De afgelopen corona-tijd probeerde ik bevriende leeftijdsgenoten
iets te vertellen waarin duidelijk de woorden niet voor had.
Soms leidde het openlijk tot ergernis.
Een hernieuwe poging.
Nauwelijks te benoemen
De afkondiging van de lockdown leek me een paniekreactie. Net als de rap groeiende rij voor de coffeeshop tegenover mijn huis. Totdat ik me bedacht dat den Haag aan het eind van de week wel eens kon komen met de mededeling: ‘De ernst van de situatie zal u nu duidelijk zijn. Neem vanaf vandaag zelf de verantwoording Vadertje Staat bestaat niet. Het is aan u. Aan uw eigen verantwoordelijkheid jegens uzelf, uw naasten en de zorg die u verwacht.’
Niet gek bedacht, misschien zelfs slim voor den Haag.
Natuurlijk zullen er ook dan recalcitrante dwarsliggers zijn die domme dingen zeggen of doen. Maar zodra er binnen hun familie (dodelijke) slachtoffers vallen, zullen ze meteen bij de les zijn – of door eigen kring worden verstoten.
Ondanks de nodige voorzichtigheid kreeg ik het virus na een onvermijdelijk voorval. Twee weken hoge koorts en 8,5 kilo lichter. Nog steeds leek de almaar voortdurende lockdown me allesbehalve intelligent. Maar er begon iets heel anders te knagen… ‘ergens’ klopte er iets niet.. maar ik kon het niet benoemen.
Kwijnend tussen bed en bank – met de meest geniale gedachten en andere herrie in het hoofd – ontstond geleidelijk een vaag vermoeden. Geblokkeerd door de waan van de dag, gesust met mindfulness, met ‘leven in het hier en nu’, overschreeuwd door reclame, verdoofd door pijnstillers… lijkt elk besef van sterfelijkheid uit het dagelijks bestaan verdwenen.
.-.-.
Het 19de eeuwse pand waar ik op uitkijk, heeft langs de fries nog schedeltjes tussen de gestucte bloemmotieven. Op straat lijdt echter niemand meer aan vreemde bulten, tandbederf, ontstekingen, botbreuken, enzovoorts. Als stadsbewoners of toeristen ze al opmerken, bezien ze de de doodshoofdjes als een grappige verwijzing naar memento mori – of iets anders christelijks.
Het is niet moeilijk in te zien waarom doodshoofden in sommige culturen lachend worden afgebeeld: verlossing –– los van het leed dat leven heet. Dansende skeletten. In elke hedendaagse sloppenwijk zal deze beeldtaal direct worden verstaan.
In welvarende ‘geïndividualiseerde’ samenlevingen wordt leed echter nauwelijks nog gedeeld: tough luck. In grote Aziatische steden is het niet anders, lijkt het, maar de werkers hebben veelal gezinnen en families tot diep in het land waar ze regelmatig naar teruggaan en liever zouden blijven.
.-.-.
Misschien is het m’n leeftijd en is het ‘elke 7 minuten denken aan sex’ stilaan overgegaan in gedachten rond de dood. Misschien draagt m’n voorgeschiedenis er ook toe bij, het stelt me enigszins in staat om kort de benodigde vergelijking te maken.
In Westerse landen werd na WOII de mentaliteit steeds meer: ziektes zijn te voorkomen, gezond zijn werd vanzelfsprekend, het ‘nieuwe normaal’.
In die zeventiger jaren hoorden inentingen-boekjes bij het paspoort om naar ‘onderontwikkelde tropenland’ te reizen. De vaccinaties diende je te halen in een gebouw naast het Tropenmuseum – alleen op vrijdagmiddag tussen drie en vijf uur.
Aan het begin van een lange gang een secretaresse achter een tafeltje. Bij het horen van de reisbestemming begon ze meteen te schrijven. Als je zei alléén de paar verplichte prikken te willen — geelzucht had bijvoorbeeld weinig zin, zeker als je lang wegbleef — dan riep de dame vanaf haar tafeltje naar de witte jas aan het eind van de gang: ‘Professor Smit, hier komt er weer eentje die het beter weet… ene meneer Lankreijer… 23 jaar.’
====
Deze zorgeloze jongeling uit de wederopbouwjaren stapte bij aankomst in de Kathmandu vallei in ‘73 min of meer de middeleeuwen binnen. De grenzen van Nepal waren na eeuwen van afsluiting pas twintig jaar eerder naar de buitenwereld opengegaan.
In de verpauperde hoofdstad domineerde een doffe, lethargische mentaliteit, vol verstarring van eeuwenoude tradities. De kleinere dorpen hadden open riolen, er heerste dysenterie, geelzucht en infectie ziektes. Over de paden liepen mensen met kapotte voeten, tandbederf, pokken-littekens, oogaandoeningen, vergroeide botbreuken, enzovoorts.
De meeste energie leken de arme boeren te hebben –– vooral onder hen overleefden dan ook alleen de sterksten. De geboortesterfte lag rond de veertig procent. Pas na het eerste jaar vierden families de geboorte van een baby met een ritueel eerste hapje rijst.
Anders gezegd, het dagelijks leven was voortdurend en heel direct gericht op het voorkomen van ziektes. Bij elke maaltijd was de linkerhand taboe, want daarmee maakte je de billen schoon. Vooraf je handen wassen met gekookt water werd echter niet begrepen: zonde van het brandhout. Op den duur vielen ook mijn ribben te tellen.
Geestelijke aandoeningen voorkwam men met een wekelijks, zo niet dagelijks, tempelgangetje. Voor lichamelijke ziekten bezocht men de geneeskundige – sjamanistisch, ayurvedisch, tibetaans. Hun poeders en pilletjes volstonden doorgaans, hun hygiëne zelden.
.-.-.
Natuurlijk, je kunt altijd vergelijken met slechter of beter. En natuurlijk, je hoeft niet ziek te worden om leven & dood enigszins voor ogen te houden –– zo ergens schuin boven, tussen elf en twaalf uur..
Langer dan twee millennia geleden werd in Indiase geschriften reeds opgetekend dat alles vergankelijk is; dat er tegenin gaan niet meer is dan het vastklampen van een ik dat slechts uit herinneringen en ervaringen is opgebouwd.
Dat dit inzicht mij allesbehalve eigen is, moge uit bovenstaand geploeter duidelijk zijn. Zoals het me tijdens lockdown niet lukte dit onder woorden te brengen, te benoemen.
Angst voor het virus maakte vrienden – de meeste evenals ik zeventigplus – korzelig en gestressed. Soms zelfs panisch, vond ik. Een enkeling zei ‘als het gebeurt, dan gebeurt het’ maar dat klonk eerder fatalistisch dan beschouwend.
Een enkele keer begon ik met verstokte quarantainisten – via de telefoon – voorzichtig over de kwaliteit van leven.
‘Moet ik me maar laten infecteren dan..?’ eindigde de reactie in diverse gradaties van ergernis het gesprek.
Natuurlijk niet, maar betere woorden of voorbeelden ontbraken me. En dus bond ik in, het leven bestaat immers uit relaties.
Pas nu de lockdown voorbij lijkt, herinner ik me de woorden van een Zwitserse imker: ‘Als je een bij onder een glas vangt en laat staan, dan is zij de volgende dag dood. Niet door gebrek aan eten of zuurstof, maar door gebrek aan verbinding met de korf.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten