donderdag 5 september 2019

De Zionistische Meute 15


Jaap Hamburger, voorzitter van Een Ander Joods Geluid, reageerde op donderdag 8 augustus 2019 als volgt op de zionistische aandriften van de voormalige communist en huidige kapitalistische antiekhandelaar, Constant Vecht: 

zo goed als het concept van het communisme helaas voorgoed gecompromitteerd is door de praktijk ervan, zo is het concept van het zionisme gecompromitteerd door de praktijk. Met één verschil: communistische staten bestaan niet meer, maar de zionistische staat woekert maar door.

De ‘praktijk’ van het zionisme waarnaar Hamburger verwijst wordt nog eens door de Amerikaanse auteur Thomas Suárez helder beschreven in zijn boek State of Terror. How terrorism created modern Israel (2016) als:

whatever one labels it, political Zionism inescapably required massive violence against non-combattant, Palestinians, Jews, and British… Zionist violence sought specifically to prevent self-determination and impose a minority, ethnicity-based rule — ‘in contravention of the plainest principle of democracy,’ in the words of Mayer Sulzberger, a founder of the Young Men’s Hebrew Association. Zionist leaders across the spectrum, from the ‘moderate’ Chaim Weizmann to hunted terrorists like Menachem Begin and Yitzhak Shamir, uniformly denounced any suggestion of Palestinian democracy. In justification, they variously claimed that ‘Arabs’ are inferior people and so do not deserve a vote; that all Jews are, by blood, ‘nationals’ of Palestine, and thus Jews world-weideare its electorate; that even a Jewish vote counter to Zionism would be void, since Zionists know what is best for Jews; the claim that Jews were a majority in a vast Biblical realm two or three thousand years ago, and that ‘they’ never gave up ‘their’ claim; and that the Zionist claim to Palestine is not subject to norms applicable to the rest of the world.

En de rechtvaardiging van dit exceptionalisme is en blijft uiteindelijk dat Joden ‘God’s uitverkoren volk’ zijn, een lachwekkende veronderstelling als men uitgaat van de oneindigheid van ruimte en tijd. Maar net zoals een dwaas zich kan inbeelden Napoleon te zijn, zo kunnen gewone stervelingen zich verbeelden ‘uitverkoren’ te zijn door één of andere luchtgod. In tegenstelling echter tot een gevaarlijke gek die meent Napoleon te zijn, worden levensgevaarlijke Joden die veronderstellen de lieveling te zijn van een opperwezen, niet in een psychiatrisch ziekenhuis opgesloten. Integendeel zelfs, zij worden voor hun gekte door het Westen beloond, hetgeen de vraag oproept wie nu eigenlijk het mafst is. De van origine Joods-Israelische auteur en saxofonist Gilad Atzmon besefte in welke dodelijke waanzin wij allen zijn beland toen hij opmerkte dat ‘[t]he more death the Israelis cause, the less they feel that they resemble the rest of humanity.’ Daarom bepleitte al in 1983 de bekende Joods-Israelische auteur Abraham Jehoshua in zijn essaybundel Naar Een Normaal Joods Bestaan om de absurde pretentie ‘een uitverkoren volk’ te zijn onmiddellijk te laten vallen. Hij schreef:

Diep in het wezen van onze identiteit ligt de eis dat wij anders, afwijkend, uniek en bijzonder zullen zijn; dat wij ons van alle andere volkeren moeten onderscheiden… Een volk dat ánders is, héél anders. De idee om 'als andere volkeren' te zijn, klinkt de Jood zonder meer negatief in de oren… En toch, ook al lijkt de wens om uitverkoren te zijn en verschillend van de medemens in het individuele vlak dwaas of zelfs krankzinnig, is het merkwaardig te zien hoe wij in het nationale vlak deze opvatting of roeping als bijna vanzelfsprekend accepteren. Ik schrik vaak wanneer ik orthodoxe joden, maar ook wel niet-gelovigen, hoor zeggen: 'Wij mogen niet als andere volken zijn; als Israël een staat zou worden als alle andere, dan verliest hij zijn recht van bestaan.' Niets schijnt beledigender voor een Jood, en voor sommige Israëli’s, dan een volk te moeten zijn als alle andere… Is het principieel mogelijk anders te zijn, afgezien van de al bestaande verschillen tussen allerlei volken? Het is inderdaad mogelijk om anders te zijn, maar binnen relatieve grenzen — het verschil is nooit absoluut. En in dit relatieve verschil delen alle volken. En toch wordt aan het Joodse volk op ondubbelzinnige wijze de eis gesteld dat het verschillend, ánders zal zijn dan andere volken. 

Stapels interpretaties zijn al over dit onderwerp geschreven. Het Joodse volk zuchtte onder de last van deze innerlijke opdracht, die het niet kon vervullen binnen het raam van het normale soevereine bestaan in zijn land, eenvoudig omdat hij onuitvoerbaar was. De enige manier om deze opdracht uit te voeren, was in ballingschap te gaan. Zolang het volk zich in de gola bevindt, onderscheidt het zich inderdaad fundamenteel van de rest van de volken… De gola schept het verschil tussen ons en de andere volken. Aangezien we fundamenteel onmachtig zijn onszelf anders te maken, brengen we een 'technische' scheiding aan, als we een dergelijke uitdrukking in deze context kunnen gebruiken. En deze technische afscheiding schept een essentie die, ook al bevalt ze ons niet en bezorgt ze ons geestelijk en lichamelijk leed, een neurotische oplossing biedt voor een onuitvoerbare opdracht. Zijn eenzame bestaan onder vreemde volken, ook al lijkt de Jood in ieder opzicht op het volk te midden waarvan hij leeft, al spreekt hij zijn taal en deelt hij zijn leven – dit bestaan en het Jood-zijn op zich onderscheiden hem, en geven hem het prettige en bevredigende gevoel ánders te zijn… Een uitverkoren volk, een voorbeeldige maatschappij – het zijn lege frasen.

Tegenover mij zei Jehoshua in 1990:

Dat ánders willen zijn dan alle andere volkeren is op de een of andere manier een noodzakelijke component van onze identiteit. We zijn zo gevormd, zo staat het in de Thora en in alle teksten die voor ons het belangrijkst zijn, die permanent aangehaald worden, die de codes van de joden vormen. Het feit dat men anders moet zijn dan alle andere volkeren is buitengewoon belangrijk voor alle joden, niet alleen de religieuzen. Natuurlijk wil ieder volk wel een beetje anders zijn, maar hier is sprake van een obsessie. En die obsessie is allesomvattend. De joden zijn ervan overtuigd dat als ze niet héél anders zouden zijn dan alle andere volkeren, zij hun identiteit zouden verliezen. En zoals ik geschreven heb is het anders-zijn een onmogelijke opdracht. Dat idee komt voort uit de Bijbel, al in Numeri staat: 'Zie een volk dat alleen woont, en onder de natiën zich niet rekent.' Die opdracht is het logische gevolg van het feit dat het nationaal gevoel onder de joodse stammen in het begin zwak was. De Joden waren al een volk voordat ze een land bezaten, voordat ze een gemeenschappelijke taal hadden, voordat ze een nationale structuur hadden. Dus moesten ze zich op een andere manier onderscheiden van andere volkeren, die wél een grondgebied en een gemeenschappelijke taal en nationale instellingen bezaten. 

Als u het Oude Testament niet leest als een openbaring maar als een sociologisch verslag dan ontdekt u dat de Joden een Egyptische stam waren die zich van de rest onderscheidde niet door het hebben van een eigen taal en een eigen land, maar door exclusiviteit te claimen. Op die wijze werd een eigen identiteit gevormd. Het eerste van de tien geboden begint met: ‘Ik ben Jaweh uw God, die u uit Egypte heeft geleid, het slavenhuis.’ Daar begint de scheiding, de gedachte een uitverkoren volk te zijn. Ik bedoel: hoe zou het volk zich op een andere manier hebben kunnen onderscheiden? Hoe zouden deze rondzwervende stammen zonder een gemeenschappelijke taal en zonder een eigen grondgebied een gemeenschappelijke identiteit hebben kunnen ontwikkelen? Alleen door de opdracht om anders te zijn dan alle andere volkeren konden ze een eigen gemeenschappelijke identiteit opbouwen. 

De vraag was destijds: hoe overtuig je een groep mensen zonder een gemeenschappelijke taal en een eigen land om alles achter te laten en 40 jaar lang door een woestijn op zoek te gaan naar een of ander beloofd land, als je hen er niet allereerst van overtuigt dat ze allemaal héél bijzonder zijn, volstrekt anders dan al die anderen. En hoe werden ze overtuigd? Door hun profeten, die van God hadden vernomen dat de joden een uitverkoren volk waren met een unieke missie. Een volk dat zelfs van de Allerhoogste het goddelijk recht had gekregen om andere volkeren te doden en te verdrijven uit een gebied dat door hun leiders ‘’het beloofde land” werd genoemd. Kortom, dat anders willen zijn, dat het bestaansrecht van de joden legitimeert, ligt diep verankerd in het joodse bewustzijn. Zelfs het wereldse zionisme gebruikte voortdurend de gedachte van het anders zijn door te stellen dat wij naar Palestina zijn gekomen om ‘het licht onder de naties’ te worden, zoals in het Bijbelboek Jesaja staat en door Theodor Herzl bijna drie millennia later klakkeloos werd overgenomen. En nog steeds hoor je de meest doortrapte, de meest corrupte politici verklaren: Israël kan niet als andere naties zijn. Wij moeten anders zijn, beter zijn en ondertussen sturen ze wapens naar wrede dictators in Midden-Amerika en naar het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Het is een hypocrisie die desastreus is voor mijn land, want, zoals ik tien jaar geleden heb benadrukt, op die manier raken we volstrekt geïsoleerd en roepen we onheil over onszelf af. Wij zijn gewend geraakt om een beschuldigende vinger naar de wereld op te heffen en zijn daardoor niet vatbaar voor oprechte kritiek. 

Er is in Israël een toenemend gebrek aan realiteitszin: wij hebben altijd gelijk en de rest van de wereld heeft altijd ongelijk en niet anders. Wat er met ons gebeurt, zien we niet als een logisch gevolg van eigen handelen, maar als het resultaat van een blind joods noodlot. Wij zijn slechts het slachtoffer van een werkelijkheid die wij zelf niet maken. Zolang we blijven geloven dat we exclusief zijn, anders dan alle andere volkeren, een uniek slag mensen dat permanent in conflict met de wereld moet leven, heeft Israël geen toekomst. De gedachte dat wij anders zijn dan alle anderen, kenmerkend voor de joden in de diaspora, moet uit de ziel van de Joods-Israëli’s. Hier heeft het een contraproductieve functie. Hier hoeven we niet anders te zijn dan de andere volkeren, als Israëli’s moeten we ons juist gedragen als andere volkeren, moeten we ons houden aan de internationale spelregels en aan het recht. Als Israëli’s zijn wij net als alle andere volkeren, hier kunnen we onszelf zijn, er is geen reden om anders te willen zijn, we zijn al anders, net zoals de Nederlander anders is dan de Belg, we hebben de gola-mentaliteit niet meer nodig om te zijn wie we zijn, het leidt alleen maar tot zware geestelijke uitputting, die we nu dan ook in Israël zien.


Wanneer we ons niet beperken tot de zelfbenoemde ‘Joodse staat’ dan valt op dat bijvoorbeeld Constant Vecht, op zoek naar een nieuwe identiteit, zich sinds enige tijd definieert als ‘half joods,’ als iemanddie vurig verlangt onderdeel te zijn van het zionistisch tribalisme. Met hetzelfde blind enthousiasme waarmee hij begin jaren zeventig het communisme omarmde, accepteert hij vandaag de dag het zionisme, zich niet realiserend dat ‘het concept van het zionisme gecompromitteerd’ is ‘door de praktijk.’ Ondertussen beschuldigt hij Jaap Hamburger ervan ‘het antisemitisme salonfähig te maken,’ louter en alleen omdat de voorzitter van Een Ander Joods Geluid de kritiek van de Belgische auteur Dimitri Verhulst op de zionistische terreur deelt. Op Facebook verkondigt de Amsterdamse antiekhandelaar Vecht dat ‘[z]oals Wilders over de alles doordesemende slechtheid van de islam raaskalt, zo raaskalt Verhulst over het fascistoïde karakter van het jodendom,’ een absurde beschuldiging omdat Verhulst’s kritiek zich niet richt tegen joden, maar tegen de schendingen van het internationaal recht door het zionistisch regime, dat claimt namens alle ‘joden’ te spreken, maar ironisch genoeg niet namens Constant Vecht omdat volgens de Israëlische wet een 

Jew means a person who was born of a Jewish mother or has become converted to Judaism and who is not a member of another religion.

Toch identificeert Vecht zich volledig met het Jodendom wanneer hij tegenover Hamburger beweert dat:

[z]oals je de gemiddelde moslim diep beledigt door hem/haar te associeren met de gewelddadige salafistische stroming, zo kwets je de jood door zijn/haar geloof verantwoordelijk te houden voor het extreem nationalisme van de kolonisten en de bezetting van de westelijke Jordaanoever. Ga je achterban dit eens duidelijk maken. Ik ben zeer kwaad omdat je, de uitspraken van Verhulst vergoelijkend, bezig bent.

De chaos in zijn hoofd is inmiddels totaal geworden, want wat betekent ‘de jood’? Gezien zijn eigen existentiële onzekerheid met betrekking tot zijn identiteit als ‘half-jood,’ en de strijd in aanmerking genomen binnen de joodse gemeenschap over de vraag wie wel of niet een jood is, bestaat ‘de jood’ domweg niet. Dus wat moet Jaap Hamburger zijn -- door Vecht zo gehate -- ‘achterban’ nu ‘eens duidelijk’ gaan maken? Bovendien, namens wie spreekt deze oud-communist met zijn ‘half-joodse’ identiteit, wat dit ook mogen betekenen? In de terminologie van Constant Vecht zijn twee van mijnkinderen éénachtste joods, maar wat betekent dit in concreto? Dat zij nog binnen zijn tribale definitie vallen? En zo niet, waarom zouden zij niet joods zijn en hij als ‘half-jood’ wel? Genoeg  joods in elk geval om zich als spreekbuis op te werpen van alle ‘joden.’ Hier zien we tot welke absurditeiten de veronderstelling leidt dat er ‘joods bloed’bestaat. Het begint met de bepaling dat een jood, iemand is ‘who was born of a Jewish mother,’ en het eindigt met een figuur als Constant Vecht, wiens moeder katholiek was en wiens vader verklaarde ‘nooit iets met joden te maken’ te hebben gehad en ook ‘geen verhouding met Israel, geen joodse vrienden, niks,’ en daarom in wanhoop uitriep: ‘Dus waar Constant het vandaan heeft, het is me een raadsel.’ Het ‘raadsel’ lijkt nog groter te worden wanneer de onafhankelijke waarnemer weet dat Vecht junior in 1988, na zijn communisten-jaren, ineens begon te spreken van een ‘verloren-zoon-gevoel. Een plons in het warme bad van het joodse familieleven,’ dat hij nooit had gekend. Niettemin concludeerde hij dat:

ook de ‘buitenstaander’ er niet aan [ontkomt] om een schakeltje te zijn in de ketting van de joodse geschiedenis.


Antiekhandelaar Constant Vecht.


Vecht maakt evenwel niet duidelijk wat hem nou eigenlijk joods zou maken, en hijzelf weet het ook niet, gezien zijn opmerkingen ‘ben ik wel een verloren zoon? Laat ik het mij niet een beetje aanleunen? Hóór ik erbij, of wil ik er graag bij horen?’ Inmiddels weten we dat het laatste het geval is. Kortom, bij gebrek aan een eigen in betrekkelijk vrijheid ontwikkelde identiteit heeft Vecht gekozen nietvoor het Judaïsme, maar voor het zionisme. Afgaande op zijn worsteling met de communistische leer zou het verstandiger zijn geweest als Constant een toontje lager zou zingen. Per slot van rekening is zijn existentiële onzekerheid een privézaak waarmee hij als bejaarde de samenleving niet lastig moet vallen, zeker niet zodra het agressief zionisme betreft. Ik vrees dat hij niet van zijn ervaringen heeft geleerd, want moeiteloos wist hij van de communistische ideologie over te stappen op de even totalitaire  zionistische leer. Veelzeggend is dat Vecht onmiddellijk na de val van de Sovjet-Unie één van de spijtoptanten was die na dertien jaar communistische geloofsbelijdenis, samen met andere Nederlandse sycofanten van de totalitaire staat, het boek schreven Alles moest anders. Het onvervuld verlangen van een linkse generatie, dat als ‘bundel met herinneringen’ van ‘meest Amsterdamse journalisten aan hun jaren als gestaald kader,’ een afrekening was met hun marxistisch geloof. In dit historisch document schreef: 

Constant Vecht, tussen 1983 en 1986 hoofdredacteur van het communistische dagblad De Waarheid, in zijn bijdrage: ‘Alleen al door Koestlers publicaties hadden we kunnen weten dat het communisme een gevaarlijke vergissing was.’

Hij verwees daarbij naar joods-Hongaarse Arthur Koestler, auteur van het boek Darkness At Noon (1940), dat tien jaar later in het Nederlandse verscheen en dat algemeen geldt: 

as an unequaled fictional portrayal of the nightmare politics of our time. Its hero is an aging revolutionary, imprisoned and psychologically tortured by the Party to which he has dedicated his life. As the pressure to confess preposterous crimes increases, he re-lives a career that embodies the terrible ironies and human betrayals of a totalitarian movement masking itself as an instrument of deliverance. Almost unbearably vivid in its depiction of one man's solitary agony, Darkness At Noon asks questions about ends and means that have relevance not only for the past but for the perilous present. It is — as the Times Literary Supplement has declared — ‘A remarkable book, a grimly fascinating interpretation of the logic of the Russian Revolution, indeed of all revolutionary dictatorships, and at the same time a tense and subtly intellectualized drama.’

Maar dan wel een ‘drama’ waarvan de intellectuele strekking volledig was voorbij gegaan aan Constant Vecht en zijn toenmalige kameraden, onder wie ‘Anet Bleich, Max van Weezel, Elsbeth Etty, Constant Vecht, Erik van Ree,’ en ‘Gijs Schreuders,’ die allen, volgens een NRC-recensie: 

niet zomaar links waren, maar willens en wetens in de jaren zeventig baasjes in de CPN werden. In sommige gevallen bleven ze tot diep in de jaren tachtig lid. Zij waren de laatste 'generatie' die in ons land tot de Partij is toegetreden.

De recensent, Bastiaan Bommeljé, voegde hieraan toe:

Natuurlijk schrijven de spijtoptanten over hun nobele motieven, over hun illusie van een autonome opstelling, over hun vertwijfeling toen langzaam het besef van hun plichtigheid  (schuld. svh) doorbrak, en over de onafwendbare breuk met een ten dode opgeschreven organisatie. Veel, erg veel, belangstelling is er voor de eigen Werdegang — zelden werd het begrip 'ego-document' zo letterlijk opgevat als in de bijdrage van Constant Vecht waarin het woord 'ik' bijna 200 keer voorkomt.

En hoewel de monomane Vecht na de ineenstorting van de Sovjet Unie onmiddellijk in 1992 een minibiografie over Koestler had geschreven liet hij niet tot zich doordringen dat ‘Mr. Koestler an Ashkenazi Jew' was die 'took pride in his Khazar ancestry,’ en dat zijn boek daarover The Thirteenth Tribe ‘[a]s expected, caused a stir when published in 1976, since it demolishes ancient racial and ethnic dogmas.’ 

Ook Arthur Koestler toont aan dat de Asjkenazische Joden geen Semieten zijn, maar dat zij ‘descended from the historical Israelites of antiquity, but from Khazars, a Turkic people.’ Dat moet voor Constant Vecht opnieuw een gevoelige plek hebben geraakt, te weten zijn vermeende ‘joodse neus.’ Terecht wees de protestants-christelijke historicus Wim Berkelaar in 2012 erop dat Darkness at Noon:

een roman is van een schrijver die heeft blootgestaan aan de totalitaire verleiding. Als geen ander heeft Koestler de worsteling beschreven die veel communisten na hem eveneens zouden doormaken: het hartstochtelijke geloof in de zegeningen van het communisme werd langzaam maar zeker verdrongen door twijfel en een verlangen naar gewetensvrijheid en autonomie. De roman biedt een nog altijd actuele waarschuwing tegen gewetensdwang, terreur en conformisme, dat eigen is aan alle religieuze en seculiere ideologieën,

inclusief het zionisme. Opvallend is dat Constant Vecht wederom bezweken is voor de verleidingen van een valse identiteit, door als conformist opnieuw de terreur van een totalitaire ideologie te accepteren. Volgende keer meer.   



Geen opmerkingen: