is van de kankercel,’ zoals de Amerikaanse essayist Edward Abbey, bekend om zijn pleidooi voor de bescherming van het milieu, eens opmerkte. Hoewel Van den Boogaard 38 jaar lang voor een avondkrant werkte die de roofzuchtige kapitalistische uitbuiting propageert, en ook nog eens de steun aan de NAVO als ‘beginsel’ heeft gekozen, werd hij door het weekblad De Groene Amsterdammer, dat doorgaat voor het medium bij uitstek van en voor de ‘politiek-literaire elite’ alhier, met open armen ontvangen. In zijn bestseller The End of the Megamachine. A Brief History of a Failing Civilization, in 2018 ook in het Nederlands verschenen, wijst de Duitse historicus Fabian Scheidler er evenwel op dat:


The blame for leading us on this wrong-headed and deadly path often falls at the feet of neoliberal politics, which in recent decades has led to increased social inequality and environmental devastation. This book asserts, however, that the causes lie much deeper. Neoliberalism is only the most recent phase of a much older system that, from its inception roughly 500 years ago, was founded on predatory exploitation. We will delve into the history and prehistory of this system and its unprecedented expansion around the globe, which by now is reaching its limits. 


This story can be viewed in very different ways. The standard version — the myth of Western civilization — tells the tale of hard-won progress that, despite all its adversities and setbacks, has ultimately led to more prosperity, more peace, more knowledge, more culture and more freedom. Wars, environmental devastation and genocide are, in this version, just setbacks, slip-ups, relapses or the undesirable side effects of an otherwise broadly beneficial process of expanding civilization. 


Every society cultivates its myths to establish and justify its own unique organization. The problem with such myths, however, is that they not only give us a distorted picture of the past, but they also reduce our ability to make the right decisions for the future. If I believe that I have been walking on the right road for a very long time, one that will eventually lead me to ever greener pastures, then I will continue to do so. I will continue on, even if the road becomes potholed, devastation occurs all around me and my water supply runs out. At some point, however, I will inevitably wonder whether my maps are right, if I have interpreted them correctly and whether or not I really am on the right road. That is where we find ourselves today. Admitting that we have lost our way can lead to a decisive moment when we have to pause, reflect and take a critical look at the maps, to redraw them where they are obviously misleading, and to redefine the situation for ourselves. This book aims to contribute to that effort. 


A reorientation begins by changing the point of view of the observer. Tales of progress always make sense from the point of view of history’s winners, who usually include those who write the history books. While writing this book, for example, I am sitting in a heated room, drinking coffee and gazing at the autumn leaves outside my window, while my daughter is playing in a pleasant daycare facility around the corner. The world seems to be in order, at least within the small fragment of time and space I can observe at this moment. 


But as soon as I enlarge the field of vision and change the point of view, I am presented with a completely different picture. Take, for instance, the security guard in Iraq who watches over the pipeline through which my fuel oil flows, and who has lost half his family to war. He sees a very different slice of the world, and he has experienced a different history. So the victory march of the system I write about has a completely different meaning for him. The same goes for the coffee farmer in Guatemala, or the coltan miner in the Congo who extracts minerals from the earth without which my computer could not function. I am connected to all these people, although I do not know them; and if I want to tell a realistic story of the system in which I live, then I have to include their stories and the stories of their ancestors. In other words, I have to leave my cocoon and look at the world through the eyes of people whose voices are usually drowned out by the megaphones of power. 


When the perspective changes this way, we see the last 500 years of European expansion as a history that for most of humanity was associated with expulsion, impoverishment, destruction of environments and massive violence — including genocide. This violence is not a thing of the past, and not just a sign of early 'growing pains' in the system, but one of its permanent structural components. Current testimony to this is provided by the pending destruction of the livelihoods of hundreds of millions of people as a result of climate chaos.


Het spreekt voor zich dat de journalist Raymond van den Boogaard die niet bij machte was de tragiek van zijn ouders te beschrijven omdat hij die domweg niet begreep, in staat is zijn ‘gezichtsveld’ van de wereld ‘te vergroten.’ Daarom blijft het voor hem een dogma dat de ‘Amerikanen’ Irak waren binnengevallen 'om er de democratie te brengen.’ Door zijn houding is het onwaarschijnlijk dat hij begrip kan opbrengen voor de realiteit van ‘de bewaker in Irak die de pijplijn in de gaten houdt waar door heen’ ook Raymond's ‘olie stroomt,' terwijl de bewaker 'zijn halve familie heeft verloren door de’ illegale uiterst gewelddadige Amerikaanse inval. Als gevolg van de ideologische bril waarmee Raymond naar de wereld kijkt, bezit hij niet het vermogen ‘een fundamenteel andere werkelijkheid in de wereld te zien.’ Hij kan zich evenmin voorstellen dat het grootscheepse geweld waarmee Europa en de VS de afgelopen eeuwen expandeerde, ‘niet een zaak uit het verleden is,’ maar ‘één van de permanent structurele onderdelen.’ Aangezien Van den Boogaard weigert zijn 'cocon te verlaten' kan hij onmogelijk 'de wereld bezien door de ogen van de mensen van wie de stemmen doorgaans verdrongen worden door de megafonen van de macht.' De mens kan zich ziende blind maken, zo bewijst de commerciële-pers. 





1 opmerking:

Anoniem zei

wat een poseur die van den boogaard, wat geeft hij of heeft hij de maatschappij gegeven anders dan treurige stukjes tekst? in elk geval biedt CJ Hopkins meer https://consentfactory.org/2021/11/22/pathologized-totalitarianism-101/