De joods-Amerikaanse hoogleraar Benjamin Ginsberg werpt in het laatste hoofdstuk van zijn alom geprezen boek The Fatal Embrace (1993) de vraag op of er vandaag de dag opnieuw sprake is van ‘Another Fatal Embrace’tussen ‘Jews and the State,’ waarvan joden in het christelijke Westen het slachtoffer kunnen worden. Die vraag is niet ver gezocht, gezien het feit dat joden veel succesvoller zijn in het onrechtvaardige neoliberale bestel dan de gojim, en afgunst één van de voornaamste drijfveren is van de onverzadigbare consumptiecultuur. Ook de meedogenloze politiek van de zogeheten ‘Joodse Staat’ speelt daarbij een niet te verwaarlozen rol. Al in 1945 waarschuwde de joods-Duitse politiek theoretica Hannah Arendt voor de gevaren die onlosmakelijk verbonden waren aan het gebruik maken van 'Joden' in Israel voor het verdedigen van de belangen van de christelijke wereld. Zij verwees naar de ‘shtadlones,' de vroegere ‘hofjoden’ die eeuwenlang de Europese machthebbers financieel ten dienste stonden, in de vergeefse hoop en verwachting te zullen worden beschermd zodra zij wederom de dupe dreigden te worden van het protestantse en katholieke antisemitisme. Arendt herinnerde de lezer eraan dat ‘de zionisten’ hofjoden ‘ooit eens zo bitter hadden gehaat en zo fel hadden gehekeld,' maar dat
[n]u ook de zionisten politiek gesproken geen betere plaats meer [kenden] dan de foyers van de machtigen en ze kenden geen betere basis voor hun overeenkomsten dan de goede diensten aan te bieden als agenten van buitenlandse belangen. Als de joden in Palestina kunnen worden belast met de taak om voor een deel zorg te dragen voor de Amerikaanse belangen in dat gedeelte van de wereld dan zou inderdaad de fameuze uitspraak van opperrechter Brandeis nog bewaarheid worden: men moet een zionist zijn om een perfecte Amerikaanse patriot te zijn.
Zij benadrukte dat ‘slechts dwaasheid een beleid [kan] dicteren dat vertrouwt op bescherming van een verre imperiale macht terwijl het de welwillendheid van de buren verspeelt.' Anno 2019 is haar vraag nog steeds actueel: 'Welk programma hebben de zionisten te bieden voor een oplossing van het Arabisch-joodse conflict?’
Intussen blijven de weerzin en woede tegen het Joods-Israelisch fascisme toenemen. En ook over de steun van joden in de zogenaamde diaspora neemt de walging toe onder de westerse gojim.
In 1948, het jaar dat Israel werd gesticht, keerde Arendt zich als zioniste in haar essay Wapenstilstand in het Midden Oosten tegen de 'geest van Masada,' die volgens haar was
In 1948, het jaar dat Israel werd gesticht, keerde Arendt zich als zioniste in haar essay Wapenstilstand in het Midden Oosten tegen de 'geest van Masada,' die volgens haar was
geïnspireerd door de leuze ‘of anders zullen we ten onder gaan.’
Zij constateerde dat Israel:
vastbesloten [was] om elk compromis af te wijzen, zelfs ten koste van nationale zelfmoord. Vandaag de dag spreekt de Israelische regering van voldongen feiten, van het recht dat uit de loop van een geweer komt, van militaire noodzaak, van de wet van verovering, terwijl twee jaar geleden dezelfde mensen in het Joods Agentschap van gerechtigheid spraken en van de vreselijke behoeften van het joodse volk. De joden in Palestina hebben alles op één kaart gezet.
Zij constateerde dat Israel:
vastbesloten [was] om elk compromis af te wijzen, zelfs ten koste van nationale zelfmoord. Vandaag de dag spreekt de Israelische regering van voldongen feiten, van het recht dat uit de loop van een geweer komt, van militaire noodzaak, van de wet van verovering, terwijl twee jaar geleden dezelfde mensen in het Joods Agentschap van gerechtigheid spraken en van de vreselijke behoeften van het joodse volk. De joden in Palestina hebben alles op één kaart gezet.
Dit extremisme, gesteund door de machtige joods-Amerikaanse lobby en de elite van het Amerikaans militair-industrieel complex, heeft de wereld steeds dichter richting afgrond geforceerd. Het gevolg is onder andere geweest dat de meerderheid van de Europeanen Israel, als paradepaardje van het jodendom, zien als de grootste bedreiging voor de wereldvrede. De ‘corporate media’ hadden hiermee allang rekening moeten houden, in plaats van Israel de hand boven het hoofd te houden. De massale militaire steun van de VS, en de weigering van de EU om het Associatieverdrag met Israel op te schorten, werken alleen het extremisme in de hand, zoals blijkt uit het feit dat Israel het internationaal recht blijft schenden. Februari 2017 werd bekend dat zelfs:
een meerderheid van de Tweede Kamer tegen een motie ingediend door Kamerleden Harry van Bommel (SP) en Rik Grashoff (GroenLinks). In de motie pleitten de Kamerleden om het associatieverdrag tussen Israel en de Europese Unie op te schorten.
Nog diezelfde maand schreef de zionist Max van Weezel over de PVDA in een artikel voor de Wiardi Beckman Stichting:
Hoe kan in het conceptverkiezingsprogramma ‘Een verbonden samenleving’ staan dat als Israël niet stopt met de bouw van illegale nederzettingen het land onder druk moet worden gezet, ‘bijvoorbeeld door het heroverwegen van het Associatieverdrag van Israël met de EU’? Snapt de PvdA dan niet dat zo’n maatregel alleen maar kan bijdragen tot het ontkennen van de legitimiteit van Israël — precies wat de voorstanders van een boycot en sancties willen? Tijdens gesprekken die ik met enige regelmaat voer bij Broodje Meijer aan de Buitenveldertselaan en Italiaanse traiterie Gusto di Casto aan het Gelderlandplein wordt daar door de clientèle vaak aan toegevoegd: ‘De PvdA is nog alleen uit op de moslimstem, wij zijn zo’n kleine minderheid dat ze niets om ons geven.'
Dat Israel permanent 'de legitimiteit van' een Palestijnse staat schendt, speelde voor Van Weezel als 'icoon' van de parlementaire journalistiek, geen enkele rol. Hij koesterde zijn gecultiveerde slachtofferschap en daarin waren de Palestijnen de opvolgers van de nazi's. Mede daardoor was de zich joods voelende 'Max' voor iemand als premier Rutte 'decennialang,' ik citeer, 'één van de toonaangevende stemmen in de Nederlandse parlementaire journalistiek,' waardoor '[o]ver de jaren heen we een wederzijdse band van respect en persoonlijke waardering [hebben] opgebouwd.’ Vanwege dit politieke ‘respect’ en deze ‘persoonlijke waardering’ herdacht de voltallige Tweede Kamer, in aanwezigheid van zijn echtgenote Anet Bleich, de dood van deze door de Kamervoorzitster als ‘meesterjournalist’ geprezen zionist, die nog geen jaar voor zijn dood fantaseerde dat hij ‘met een kalasjnikov op een heuveltop’ ergens op de bezette Westbank zou staan ‘om ons de vijand van het lijf te houden. Er zit toch ook een Leon-de-Winterachtige Max in me, zo van: timmer erop los als ze met hun poten aan ons lijf of goed komen.’ Bij gebrek aan een maatschappelijk bewuste intelligentsia kwam Van Weezel met deze moordzucht ongestoord weg. De parlementaire herdenking van ‘onze Max’ was mede daardoor een treffend voorbeeld van hoe joodse Nederlanders hier ‘heilig’ zijn verklaard, en hoe weinig respect voor het internationaal recht de volksvertegenwoordigers bezitten in de stad die zich officieel presenteert als ‘Internationale Rechtenstad.’ Het corrupte poldermodel wist zelfs van de Marokkaans Nederlandse Khadija Arib, de eerste voorzitter van de Tweede Kamer met een dubbele nationaliteit — én de eerste moslima — afkomstig uit een boeren-gehucht, een perfect exempel te maken van hoe conformisme en opportunisme onder de politieke elite werkt. Voor een moreel fatsoenlijk oordeel moet men niet in de 'vredesstad' Den Haag zijn, maar bij wereldbewoners die de noodzakelijke empathie bezitten. Bij iemand als bijvoorbeeld de wereldberoemde joods-Canadese arts en auteur Gabor Maté, die als Hongaars kind de holocaust overleefde. Gespecialiseerd in ‘childhood development and trauma, and in their potential lifelong impacts on physical and mental health,’ schreef hij in de Toronto Star van 22 juli 2014 onder de kop ‘Beautiful Dream of Israel has Become a Nightmare’:
As a Jewish youngster growing up in Budapest, an infant survivor of the Nazi genocide, I was for years haunted by a question resounding in my brain with such force that sometimes my head would spin: ‘How was it possible? How could the world have let such horrors happen?’
It was a naïve question, that of a child. I know better now: such is reality. Whether in Vietnam or Rwanda or Syria, humanity stands by either complicitly or unconsciously or helplessly, as it always does. In Gaza today we find ways of justifying the bombing of hospitals, the annihilation of families at dinner, the killing of pre-adolescents playing soccer on a beach.
In Israel-Palestine the powerful party has succeeded in painting itself as the victim, while the ones being killed and maimed become the perpetrators. ‘They don’t care about life,’ Israeli Prime Minister Benjamin Netanyahu says, abetted by the Obamas and Harpers of this world, ‘we do.’ Netanyahu, you who with surgical precision slaughter innocents, the young and the old, you who have cruelly blockaded Gaza for years, starving it of necessities, you who deprive Palestinians of more and more of their land, their water, their crops, their trees — you care about life?
There is no understanding Gaza out of context — Hamas rockets or unjustifiable terrorist attacks on civilians — and that context is the longest ongoing ethnic cleansing operation in the recent and present centuries, the ongoing attempt to destroy Palestinian nationhood.
The Palestinians use tunnels? So did my heroes, the poorly armed fighters of the Warsaw Ghetto. Unlike Israel, Palestinians lack Apache helicopters, guided drones, jet fighters with bombs, laser-guided artillery. Out of impotent defiance, they fire inept rockets, causing terror for innocent Israelis but rarely physical harm. With such a gross imbalance of power, there is no equivalence of culpability.
Israel wants peace? Perhaps, but as the veteran Israeli journalist Gideon Levy has pointed out, it does not want a just peace. Occupation and creeping annexation, an inhumane blockade, the destruction of olive groves, the arbitrary imprisonment of thousands, torture, daily humiliation of civilians, house demolitions: these are not policies compatible with any desire for a just peace. In Tel Aviv Gideon Levy now moves around with a bodyguard, the price of speaking the truth.
I have visited Gaza and the West Bank. I saw multi-generational Palestinian families weeping in hospitals around the bedsides of their wounded, at the graves of their dead. These are not people who do not care about life. They are like us — Canadians, Jews, like anyone: they celebrate life, family, work, education, food, peace, joy. And they are capable of hatred, they can harbor vengeance in the hearts, just like we can.
One could debate details, historical and current, back and forth. Since my days as a young Zionist and, later, as a member of Jews for a Just Peace, I have often done so. I used to believe that if people knew the facts, they would open to the truth. That, too, was naïve. This issue is far too charged with emotion. As the spiritual teacher Eckhart Tolle has pointed out, the accumulated mutual pain in the Middle East is so acute, ‘a significant part of the population finds itself forced to act it out in an endless cycle of perpetration and retribution.’
‘People’s leaders have been misleaders, so they that are led have been confused,’ in the words of the prophet Jeremiah. The voices of justice and sanity are not heeded. Netanyahu has his reasons. Harper and Obama have theirs.
And what shall we do, we ordinary people? I pray we can listen to our hearts. My heart tells me that ‘never again’ is not a tribal slogan, that the murder of my grandparents in Auschwitz does not justify the ongoing dispossession of Palestinians, that justice, truth, peace are not tribal prerogatives. That Israel’s ‘right to defend itself,’ unarguable in principle, does not validate mass killing.
A few days ago I met with one of my dearest friends, a comrade from Zionist days and now professor emeritus at an Israeli university. We spoke of everything but the daily savagery depicted on our TV screens. We both feared the rancor that would arise.
But, I want to say to my friend, can we not be sad together at what that beautiful old dream of Jewish redemption has come to? Can we not grieve the death of innocents? I am sad these days. Can we not at least mourn together?
Wat herdacht de Tweede Kamer precies na de dood van de slachtofferist Max van Weezel? Zelf antwoordde in 2014 de parlementair journalist die ‘veertig jaar lang verslag van de vierkante centimeters op het Binnenhof’ had gedaan op de vraag ‘Wat deed u als u in Den Haag was?’:
Vooral gezellige dingen. Boekpresentaties met een borrel na, symposia met een borrel na, conferenties met een borrel na — alles in Den Haag heeft een borrel na. Het draait om socializen…
Je zit dicht op elkaar en dat is niet bevorderlijk voor een gezonde afstand tussen politici, voorlichters en journalisten… De parlementaire journalistiek is een veredelde vorm van sportjournalistiek… Je wilt je plek in de pikorde behouden…lang leve de recepties met glazen rode wijn en schalen bitterballen — vervolgens zit je om drie uur 's nachts in de nachttrein naar huis. Ik voel me wel aangetrokken tot een hedonistisch leven. Het is een soort verlengd studentenbestaan tot je 63ste… Het geeft toch een kick als Mark Rutte je op de schouders slaat en zegt dat hij je artikel heeft gelezen. Dat werkt verslavend… Je telt toch mee…
Wat heeft deze ‘sportjournalistiek’ de afgelopen vier decennia allemaal opgeleverd? Wie kan dit beter beantwoorden dan Max van Weezel zelf? Tegenover de Volkskrant, zei hij na zijn afscheid van de parlemenrtaire journalistiek:
Ik heb me decennialang bezig gehouden met de dingen die op dat moment, op de vierkante meters van het Binnenhof, belangrijk werden gevonden. Als een staatssecretaris in de problemen kwam door een interview, kreeg ik complimenten van collega's. Terwijl nu, dertig jaar later, niemand meer weet wie die staatssecretaris was.
Over wat hem dreef als journalist zei Max van Weezel:
Ik wilde niet zielig worden gevonden, geen mislukkeling zijn… Ik heb me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, 'dag Max.’ Daar was ik iemand.
Na zijn dood werd in de NRC opgemerkt dat ‘Van Weezel altijd onzeker [is] gebleven.’ Zelf had hij gezegd: ‘Ik heb een enorme scoringsdrift én een existentiële onzekerheid.’ Hij snakte naar erkenning, want dat ‘geeft rust. Als je zo ambitieus bent, kijk je altijd naar wat je niet bereikt hebt.’ Hij zag zichzelf door de ogen van anderen. ‘Pas nu ik de dood in de ogen kijk denk ik: waar heb ik mij druk over gemaakt?’ Maar waar hij nog steeds bang voor was, was ‘vergeten te worden.’ In de necrologie van NRC Handelsbladstond:
Erbij zijn, vooraan staan, meetellen. Het in zijn eigen woorden ‘joodse jongetje dat er van Adolf Hitler eigenlijk niet had mogen zijn,’ genoot van het gekend worden… Doe ik er nog wel toe, is de altijd prangende vraag,’ zei hij afgelopen zomer (7 juli 2018) in een vraaggesprek met NRC.
De Tweede Kamer herdacht een man die volgens NRC ‘deel uit[maakte] van het oude Haagse meubilair.’ Buiten de Hofstad weet niemand van mijn generatiegenoten desgevraagd wat Van Weezel al die jaren gezegd en geschreven heeft. Het blijkt allemaal de waan van de dag te zijn geweest, luchtverplaatsing, niets beklijfde. Ook de zogenaamde onthullingen legde niets van de werking van de macht bloot. Inderdaad, ‘dertig jaar later, [weet] niemand meer wie’ wie was en wie wat deed, en waarom. Het demonstreert hoe intens vergeefs het menselijk handelen is. Bovendien toont het aan dat er een wereld van verschil bestaat tussen enerzijds de politiek en anderzijds het politieke. De politiek is het hier en nu, ad hoc, korte termijn, bitterballen en schouderklopjes, ‘socializen’ met ‘een borrel na.’ Te ‘dicht op elkaar’ zitten om zodoende ‘je plek in de pikorde’ te ‘behouden.’ Het is ook ‘onder één deken liggen’ met degenen die je moet controleren, omdat zoals Van Weezel toegaf:
Haagse voorlichters gebruik [maken] van het geestelijk vacuüm dat in de journalistiek is ontstaan. Ze ‘steken iets in,’ zoals dat in jargon heet… Niet alleen het aantal journalisten op het Binnenhof is toegenomen. Er zijn ook 500 of 600 persvoorlichters, woordvoerders, PA-consultants, of hoe ze zich ook noemen. Er is een handel ontstaan in primeurs, in voorkennis van beleidsnotities. Er wordt je een idee aangereikt en als je belooft dat je het plaatst, krijg je het exclusief. Als journalist hoef je niet meer zelf op een nieuwsfeit te komen door te netwerken en rond te vragen. Die handel is deel gaan uitmaken van ons metier, het is een vervalsing van het vak. Eigenlijk begrijp ik niet dat journalisten erin meegaan, maar ik doe het zelf ook. Nog een stapje verder kom je uit bij de popularisering waaraan de spindoctors sterk hebben bijgedragen. Het is een soort preventieve voorlichting, die allengs persoonlijker is geworden. Het beeld dat politici en Haagse journalisten onder één deken liggen klopt, het is de werkelijkheid.
Max van Weezel, het ‘icoon’ van de Haagse parlementaire journalistiek, werd dan ook niet gedreven door journalistieke nieuwsgierigheid, of door journalistieke verantwoordelijkheid tegenover het publiek, maar door een minderwaardigheidscomplex, omdat hij zich joods voelde, en ‘niet zielig [wilde] worden gevonden, geen mislukkeling.’ Daardoor ‘heb [ik] me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist,’ wiens werk, volgens eigen zeggen, ‘vol[stond]’ met‘ditjes en datjes,’ die de dag daarop alweer vergeten waren. Dat maakte hem in de ogen van de politiek in Nederland een ‘meesterjournalist,’ die tot ‘één van de toonaangevende stemmen' behoorde 'in de Nederlandse parlementaire journalistiek.’ Daarentegen was hij in journalistiek opzicht met betrekking tot het politieke, een uilskuiken die volstrekt niet door had wat er zich in Nederland en in de wereld voltrok, laat staan dat Van Weezel de context begreep van hetgeen onder zijn neus gebeurde. Hij voorzag de opkomst niet van de populisten, hij besefte niet dat het kapitalisme wezenlijk aan het veranderen was, waardoor de welvaartsstaat stukje voor beetje wel moest worden ontmanteld, hij realiseerde zich niet dat het Amerikaans militaire-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower al in 1961 had gewaarschuwd, permanente oorlogsvoering noodzakelijk had gemaakt, hij snapte zelfs niet dat zijn zionistische staat, dat een plekje voor hem en zijn vrouw reserveerde, zichzelf aan het vernietigen was. De door politici zo bewonderde 'meesterjournalist' had ook niet door dat twee opeenvolgende Nederlandse kabinetten soennitische terroristen in Syrië steunde. Zijn ‘socializen’ leverde hem weliswaar een volle buik en een al even volle blaas op, maar journalistiek stelde het allemaal niets voor. Integendeel zelfs, zijn optreden droeg bij aan de almaar dalende geloofwaardigheid van pers en politiek. De oplagecijfers van zijn Vrij Nederland, waarvan hij enige tijd adjunct-hoofdredacteur was, daalde zo drastisch dat het nu als weekblad niet meer bestaat.
Max van Weezel’s laatste hoofdredacteur bij Vrij Nederland was de huidige voorzitter van de Raad voor de Journalistiek en van het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek, Frits van Exter, tien jaar lang hoofdredacteur van Trouw. Tegenover Extra, een tijdschrift dat de commerciële massamedia kritisch volgde, verklaarde Van Exter over 'De conditionering van de kudde’:
Lezers horen wantrouwend te zijn tegenover de media... De aandacht van de media [wordt] natuurlijk voor een belangrijk deel gestuurd… door de politieke machten… Dat geldt voor de nationale politiek, maar natuurlijk ook voor de internationale politiek… Het heeft voor een deel te maken met de vluchtigheid van het medium. Deels ook volgen de media elkaar, sommige zijn dominanter, en andere lijden aan kuddegedrag… Als je volgend bent, dan betekent dat als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen, zegt 'ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,' dat je dat ook bekijkt. De dingen waar hij het niet over heeft, die volg je dus minder… het werkt voor een deel reflexmatig. Reflexen zijn het, je bent daar geconditioneerd in.
Van Weezel was een sprekend voorbeeld van het reflexmatige en de conditionering. Voor hem gold, net als voor de andere journalisten rond dat pleintje in Den Haag, dat ‘als een autoriteit, of iemand die gekozen is om een bepaald gezag uit te oefenen,’ zei 'ik vind dit een belangrijk onderwerp, daar gaan we nou es wat aan doen,' hij dit ook deed. Anders had hij het geen decennialang volgehouden op die paar vierkante meter politiek gekonkel. Nederland is te klein om journalistiek integer te kunnen blijven, het poldermodel is te corrupt om trouw te blijven aan de verantwoordelijkheid van de eigen inzichten. Dus verklaarde de conformist Frits van Exter na de dood van Van Weezel, die hij de laan uit had gestuurd:
Was Van Weezel vooral een archetype, symbool van journalistiek vergane glorie? Of valt er ook nu van hem te leren?
Talloos waren de verwijzingen naar de verschijning van Max van Weezel: de flodderige regenjas, het bollende shirt, het in talloze wandelgangen versleten schoeisel en natuurlijk de leren tas uitpuilend met sigarenkistjes, knipsels, aantekenboekjes en de nodige snoeren en batterijen om de telefoon altijd paraat te laten zijn.
Het lijken de parafernalia van een verloren tijd. Een tijd waarin de journalist welhaast bivakkeerde op het Binnenhof, dag en nacht in touw was om achter de schermen van het politieke bedrijf te komen. Er was tijd, er was ruimte en er mocht wat gedeclareerd worden – alles voor de definitieve reconstructie, het onthullende interview, de scherpe column.
Bij zijn overlijden hebben veel collega’s liefdevol afscheid van hem genomen. Daarin klonk ook weemoed door. Max was immers ‘de laatste der Mohikanen’ (Lex Oomkes, Trouw), ‘wat mensen zich voorstellen bij een Haagse journalist’ (Ariejan Korteweg, Volkskrant) en ‘het archetype journalist’ (Roelf Jan Duin, Parool). En dus: ‘Dan mag het cliché opgaan dat zijn overlijden het einde van een tijdperk inhoudt’ (Mark Kranenburg, NRC).
Het risico van zo’n archetype is dat hij ook als archaïsch, als niet meer van deze tijd, wordt bijgezet in het Persmuseum. Dat zou jammer zijn, want ik denk dat we ook nu veel kunnen leren van de mores van Max.
Als hoofdredacteur van Vrij Nederland (2008-2016) heb ik intensief met hem samengewerkt. Wij hebben veel plezier gehad, maar zijn ook wel eens met elkaar in aanvaring gekomen, zoals dat kan gaan tussen verslaggever en hoofdredacteur, ieder in zijn rol met zijn eigen (on)hebbelijkheden en zijn eigen versie van de werkelijkheid (zo las ik in necrologieën ook weer de mythe dat de hoofdredactie van VN hem vijf jaar geleden pardoes per telefoon zou hebben bedankt).
Na het heengaan van Max van Weezel was Van Exter’s conclusie dan ook:
Max is geen archetype, eerder een voorbeeld.
In tegenstelling tot grote cultuurlanden bestaat in Nederland nauwelijks een publiek voor dissidente feiten en visies. Bovendien dwingt het poldermodel tot gehoorzaamheid. En dus is voor Frits van Exter de journalistiek van Van Weezel, waarbij ‘de aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel’ werd gestuurd ‘door de politieke machten’ een ‘voorbeeld’ voor de jongere generatie van ‘Haagse journalisten’ die ‘onder één deken liggen.’ En dus adviseert de man die ‘de lezer’ waarschuwde voor de conditionering van de journalist, die ‘reflexmatig’ te werk gaat:
Wees aardig. Elke journalist moet dit zelf weten, maar Max meende dat je meer bereikt door aardig te zijn. Hij trad zijn bronnen open tegemoet. Hij toonde empathie, ook bij de autorisatie. Sommige collega’s vinden dat een slechte eigenschap — een journalist moet hard zijn — maar hij bood bronnen zoveel ‘comfort’ dat ze daardoor soms meer loslieten dan ze van plan waren.
Waar bestond Van Weezel’s ‘empathie’ uit wanneer een voorstaande politicus, die hij te vriend moest houden, zijn ‘autorisatie’ voor het plaatsen van een interview moest geven? Een voorbeeld, gegeven door Alexander Pechtold, voormalig leider van D66:
Het kwam voor dat Max midden in de nacht gebeld werd.
Hans (van Mierloo, geestelijk vader van D’66. svh) was ontevreden. Zo kon het niet. Hij wilde het interview intrekken.
Max maakte dan goedmoedig acceptabele aanpassingen. Net zo lang tot Van Mierlo zich senang (tevreden. svh) voelde. Terwijl Max me dit vertelt besef ik: het feit dat hij die tijdrovende exercitie keer op keer toestond spreekt boekdelen over zijn nobele geduld en het belang dat hij hecht aan een aanvaardbare uitkomst. Hij gaat niet alleen voor het lekkere verhaal in het blad, maar ook voor de gemoedsrust van de politicus.
Het staat er echt allemaal, in het ‘liber amicorum’ voor Max van Weezel. In het Orwelliaanse wereldbeeld wordt uiteindelijk alles op zijn kop gezet. ‘Oorlog is Vrede. Vrijheid is Slavernij. Onwetendheid is Macht,’ en 'Journalistieke Corruptie' is ‘Nobel Geduld’ voor de‘Gemoedsrust van de Policus.’ Een beter voorbeeld van het feit dat de ‘Leugen Regeert’ in deze ‘Politiek-Journalistieke Clique’ is nauwelijks denkbaar. Wat de gladde Pechtold verzweeg is dat dit parasitaire wereldje volledig afhankelijk is van elkaar. Ik geef een voorbeeld. Toen de VVD-er Frank de Grave rond de eeuwwisseling minister van Defensie was, werd hij uitgenodigd door het televisieprogramma NOVA om daar geïnterviewd te worden door Kees Driehuis. Hij stelde De Grave een vraag die, volgens afspraak, niet gesteld had mogen worden, waardoor Driehuis na afloop van de uitzending door de minister en zijn voorlichter werd uitgescholden en te horen kreeg dat De Grave nooit meer bij NOVAzou verschijnen. Zo werkt het in het kleine Nederland, waarin iedereen die meetelt ieder ander kent die meetelt. En de journalist die het corrupte spel niet meespeelt om ‘de gemoedsrust van de politicus’te dienen, wordt voor straf gemarginaliseerd, zo weet ik uit ervaring.
Wanneer de voltallige Tweede Kamer, en de minister president de dood van een parlementaire journalist herdenkt, dan is dit geen eerbetoon, maar een brevet van onvermogen. Toen ik het stukje van Frits van Exter las, moest ik opnieuw denken aan Joan Didion’s essay ‘On Self-Respect,’ opgenomen in haar bundel Sloughing Towards Bethlehem (1968). Daarin stelt zij dat:
Wanneer de voltallige Tweede Kamer, en de minister president de dood van een parlementaire journalist herdenkt, dan is dit geen eerbetoon, maar een brevet van onvermogen. Toen ik het stukje van Frits van Exter las, moest ik opnieuw denken aan Joan Didion’s essay ‘On Self-Respect,’ opgenomen in haar bundel Sloughing Towards Bethlehem (1968). Daarin stelt zij dat:
Character — the willingness to accept responsibility for one’s own life — is the source from which self-respect springs.
En het is juist dit dat mijn generatie niet heeft geleerd. De meesten zijn als kinderen in een zich razendsnel ontwikkelende welvaartsstaat mateloos in hun verlangens en lusten, zonder dat zij zich verantwoordelijk tonen voor de consequenties van hun onverzadigbare wil. ‘Self-respect,’ zo schreef Didion al in 1961, toen mijn generatie voor het eerst de middelbare school betrad, ‘is a discipline, a habit of mind that can never be faked but can be developed, trained, coaxed forth,’ en vergeet daarbij vooral niet dat ‘those small disciplines are valuable only insofar as they represent larger ones.’ Wat zich niet in het klein manifesteert zal zich nooit in het groot openbaren. Joan Didion:
To say that Waterloo was won on the playing fields of Eton is not to say that Napoleon might have been saved by a crash program in cricket; to give formal dinners in the rain forest would be pointless did not the candlelight flickering on the liana(lianen.svh) call forth deeper, stronger disciplines, values instilled long before. It is a kind of ritual, helping us to remember who and what we are. In order to remember it, one must have known it.
To have that sense of one's intrinsic worth which constitutes self-respect is potentially to have everything: the ability to discriminate, to love and to remain indifferent. To lack it is to be locked within oneself, paradoxically incapable of either love or indifference. If we do not respect ourselves, we are on the one hand forced to despise those who have so few resources as to consort (omgaan. svh) with us, so little perception as to remain blind to our fatal weaknesses. On the other, we are peculiarly in thrall to everyone we see, curiously determined to live out — since our self-image is untenable — their false notions of us. We flatter ourselves by thinking this compulsion to please others an attractive trait: a gist for imaginative empathy, evidence of our willingness to give… At the mercy of those we cannot but hold in contempt, we play roles doomed to failure before they are begun, each defeat generating fresh despair at the urgency of divining and meeting the next demand made upon us.
It is the phenomenon sometimes called ‘alienation from self.’ In its advanced stages, we no longer answer the telephone, because someone might want something; that we could say no without drowning in self-reproach is an idea alien to this game. Every encounter demands too much, tears the nerves, drains the will, and the specter of something as small as an unanswered letter rouses such disproportionate guilt that answering it becomes out if the question. To assign unanswered letters their proper weight, to free us from the expectations of others, to give us back to ourselves — there lies the great, the singular power of self-respect. Without it, one eventually discovers the final turn of the screw: one runs away to find oneself, and finds no one at home.
Ik heb het nooit beter geformuleerd gezien. Maar, helaas, de meest ambitieuzen van mijn Nederlandse generatiegenoten lazen niet meer dan ze van school moesten, en dan ook nog allereerst de Hollandse auteurs. Zij kregen zodoende de kans onvolwassen te blijven, provinciaals. Daarom kon Max van Weezel nog op 28 februari 2017 verontwaardigd blijven fulmineren tegen het internationaal recht door in het blad van de Wiardi Beckman Stichting, het Wetenschappelijk Bureau Voor De Sociaal Democratie, te schrijven:
Hoe kan in het conceptverkiezingsprogramma ‘Een verbonden samenleving’ staan dat als Israël niet stopt met de bouw van illegale nederzettingen het land onder druk moet worden gezet, ‘bijvoorbeeld door het heroverwegen van het Associatieverdrag van Israël met de EU’? Snapt de PvdA dan niet dat zo’n maatregel alleen maar kan bijdragen tot het ontkennen van de legitimiteit van Israël — precies wat de voorstanders van een boycot en sancties willen? Tijdens gesprekken die ik met enige regelmaat voer bij Broodje Meijer aan de Buitenveldertselaan en Italiaanse traiterie Gusto di Casto aan het Gelderlandplein wordt daar door de clientèle vaak aan toegevoegd: ‘De PvdA is nog alleen uit op de moslimstem, wij zijn zo’n kleine minderheid dat ze niets om ons geven.’
Max van Weezel’s bronnen, de joodse klanten van Sal Meyer en Gusto di Casto koesteren het racistisch oordeel dat hun ‘Joodse Staat’ boven de wet staat, en Israel daarom niet ‘onder druk moet worden gezet’ vanwege ‘de bouw van illegale nederzettingen.’ Even bot is zijn echtgenote Anet Bleich, die zich publiekelijk als ‘linkse jodin’ introduceert, om vervolgens met larmoyant gedram de terreur van fanatieke zionisten in Israel ondergeschikt te maken aan haar claim op een plaats in het ‘beloofde land’ en een stedenband tussen haar 'Mokum' en Tel Aviv. De mateloosheid van mijn generatiegenoten heeft een bloedspoor door de recente geschiedenis getrokken. Zij zijn weliswaar niet verantwoordelijk geweest voor de Vietnam Oorlog, maar wel voor de massale terreur die daarna werd gepleegd, in naam van wat Ian Buruma de ‘Pax Americana’ betitelt, met zijn ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme,’ waar ‘we met weemoed’ op zullen ‘terugkijken,’ nu Washington en Wall Street hun hegemonie aan het verliezen zijn.
Volgend keer meer over het politieke.
Broodjeszaak Sal Meijer is ermee opgehouden. Heel veel vooral joodse Amsterdammers kochten er broodjes halfom, ossenworst en pekelvlees.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten