donderdag 30 januari 2020

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 28


Tegenover een journalist van het Algemeen Dagblad orakelde Geert Mak begin november 2019 in verband met het verschijnen van zijn nieuwste boek dat ‘Populistische leiders tot bloei [komen] dankzij gevoelens van angst en onvrede.’ Hij voegde hier quasi wijsgerig aan toe: ‘De mensen willen zekerheid en vluchten in nostalgie. Ze willen terug naar een verleden dat meestal nooit heeft bestaan. Het is heimwee in de tijd.’

Mak over de Brexiteers

‘Ze zijn als krákers aan de gang.’

Hij herkent het mechanisme, zegt hij, uit de jaren 70. Toen bevond Mak zich in het epicentrum van alles wat links en losgeslagen was in Amsterdam. Revolutie. ‘Wat er zo aantrekkelijk is, aan een bende schoppen? Structuren omverwerpen. Helemaal opnieuw beginnen.’

In de jaren 70 en 80 stond Mak er met z’n neus bovenop. Hij zag hoe de Amsterdamse binnenstad veranderde in het strijdtoneel van krakers, hippies, marxisten, stalinisten, feministen, pacifisten, langharig tuig en al die andere recalcitranten. ‘Ik ben nooit kraker geweest, en ook geen marxist.’ Met een grijns: ‘Ik heb veel stommiteiten begaan, maar nee, ik heb een bloedpesthekel aan geweld en geschreeuw. Ik heb het wel allemaal uitvoerig bekeken en beschreven, voor De Groene Amsterdammer. Maar meer en meer ben ik gaan inzien dat structuren juist van levensbelang zijn en vooral de zwakkere mensen beschermen. Jij en ik redden ons wel, maar oudere en armere of zieke mensen zijn ongenadig de klos als vangnetten wegvallen.’

Kortom, het maatschappelijk verzet in de hervormingsjaren zestig en zeventig van ‘krakers, hippies, marxisten, stalinisten, feministen, pacifisten, langharig tuig en al die andere recalcitranten’ veroorzaakte ‘geweld en geschreeuw.' De decennialange neoliberale bezuinigingspolitiek van deregulering en privatisering heeft hier dus nauwelijks tot niets mee te maken gehad. Typerend voor Mak’s opportunisme is het feit dat hijzelf in die ‘linkse en losgeslagen’ tijd één van die ‘recalcitranten’ was. Hij was namelijk fractiemedewerker van de Pacifistisch Socialistische Partij, die een radicale omwenteling van ‘structuren’ eiste om de ‘oudere en armere of zieke mensen’ te beschermen tegen het toen snel opkomende neoliberale bestel van wat de geschiedenis is ingegaan als het 'socialisme voor de rijken.' Het spreekt voor zich dat iemand die over zijn eigen geschiedenis liegt, niet in staat is in alle eerlijkheid de geschiedenis van een hele samenleving te beschrijven. De belangen van mijn oude vriend liggen, zoals ik gaandeweg van nabij ontdekte, allereerst op het gebied van zo hoog mogelijk inkomsten en aanzien, en pas als die niet geschonden worden, is Geert bereid de werkelijkheid te beschrijven, kortom zo goed als nooit. Hij doet dit zo geraffineerd dat zijn publiek het niet merkt, en ook in dit opzicht is Mak een professionele poseur. En omdat poseurs in het behaagzieke mediarijk van de kitsch onontbeerlijk zijn, speelt de ‘corporate press’ het spel mee door ‘de populairste geschiedenisleraar van het land’ ongestoord te laten aanbabbelen. Van een linkse radicaal met een vervaarlijk revolutionaire snor en gekruide uitspraken heeft hij zich als gerespecteerde multimiljonair nu de rol aangemeten van bezonnen profeet, die kennelijk zijn eigen verleden betreurt. In zijn neoklassieke pastorie in Jorwerd wil hij net als Olie B. Bommel met rust gelaten worden door zijn publiek, en reageert vertoornt op de ‘aanzwellende stroom pelgrims’ die langs zijn huis trekt. Zijn ergernis is tekenend, aangezien zij in feite aantoont hoe weinig Mak van de postmoderne cultuur begrijpt. Hij beseft niet dat de tegencultuur in de jaren zestig en zeventig vóór zijn ogen stapsgewijs werd vernietigd door de consumptiecultuur van het kapitalisme. De ‘recalcitranten’ hebben plaats gemaakt voor de ‘narcisten,’ voor wie Geert Mak een illustrerend voorbeeld is, en met wie zij dan ook graag een selfie willen maken, het liefst voor zijn pastorie in ‘Jorwerd,’ ergens in het Friese hinterland dat volgens hem geen toekomst heeft zonder ‘Brussel.’ In hun boek Nation of Rebels. Why Counterculture Became Consumer Culture (2004) beschrijven de Canadese academici Joseph Heath en Andrew Potter in 358 pagina’s de overgang van ‘weerspannig’ naar ‘volgzaam.’ In de introductie lichten zij enigszins spottend hun standpunten als volgt toe:

September 2003 marked a turning point in the development of Western civilization. It was the month that Adbusters magazine started accepting orders for the Black Spot Sneaker (trendy sportschoen. svh), its own signature brand of ‘subversive’ running shoes. After that day, no rational person could possibly believe that there is any tension between ‘mainstream’ and ‘alternative’ culture. After that day, it became obvious to everyone that cultural rebellion, of the type epitomized by Adbusters magazine, is not a threat to the system — it is the system. 

Founded in 1989, Adbusters is the flagship publication of the culture-jamming movement. In their view, society has become so thoroughly permeated with propaganda and lies, largely as a consequence of advertising, that the culture as a whole has become an enormous system of ideology — all designed to reproduce faith in ‘the system.’ The goal of the culture jammers is quite literally to ‘jam’ (verstoren. svh) the culture by subverting the messages used to reproduce this faith and blocking the channels through which it is propagated. This in turn is thought to have radical political consequences. In 1999, Adbusters editor Kalle Lasn argued that culture jamming ‘will become to our era what civil rights was to the ’6os, what feminism was to the ’70s, what environmental activism was to the ’80s.’

Five years later, he’s using the Adbusters brand to flog (afranselen. svh) his own trademark line of running shoes. What happened? Did Adbusters sell out?

Absolutely not. It is essential that we all see and understand this. Adbusters did not sell out, because there was nothing to sell out in the first place. Adbusters never had a revolutionary doctrine. What they had was simply a warmed-over version of the countercultural thinking that has dominated leftist politics since the ’6os. And this type of countercultural politics, far from being a revolutionary doctrine, has been one of the primary forces driving consumer capitalism for the past forty years.

In other words, what we see on display in Adjusters magazine is, and always has been, the true spirit of capitalism. The episode with the running shoes just serves to prove the point.

Heath, een ‘associate professor die filosofie doceert aan de Universiteit van Toronto’ en Potter, als ‘onderzoeker verbonden aan het Centre de Recherche en Éthique van de Universiteit van Montréal’ wijzen erop dat de: 

hippies became yuppies. And nothing symbolized the yuppie worldview more than the SUV — the vehicle that one commentator aptly described as ‘a gated community on wheels.’ So how does one get from a VW Beetle to a Ford Explorer? It turns out to be not so difficult. 

The crucial point is that (contrary to rumor) the hippies did not sell out. Hippie ideology and yuppie ideology are one and the same. There simply never was any tension between the countercultural ideas that informed the ’6os rebellion and the ideological requirements of the capitalist system. While there is no doubt that a cultural conflict developed between the members of the counterculture and the defenders of the older American Protestant establishment, there never was any tension between the values of the counterculture and the functional requirements of the capitalist economic system. The counterculture was, from its very inception, intensely entrepreneurial. It reflected, as does Adbusters, the most authentic spirit of capitalism. 

Een treffendere beschrijving van mijn generatiegenoten is nauwelijks denkbaar. Geert Mak’s populariteit berust geheel en al op het feit dat hij nooit ‘recalcitrant’ is geweest, hij werd een ‘pacifistische PSP-er’ omdat hij na de jaren zestig van zijn benarde gereformeerde geloof was gevallen, en in het tijdperk van sex and drugs and rock and roll bezeten op zoek ging naar een nieuwe identiteit. Hij vond dit — anders dan zijn godsvruchtige vader die na de oorlog deel had genomen aan de moordzuchtige ‘politionele acties’ in ‘Ons Indië’ — in het 'pacifisme,' dat hij nu als gezeten burger zo verafschuwt omdat het ‘recalcitrant’ was. Destijds sloeg hij twee vliegen in één klap, enerzijds demonstreerde ook hij dat er sprake was van een generatiekloof tussen hem en zijn ouders, en anderzijds leek hij, met het oog op de gratis sex, ‘recalcitrant,’ en daardoor hip. Aan de drugs en rock and roll is hij nooit toegekomen, hij moest het hebben van een revolutionair lijkende ideologie, en zeker niet van een andere culturele kijk op de werkelijkheid: ‘For What It's Worth’:

There's something happening here
What it is ain't exactly clear
There's a man with a gun over there
Telling me I got to beware.

Hoewel de oude vormen overleefd waren, bleek al snel dat het heersende kapitalisme, een ideologie die met de paplepel was ingegoten, onbestrijdbaar bleef. Niet omdat zijn economische wetten rationeler zijn, integendeel zelfs, het speelt permanent in op irrationele driften, maar omdat een jonge, onervaren generatie die in vrede en overvloed was opgevoed, niet bij machte was om onvoorbereid, vanuit het niets een volstrekt nieuwe cultuur te ontwikkelen. Al in de tweede helft van de negentiende eeuw had niemand minder dan  Friedrich Nietzsche gewaarschuwd voor het verlies aan houvast dat religie biedt. Nadat hij God dood had verklaard, schreef hij: 

Eens zal de herinnering aan iets monsterlijks met mijn naam verbonden worden — een crisis zoals er nog nooit een op aarde is geweest, aan de diepste gewetensbotsing, aan een beslissing, teweeggebracht tegen alles wat er tot dan toe geloofd, geëist, geheiligd was.

Terwijl het Westen druk doende was met de massale ontheiliging van de wereld, stelde de Duitse filosoof het volgende: 

Mir besteht mein Leben jetzt in dem Wunsche dass es mit allen Dingen anders gehen möge, als ich sie begreife; und dass mir jemand meine ‘Wahrheiten’ unglaubwürdig machen,

en wel omdat door de doodverklaring van God het nihilisme zijn intrede deed: 'der unheimlichste aller Gäste.’ Dat ‘nihilisme’ manifesteert zich nu bijvoorbeeld in zowel de doctrine van de ‘Mutual Assured Destruction’ met kernwapens, als — op individueel gebied — in het opportunisme van mainstream-opiniemakers, die van hun eigen leven een leugen maken. Geert Mak toont Nietzsche’s ‘Ungeheueres’ zo eminent aan. Net als de hippies 'verkocht’ hij ‘zich niet uit,’ want niets in zijn pose berust op een doorleefde werkelijkheid. Volgens eigen zeggen, is hij pas in zijn laatste boek ‘op zoek naar historische klokkenluiders en sleutelmomenten die achteraf doorslaggevend bleken te zijn.’ Waarom pas nu? Omdat, in de woorden van mijn oude vriend, hij al die tijd ‘te naïef’ was geweest: ‘Ik liet het gebeuren,’ en wel omdat die mentaliteit hem tevens in het begin van de 21ste eeuw het meeste opleverde. Daardoor moet hij nu zijn voormalige houding ‘rechtvaardigen’ middels de aloude dooddoener dat de ‘geschiedenis je voor een deel [overkomt].’  Maar dat de mens niet meer is dan een ‘toeschouwer, zonder het te weten,’ wisten de tragedie-schrijvers uit de oudheid al, en is absoluut niet de ware reden van Geert’s opportunisme. De werkelijke reden was dat hij destijds de verlossing door het Verlichtingsgeloof, met zijn gecultiveerde ‘hoop’ op betere tijden, niet wilde en kon opgeven, want dan was hij zijn identiteit kwijt, en zou hij in een diep existentieel gat vallen. Zijn status en inkomen zouden daardoor een geweldig deuk oplopen, en dat is onverteerbaar voor iemand, wiens bestaan niet zonder voortdurende bevestiging kan. Dus bleef hij als behoudende sociaal-democraat zich vastklampen aan de eveneens niet doorleefde Verlichtingsidealen, dat wil zeggen: aan een ‘warmed-over version of the countercultural thinking that has dominated leftist politics since the ’6os.’ Deze sociaal-democratische c.q. liberal mentaliteit, met zijn steun aan de neoliberale ideologie, is sindsdien het grote obstakel geweest voor het bestrijden van de grote gevaren, die de komende generaties bedreigen. Ik liet het gebeuren.’ Deze opmerking maakt tevens duidelijk waarom Mak’s boeken er bij het grote publiek zo populair zijn. Ook het volk en zijn politici laten ‘het gebeuren,’ omdat zij allang weten dat in ‘de democratie’ een kleine elite van onbekende anderen over hun lot beslissen. Hoewel Mak het ‘liet gebeuren’ is typerend  voor zijn conformisme, aangezien hij zes jaar eerder al op de radio verklaarde dat er: 

machten aan de gang [zijn] boven Europa, ik zeg echt bóven Europa. Het klassieke woord grootkapitaal doet hier zijn intrede, ik heb er nooit zo in geloofd, maar nu wel, die ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen. En dat vind ik buitengewoon beklemmend!

Dit algemeen bekende feit was voor hem destijds zo’n openbaring dat zelfs de klankkleur van zijn stem veranderde. Mak had ontdekt wat elke eerstejaars student economie leert, elke academicus uit de sociale wetenschappen weet, en iedere werknemer beseft, die zich niet heeft laten hersenspoelen. Dat de economische/financiële macht ‘ons totaal ontglipt,’ mocht voor Mak dan wel een openbaring zijn, maar zou dit niet moeten zijn voor een serieuze journalist. Opmerkelijk was eveneens dat zijn 'gevoel' hem ertoe dreef op te merken dat ‘iedereen die een beetje bij zinnen is moet nadenken over vormen waarmee je je daartegen kunt verweren.’ Desondanks verklaarde — en hier toont zich opnieuw het gebrek aan enige rationaliteit bij de polderpers — dezelfde Mak vier jaar later, op 14 februari 2017, met evenveel pedanterie: 

[h]et Europese project is vanaf het allereerste begin gebouwd op de grondbeginselen van de Verlichting, op de rechtsstaat, de democratie en de vrijheid van meningsuiting.

Men hoeft geen hoogleraar te zijn om te beseffen dat het ‘Europese project’ onmogelijk ‘gebouwd’ kan zijn op ‘de democratie en de vrijheid van meningsuiting,’ en tegelijkertijd in handen zijn van het ‘grootkapitaal’ dat ‘ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen!’ Waarom is Geert Mak dan toch de meest gelauwerde journalist/auteur in Nederland? Waarom is er niemand van de Nederlandse mainstream-pers die hem ter verantwoording roept voor het feit dat hij voortdurend in een handomdraai van mening verandert? Wat vertelt dit over het intellectueel niveau van het land waarin u en ik wonen? Het meest voor de hand liggende antwoord is simpelweg dat de overgrote meerderheid als gevolg van vooral de commerciële media niet in een Verlichte Democratie leven, maar in een irrationele ‘virtual reality.’ De Britse auteur John Gray schrijft in zijn het voorwoord van de 2009 editie van False Dawn. The Delusions of Global Capitalism (1998):  

In the era of the free market, now fast slipping from memory, the past hardly existed. Only the present had any reality, and it was being constantly refashioned and made new. New industries, new careers, new lives were continuously created, then discarded, according to market imperatives. Grandiose doctrines sprang up to support the belief that the free-market capitalism that had been adopted in a handful of countries would prevail over every other economic system. 

The long boom, the weightless economy, the great moderation, the new paradigm and the flat world — these and other wild fancies were recycled as established truths by politicians and journalists, economists and bankers, academics and supposedly hard-headed business people. No more would economies suddenly implode and currencies vanish, governments collapse and entire societies go up in smoke. No longer would geopolitical conflict repeatedly redraw the map of the world. Above all a collapse of the kind that occurred in the Thirties would not be repeated. All such disturbing events were in the past, and any suggestion that similar episodes might occur in future was dismissed as apocalyptic. 

Of course it was the idea that global economic collapse could no longer happen that was truly apocalyptic. History does not stop. It continues, as evolving technologies interact with the unalterable human animal and old conflicts are given new twists. Governments may be better informed than they have ever been, but they are not any wiser and if politicians and their advisers believed the boom could go on for ever it was because they had lost any sense of history. Capitalism may be the most productive economic system that has so far developed but it has always been highly volatile. The idea that once released from government regulation the market would be self-stabilizing can only be explained in the context of the absurdly unrealistic world-view that prevailed in the twenty years after the collapse of communism… The downfall of American finance-capitalism is a similarly world-changing event. The US is not going to implode, and cease to exist, in the way the former Soviet Union did. A long, Argentina-style decline is the most likely upshot of the current crisis, but the US has been a far more powerful force in world affairs than Argentina ever was. As a result, the breakdown of the model of capitalism which the US incessantly urged on other countries, and even on occasion applied itself, looks set to reshape the global order in deep and lasting ways. In the first edition of this book, published in March 1998, I wrote: ‘Today’s regime of global laissez-faire will be briefer even than the belle époque of 1870 to 1914, which ended in the trenches of the Great War’( p. 7). Not much more than a decade ago this seemed outlandish, but there have since been many signs that global capitalism was heading for a fall.

Maar dit alles ontging de coterie van Nederlandse opiniemakers volledig, met als gevolg dat zij in 2008 in totale verwarring toekeken hoe de kredietcrisis ook nog eens culmineerde in een diepe economische crisis. Zo beweerde op 7 oktober 2008, een verbijsterde Egbert Kalse, destijds economisch redacteur van nrc.next

Jij vraagt je natuurlijk af waarom jouw bank in Nederland in hemelsnaam in Amerikaanse hypotheken gaat beleggen? Dat komt omdat ze dachten daar meer geld mee te kunnen verdienen dan met andere beleggingen. Iedereen (dan bedoel ik voor de verandering maar weer eens echt iedereen) dacht dat de huizenprijzen in Amerika altijd zouden blijven stijgen. Dom natuurlijk, maar zo was het wel. En omdat iedereen dat dacht, dacht ook iedereen dat het wel veilig was daarin te beleggen. Niet dus.

Hoewel ook deze bewering op niets concreets berustte, zoals onder andere uit Gray’s betoog van tien jaar eerder valt op te maken, promoveerde in 2013 de op economisch gebied ongeïnformeerde Kalse, naar goed Hollands gebruik, tot adjunct-hoofdredacteur van de zelfbenoemde ‘kwaliteitskrant’ NRC Handelsblad. 

Omdat in ‘the late moderne period in which we live, the Enlightenment project is affirmed chiefly for fear of the consequences of abandoning it’ (Gray), blijven het establishment en zijn woordvoerders in de mainstream-media de geloofsartikelen van de Verlichting herhalen.  Maar angst is een slechte raadgever en leidt zelden tot nooit tot oplossingen, doorgaans verergert het de kwaal alleen maar. Met als gevolg dat ‘we’ in de postmoderne tijd:

[c]ontrary to the hopes which buoyed up Enlightenment thinkers throughout the modern period, find at the close of the modern age a renaissance of particularisms, ethnic and religious,’ aldus John Gray in zijn Enlightenment’s Wake. Hij wijst erop dat:

within Western cultures, the Enlightenment project of promoting autonomous human reason and of according to science a privileged status in relation to all other forms of understanding has successfully eroded and destroyed local and traditional forms of moral and social knowledge; it has not issued in anything resembling a new civilization, however, but instead in nihilism… The legacy of the Enlightenment project — which is also the legacy of Westernization — is a world ruled by calculation and willfulness which is humanly unintelligible and destructively purposeless. Wherever the Enlightenment project has animated a culture or a polity, it has evoked counter-projects of re-enchantment of the world, via fundamentalist religion or a reversion to premodern forms of thought or community. Where traditional cultural forms remain intact, it is sensible to seek to nurture them, to shelter them from modern technologies which would rend (verscheuren. svh) them, and to develop new technologies which serve human needs while preserving traditional communities and cultural forms. Where modernization has been achieved without the destruction of the traditional culture, and without the incursion of the illusions of the Enlightenment — as in Japan and Singapore, Malaysia and potentially perhaps in China, despite its Marxist inheritances — it is reasonable, and in fact imperative, to resist Western demands for the development of social and economic institutions on a bankrupt Western model. Even in those non-Occidental cultures which have preserved themselves substantially intact, and which have modernized without Westernizing their social forms and structures, the impact of the revolutionary nihilism of Westernization has been to disrupt traditional conceptions of the human relationship with the earth, and to supplant them by humanist and Baconian instrumentalist understandings, in which nature is no more than an object of human purposes. In those non-Occidental cultures which have remained substantially intact, there may nevertheless be a possibility of a recovery of their traditional conceptions, such that they might successfully integrate Western technology without thereby succumbing wholly to Western humanism and nihilism.

Onwetend van wat er werkelijk onder hun neus en elders in de wereld gebeurt, onbewust van het feit dat het neoliberale kapitalisme geenszins gewonnen heeft en niet het einde van de geschiedenis van de mensheid heeft ingeluid, blijven opiniemakers de bestaande status quo propageren, kennelijk in de hoop dat de storm zal overwaaien. Ondertussen beseffen zij niet, net als Geert Mak’s ouders tijdens het interbellum, ‘op welke plek ze zich’ bevinden ‘in de geschiedenis’ en dat ‘hun leven zich’ afspeelt ‘tussen een voorbije wereldoorlog en een komende.’ Als verkondiger van het 'ware' woord heeft Geert niets geleerd van de corrupte houding van zijn vader, dominee Catrinus Mak, die in 1936 zijn volgelingen liet weten dat de antisemitische Neurenberger rassenwetten ‘staatkundig tolerabel’ waren. Ook bij mijn oude vriend gaat op dat ‘[w]ie niet wilde weten, hoefde ook niet te weten,’ zoals hijzelf in zijn alom geprezen boek De eeuw van mijn vader (1999) schreef. Dezelfde houding zien we tevens bij Bas Heijne, Hubert Smeets, Ian Buruma en zoveel andere Nederlandse mainstream-opiniemakers van mijn generatie. Ook zij krijgen ‘alle mogelijkheden om de andere kant op te kijken,’ net als de collaborateurs van de vorige eeuw. Vandaar dat zij allen vandaag de dag gedachteloos meewerken aan de anti-Rusland hetze van de westerse ‘corporate press.’ Hun irrationele ressentimenten, voortkomend uit de beperkingen van hun eigen consumptiecultuur, moeten ergens op geprojecteerd worden. Net als dominee Mak destijds zijn onderhuidse ressentimenten op ‘het uitverkoren volk’ projecteerde, wordt nu Rusland weer als de grootste vijand van het Westen opgevoerd door de huidige bejaarde oorlogsfanaten.  En dit, terwijl Rusland tijdens de Tweede Wereldoorlog tenminste 25 miljoen inwoners verloor in de strijd tegen de nazi’s, en zo het grootste aandeel had in de bevrijding van Europa.   

De uitspraak van Marx en Engels dat ‘de geschiedenis zich [herhaalt], eerst als tragedie, dan als farce’ mag  dan wel waar zijn, maar ook de ‘farce’ van de Tweede Koude Oorlog zal in een tragedie eindigen, en ditmaal van apocalyptische omvang, wanneer het ‘oorlogsenthousiasme’ niet gedempt wordt. Deze term heb ik van de Nederlandse historicus Ewoud Kieft, die in zijn opzienbarende, 544 pagina’s tellende boek Oorlogsenthousiasme. Europa 1900-1918 (2015) de continuïteit laat zien van de wijze waarop in de moderne tijd opiniemakers en intelligentsia de ‘oorlog’ aan het publiek verkopen. Zo kwamen in de zomer van 1917 te Jena in de Duitse deelstaat Thüringen:

studenten van de plaatselijke universiteit in de aula bijeen om te luisteren naar hun achtenzestigjarige hoogleraar filosofie Rudolf Eucken, die hun op het hart drukte dat de oorlog een ‘louterende en verheffende werking’ had op de zielen. ‘Dit is de beste manier om een eind aan all het kleinzielige egoïsme te maken […] in grote vraagstukken gaat hetzelfde gevoel, hetzelfde leven door het hele volk, alle standsverschillen, alle partij-tegenstellingen zijn verdwenen.’ De oorlog deed aanspraak op de hoogste spirituele gevoelens van de mensen, meer nog dan de Kerken dat konden doen, betoogde de bejaarde filosoof, aan wie in 1908 nog de Nobelprijs was verleend. ‘De oorlog heeft een grote religieuze aantrekkingskracht, die ver boven alle verschillende dogma’s en de verscheidene denominaties uit reikt.’ 

Dat de ‘oorlog aanspraak [deed] op de hoogste spirituele gevoelens van de mensen’ is nog steeds het geval wanneer bijvoorbeeld de mainstream-pers weer eens vurig pleit voor ‘humanitaire interventies’ dan wel ‘responsibility to protect,’ terwijl in werkelijkheid de shock and awe-tactiek’ bloedbaden veroorzaakt en een onoverzienbare chaos achterlaat in de landen die onder aanvoering van Washington door het NAVO-geweld worden getroffen. Maar afgezien van de ‘hoogste spirituele’ aanspraken als de verspreiding van de ‘democratie,’ de bescherming van de mensenrechten en andere claims van de Verlichting die in de praktijk onmiddellijk door het Westen worden geschonden, bevredigt de oorlog ook de primitievere driften, zoals de Franse auteur Louis-Ferdinand Céline meteen in het begin van zijn roman Voyage au bout de la nuit (1932) als volgt beschrijft:  


Maar laat me daar nou net voor het café waar wij zaten, een regiment voorbijtrekken, met voorop de kolonel op zijn paard, en hij zag er zelfs erg aardig uit en heel flink, die kolonel! Ik sprong enthousiast op. 

– Ik ga eens kijken of het echt zo is! schreeuwde ik Arthur toe, en weg was ik om me te melden, in looppas nog wel.

– Je bent belazerd, Ferdinand! riep Arthur terug, geërgerd, denk ik, omdat mijn heldhaftigheid op alle mensen die naar ons keken, zo’n indruk maakte.

Ik voelde me wel een beetje gegrepen dat hij het zo opnam, maar dat weerhield me niet. Ik liep op de maat. ‘Nu ben ik erbij, nu blijf ik erbij!’ dacht ik.

– We zullen wel zien, hé lummel! had ik zelfs nog tijd hem toe te roepen voordat we met het regiment, achter de kolonel en zijn muziek aan, de hoek omgingen. Zo is het precies gegaan.

Toen hebben we lang gemarcheerd. Straat in, straat uit, vol mannen in burger met hun vrouwen die ons aanmoedigden en ons bloemen toewierpen van de terrasjes, voor de stations, uit de volle kerken. Er waren heel wat goede vaderlanders! En toen waren er minder vaderlanders... Het begon te regenen en er waren er hoe langer hoe minder op de weg, die ons aanmoedigden en toen helemaal niemand meer, geen sterveling.

Waren we dus alleen nog maar onder elkaar? In rijen achter elkaar? De muziek hield op. ‘Eigenlijk is er niets meer aan!’ heb ik toen tegen mezelf gezegd, toen ik zag waar het op uitdraaide. ‘’t Is waardeloos!’ Ik wilde weggaan. Maar te laat! Ze hadden stilletjes de poort achter ons, burgers, gesloten. We zaten als ratten in de val,

om op slagvelden te worden verminkt of gedood. Ik blijf hier wat langer bij stilstaan omdat Céline zo helder aangeeft hoe de hang naar iets groots en meeslepend doorgaans eindigt in desillusies. De joods-Franse cultuurfilosoof George Steiner wijst er in zijn boek In Bluebeard's castle: Some notes towards the redefinition of culture (1971) op dat de benauwende leegte van de moderne mens al in het begin van de negentiende eeuw het verlangen naar actie dreef:

What I want to stress here is the fact that a corrosive ennui (bijtende verveling. svh) is as much an element of nineteenth-century culture as was the dynamic optimism of the positivist and the Whig (de conservatief. svh). It was not only, in Eliot's arresting phrase, the souls of housemaids that were damp (neerslachtig. svh). A kind of marsh gas of boredom and vacuity (zinloosheid. svh) thickened at crucial nerve-ends of social and intellectual life… To me the most haunting, prophetic outcry of the nineteenth century is Théophile Gautier's ‘plutôt la barbarie que l’ennui!’ If we can come to understand the sources of that perverse longing, of that itch for chaos, we will be nearer to an understanding of our own state and of the relations of our condition to the accusing ideal of the past…

What was a gifted man to do after Napoleon? How could organisms bred for the electric air of revolution and imperial epic breathe under the leaden sky of middle-class rule? How was it possible for a young man to hear his father's tales of the Terror and of Austerlitz and to amble down the placid boulevard to the countinghouse? The past drove rats' teeth into the gray pulp of the present; it exasperated, it sowed wild dreams. Of that exasperation comes a major literature. Musset's ‘La Confession d'un enfant du siècle’ (1835-36) looks back with ironic misère on the start of the great boredom. The generation of 1830 was damned by memories of events, of hopes, in which it had taken no personal part. It nursed within ‘un fonds d'incurable tristesse et d'incurable ennui’ (een achtergrond van ongeneeslijke triestheid en ongeneeslijke verveling. svh)… the void was real, and the sensation of history gone absurdly wrong. Stendhal is the chronicler of genius of this frustration. He had participated in the insane vitality of the Napoleonic era; he conducted the rest of his life in the ironic guise of a man betrayed. It is a terrible thing to be ‘languissant d'ennui au plus beau moment de la vie, de seize ans jusqu'à vingt’ (kwijnende verveling op het mooiste moment van het leven,  van je zestiende tot je twintigste. svh) Madness, death are preferable to the interminable (oneindige. svh) Sunday and suet of a bourgeois life-form. How can an intellectual bear to feel within himself something of Bonaparte's genius, something of that demonic strength which led from obscurity to empire, and see before him nothing but the tawdry (smakeloze. svh) flatness of bureaucracy? Raskolnikov writes his essay on Napoleon and goes out to kill an old woman.

The collapse of revolutionary hopes after 1815, the brutal deceleration of time and radical expectation, left a reservoir of unused, turbulent energies. The romantic generation was jealous of its fathers. The ‘antiheroes,’ the spleen-ridden dandies in the world of Stendhal, Musset, Byron, and Pushkin, move through the bourgeois city like condottieri out of work. Or worse, like condottieri meagerly pensioned before their first battle. Moreover, the city itself, once festive with the tocsin of revolution, had become a prison.

Zo waren ook de jaren vijftig voor de babyboom-generatie, die net na de Tweede Wereldoorlog het levenslicht zag. Eén eindeloze regenachtige zondagmiddag in een fantasieloze middenklasse wijk die het verzet voedde dat in de tweede helft van de jaren zestig explodeerde in allerlei nieuwe vormen van leven. ‘Plutôt la barbarie que l’ennui!’ oftewel ‘Liever barbaars dan verveeld.’ Het was een revolte tegen de ‘misère van de onmetelijke verveling,’ tegen ‘de misselijk makende middenstandsmentaliteit,’ zoals de hoofdstedelijke antirook-magiër Robert Jasper Grootveld het destijds verwoordde terwijl hij de geesten van het politie-geweld rond het hoofdstedelijke Lieverdje bezwoer. ‘Hi, Ha, Happening.’ Er moest iets gebeuren, de verveling moest evenals de verslaving en de leegte van het consumerende klootjesvolk worden gestopt, omdat het alles in het bestaan verzwolg. De beklemmende werkelijkheid dwong het provotariaat in actie te komen tegen de wereld van de hippe zweter, afgeleid van de titel van de Amerikaanse bestseller The Hidden Persuaders (1957) over de de reclame-industrie, de motor van de alles verslindende en alles reducerende kapitalistische werkelijkheid. Weg uit het moeras van de verstikkende burgerlijkheid, die elke creativiteit vermorzelde. Aan de andere kant van de Atlantische Oceaan schreef de joods-Amerikaanse trailblazer Allen Ginsberg vanuit hetzelfde besef in zijn gedicht Howl (1956)

What sphinx of cement and aluminum bashed open their skulls and ate up their brains and imagination?
Moloch! Solitude! Filth! Ugliness! Ashcans and unobtainable dollars! Children screaming under the stairways! Boys sobbing in armies! Old men weeping in the parks!
Moloch! Moloch! Nightmare of Moloch! Moloch the loveless! Mental Moloch! Moloch the heavy judger of men!
Moloch the incomprehensible prison! Moloch the crossbone soulless jailhouse and Congress of sorrows! Moloch whose buildings are judgment! Moloch the vast stone of war! Moloch the stunned governments!
Moloch whose mind is pure machinery! Moloch whose blood is running money! Moloch whose fingers are ten armies! Moloch whose breast is a cannibal dynamo! Moloch whose ear is a smoking tomb!
Moloch whose eyes are a thousand blind windows! Moloch whose skyscrapers stand in the long streets like endless Jehovahs! Moloch whose factories dream and croak in the fog! Moloch whose smoke-stacks and antennae crown the cities!
Moloch whose love is endless oil and stone! Moloch whose soul is electricity and banks! Moloch whose poverty is the specter of genius! Moloch whose fate is a cloud of sexless hydrogen! Moloch whose name is the Mind!

Omdat het leven tragisch is, en een dichter alleen de waarheid kan spreken, eindigde Ginsberg zijn ‘Schreeuw’ tegen het leven aldus:

They broke their backs lifting Moloch to Heaven! Pavements, trees, radios, tons! lifting the city to Heaven which exists and is everywhere about us!
Visions! omens! hallucinations! miracles! ecstasies! gone down the American river!
Dreams! adorations! illuminations! religions! the whole boatload of sensitive bullshit!
Breakthroughs! over the river! flips and crucifixions! gone down the flood! Highs! Epiphanies! Despairs! Ten years’ animal screams and suicides! Minds! New loves! Mad generation! down on the rocks of Time!
Real holy laughter in the river! They saw it all! the wild eyes! the holy yells! They bade farewell! They jumped off the roof! to solitude! waving! carrying flowers! Down to the river! into the street!

Maar zoveel eerlijkheid/waarheid kon de gevestigde orde van het kapitalisme in eerste instantie niet verdragen, ‘claiming that the book was obscene, customs officials seized 520 copies of the poem on 25 March 1957, being imported from England.

On June 3 Shig Murao, the bookstore manager, was arrested and jailed for selling Howl and Other Poems to an undercover San Francisco police officer. City Lights publisher Lawrence Ferlinghetti was subsequently arrested for publishing the book… Supported by the American Civil Liberties Union, Ferlinghetti won the case when California State Superior Court Judge Clayton Horn decided that the poem was of ‘redeeming social importance.’

The case was widely publicized. (Articles appeared in both Time and Life magazines.)

Het was een tijdelijke overwinning, want in de tweede helft van de jaren zeventig sloeg het establishment terug. Het ironische daarbij was dat in Nederland de voormalige revolutionairen die de oude regenten uit hun zetel hadden gewipt om er zelf op te gaan zitten, een onlosmakelijk onderdeel waren geworden van het regentendom. Met als gevolg dat meer dan een halve eeuw later een Geert Mak zich nog steeds probleemloos publiekelijk kan distantiëren van de poging om de waanzin van de consumptiecultuur te bedwingen. Tegenover zijn interviewer merkte hij op: ‘Wat [is] er zo aantrekkelijk, aan een bende schoppen?’ Nooit, maar dan ook nooit is zijn links-zijn, zijn pacifisme, een doorleefde werkelijkheid geweest, hij ‘liet het gebeuren,’ net zoals hij de neoliberale omwenteling over zich heen liet komen. En nu, met het oog op de dood, probeert hij als zelfgenoegzame bejaarde zijn opportunisme te rechtvaardigen met leugens. Vrijheid en waarheid zijn voor de vrijzinnigen van geest, de rest moet het doen met verraad aan zichzelf. 

In 1913, 27 jaar voordat hij als joodse, marxistische cultuurfilosoof, op de vlucht voor de nazi’s zelfmoord pleegde, schreef de Duitse  intellectueel Walter Benjamin het essay ‘Ervaring,’ waarin hij het volgende duidelijk maakte:

Ons gevecht om verantwoordelijkheid vechten wij uit met een gemaskerde. Het masker van de volwassenen heet 'ervaring.' Het is uitdrukkingloos, ondoorgrondelijk, altijd hetzelfde. Alles heeft deze volwassene al achter de rug: jeugd, idealen, hoop, de vrouwen. Het was allemaal een illusie. Vaak zijn wij uit het veld geslagen of verbitterd. Misschien heeft hij gelijk. Wat zouden we er tegenin moeten brengen? Wij missen nog elke ervaring.

We zullen eens een poging doen om het masker op te lichten. Wát heeft deze volwassene ervaren? Wát wil hij ons bewijzen? Vóór alles eerst dit: ook hij is jong geweest, ook hij heeft gewild wat wij wilden, ook hij heeft zijn ouders niet geloofd, maar het leven heeft ook hem geleerd dat zij gelijk hadden. Nu denkt hij met een hautain glimlachje: zo zal het ook ons gaan — bij voorbaat ontneemt hij de jaren die we doormaken hun waarde, deelt ze in bij de tijd van de zoete jeugdzonden, de kinderlijke roes voordat de lange nuchtere jaren aanbreken van de ernst deze levens. Aldus de welwillenden, de verlichten. We kennen nog andere pedagogen, en die zijn zo bitter dat ze ons niet eens de snel voorbijgaande jaren van de 'jeugd' gunnen; ernstig en onverbiddelijk willen ze ons nu al onder de zware last van het leven doen buigen. Beide types ontwaarden en ruïneren onze levensjaren. 

En steeds meer krijgen wij het gevoel van: je jeugd is niet meer dan een korte nacht (vul haar met roes!); daarna volgt de grote 'ervaring,' jaren van compromissen, ideeën-armoede en gebrek aan vitaliteit. Zo is het leven. Dat vertellen de volwassenen ons, dat hebben ze ondervonden. Ja! Dat hebben ze ondervonden, dit ene, onveranderlijke: de zinloosheid van het leven. De hardheid van het leven. Hebben ze ons ooit opgewekt tot het grote, tot het nieuwe, het toekomstige? O nee, want dat kan men immers niet ervaren. Alle zin, het ware, goede en schone is geworteld in zichzelf; wat moeten we hier met ervaring? — En daar hebben we het geheim: omdat hij nooit zijn blik richt op het grote en zinvolle werd de ervaring het evangelie van de filister. Ze werd voor hem de boodschap van de alledaagsheid van het leven. Maar hij heeft nooit begrepen dat er nog iets anders is dan alleen maar ervaring, dat er waarden zijn — niet te ervaren waarden — die wij dienen.

Een masker van teveel borrelhapjes, teveel lunches, teveel diners, teveel vlees, te weinig geest. De gemaskerde dient de macht en zijn eigen welzijn, meer niet.



Walter Benjamin adviseerde tenslotte:

Zegt u hem
Dat hij de dromen van zijn jeugd
Niet minacht als hij eenmaal man geworden is.
Niets haat de filister meer dan 'de dromen van zijn jeugd.' [...] Want wat er in die dromen aan hem verscheen, was de stem van de geest die ook hem eens riep, net als ieder ander.



Meer over de Makkianen de volgende keer. 




Geen opmerkingen:

Kicking Cats in the Holy Land

  Plaatsen Nieuwe posts bekijken Gesprek Sulaiman Ahmed @ShaykhSulaiman ZIONIST CHILDREN KICKING CATS 0:02 / 0:05 8:29 p.m. · 19 apr. 2024 ·...