De joods-Russische geleerde Yuri Slezkine, hoogleraar geschiedenisaan de Universiteit van Californië, begint zijn alom geprezen studieThe Jewish Century (2004) met het volgende uitgangspunt:
The Modern Age is the Jewish Age, and the twentieth century, in particular, is the Jewish Century. Modernization is about everyone becoming urban, mobile, literate, articulate, intellectually intricate, physically fastidious, and occupationally flexible. It is about learning how to cultivate people and symbols, not fields and herds. It is about pursuing wealth for the sake of learning, learning for the sake of wealth, and both wealth and learning for their own sake. It is about transforming peasants and princes into merchants and priests, replacing inherited privilege with acquired prestige, and dismantling social estates for the benefit of individuals, nuclear families, and book-reading tribes (nations). Modernization, in other words, is about everyone becoming Jewish.
Ik ben het met deze omschrijving eens. Ikzelf ben als naoorlogs kind van ouders die tijdens de Tweede Wereldoorlog tegen de Nazi’s vochten — mijn meermaals gedecoreerde Zeeuwse vader op Nederlandse onderzeeboten, mijn Schotse moeder bij de Britse strijdkrachten — in de jaren zestig geschoold door voornamelijk joodse intellectuelen van allereerst de Frankfurter Schule, en door joodse auteurs als Karl Kraus, Hermann Broch, Franz Kafka, John Berger, Allen Ginsberg. Naderhand was het met name het werk van joodse Amerikanen als Noam Chomsky en Howard Zinn, die mijn denken hebben beïnvloed. Dit alles maakte mij niet ‘Joods,’ maar wel kosmopolitisch. De basis voor deze ontwikkeling had mijn moeder gelegd door mij meteen in contact te brengen met de wereldliteratuur, vooral de Angelsaksische schrijvers.
Thuis werd niet over de oorlog gesproken, die oorlog was vreselijk geweest, mijn vader was, zo besef ik nu, iemand wiens zenuwgestel zwaar had geleden. Mijn moeder hield daar rekening mee, en zweeg over de oorlog. Over joden werd überhaupt niet gesproken, mijn ouders waren gematigde sociaal-democraten die geen onderscheid maakten tussen etnische groeperingen. Geboren in Vlissingen woonde ik, na de watersnoodramp in 1953, vanaf mijn zesde in een ‘Indo-wijk’ in de Gelderse legerplaats Ede, waar mijn vrienden zowel ‘indo’s’ en ‘molukkers’ waren als ‘kaaskoppen.’ Ede was in die tijd een naar binnen gerichte, streng christelijk dorp, en de enige manier waarop ik uit deze kleinburgerlijke omgeving kon ontvluchten was door het lezen van boeken van grote meesters als Erich Fromm, Herbert Marcuse, Theodor Adorno, Kafka etcetera. Zij creëerden voor mij de context waarmee ik de wereld kon interpreteren. Nog steeds vormt hun humanisme de basis van mijn mens- en wereldbeeld. Door mijn familie-achtergrond en de kennis van joodse intellectuelen heb ik nooit enige moeite gehad om de terreur van Israel te bekritiseren. Ik vermoed dat dit ook de reden is geweest waarom progressieve joodse Nederlanders mij aan het eind van de jaren tachtig vroegen om met hen mee te gaan naar Israel. Uiteindelijk stemde ik toe en zag in gezelschap van Anneke Jos Mouthaan, één van de oprichters van Een Ander Joods Geluid, en even dappere Joods Israelische vredesactivisten, hoe erg de situatie al rond 1990 was, nu bijna drie decennia geleden. Door mijn ouders en mijn als het ware ‘joodse’ scholing wist ik onmiddellijk waar ik stond, de Joodse bezetting was fascistisch. Die opvatting heb ik nog steeds, en degenen, joods of niet-joods, die Israel op welke manier ook verdedigen, deugen simpelweg niet. En degenen die mij vanwege mijn kritiek op Israel van anti-semietisme beschuldigen, deugen al helemaal niet.
Thuis werd niet over de oorlog gesproken, die oorlog was vreselijk geweest, mijn vader was, zo besef ik nu, iemand wiens zenuwgestel zwaar had geleden. Mijn moeder hield daar rekening mee, en zweeg over de oorlog. Over joden werd überhaupt niet gesproken, mijn ouders waren gematigde sociaal-democraten die geen onderscheid maakten tussen etnische groeperingen. Geboren in Vlissingen woonde ik, na de watersnoodramp in 1953, vanaf mijn zesde in een ‘Indo-wijk’ in de Gelderse legerplaats Ede, waar mijn vrienden zowel ‘indo’s’ en ‘molukkers’ waren als ‘kaaskoppen.’ Ede was in die tijd een naar binnen gerichte, streng christelijk dorp, en de enige manier waarop ik uit deze kleinburgerlijke omgeving kon ontvluchten was door het lezen van boeken van grote meesters als Erich Fromm, Herbert Marcuse, Theodor Adorno, Kafka etcetera. Zij creëerden voor mij de context waarmee ik de wereld kon interpreteren. Nog steeds vormt hun humanisme de basis van mijn mens- en wereldbeeld. Door mijn familie-achtergrond en de kennis van joodse intellectuelen heb ik nooit enige moeite gehad om de terreur van Israel te bekritiseren. Ik vermoed dat dit ook de reden is geweest waarom progressieve joodse Nederlanders mij aan het eind van de jaren tachtig vroegen om met hen mee te gaan naar Israel. Uiteindelijk stemde ik toe en zag in gezelschap van Anneke Jos Mouthaan, één van de oprichters van Een Ander Joods Geluid, en even dappere Joods Israelische vredesactivisten, hoe erg de situatie al rond 1990 was, nu bijna drie decennia geleden. Door mijn ouders en mijn als het ware ‘joodse’ scholing wist ik onmiddellijk waar ik stond, de Joodse bezetting was fascistisch. Die opvatting heb ik nog steeds, en degenen, joods of niet-joods, die Israel op welke manier ook verdedigen, deugen simpelweg niet. En degenen die mij vanwege mijn kritiek op Israel van anti-semietisme beschuldigen, deugen al helemaal niet.
Zo, door dit duidelijk te maken schep ik ruimte om het volgende te stellen: de ‘moderne tijd’ mag dan het ‘Joodse Tijdperk’ zijn, en de ‘twintigste eeuw, in het bijzonder’ mag dan de ‘Joodse Eeuw’ zijn geweest, zoals professor Slezkine stelt in zijn door de Jewish Book Council onderscheiden boek, tegelijkertijd is het ‘Joodse Tijdperk’ -- dat tevens de eerste decennia van de 21ste eeuw omvat -- ook het tijdperk van vervreemding, grootschalige milieu-vernietiging, massavernietigingswapens, massale werkloosheid, wereldoorlogen, de desastreuze aanslag op biodiversiteit, en het neoliberaal en neoconservatief systeem dat miljarden mensen marginaliseert door hen tot levenslange verpaupering te veroordelen.
Joden die zo trots zijn op hun huidige verworvenheden en op hun zelfbenoemde ‘Joodse Staat’ gedragen zich als dwazen wanneer zij denken dat ‘De Fatale Omarming’ tussen ‘Joden en de Staat’ geen negatieve consequenties voor hen zal opleveren. De joods-Amerikaanse auteur Benjamin Ginsberg eindigt zijn studie The Fatal Embrace. Jews and the State (1998) met het hoofdstuk ‘Another Fatal Embrace?’ Deze hoogleraar politieke wetenschappen aan de prestigieuze Johns Hopkins Universiteit, stelt dat:
[b]etween the 1930s and the 1980s, Jews became extremely influential in American politics while anti-Semitism was relegated to the margins of American political life. In the contemporary United States, however, anti-Semitism has begun to re-emerge as a prominent political force, and in all likelihood will grow in importance in the coming years. This is so for three reasons. The first is the end of the hegemony and internal unity of the liberal coalition that had all but outlawed anti-Semitic expression. The second is a reduction in the constraints on conservative anti-Semitism and its increasing role as a weapon in struggles within the conservative coalition. The third is the linkage between racism and anti-Semitism in radical ideology coupled with the increased permeability (doordringbaarheid. svh) of the political process to the forces of the radical right.
Die ‘drie redenen’ zijn evenwel aanleidingen maar geen oorzakenvan een hernieuwd ‘anti-Semitisme.’ De geschiedenis toont ons dat pas zodra een systeem-crisis uitbreekt, en de samenleving uiteen dreigt te vallen, het anti-semitisme als een veenbrand aan de oppervlakte treedt. Ginsberg merkt zelf op dat:
[a]s has so often been the case, the more prominent the relationship between Jews and the political regime, the better the opportunity for the government's opponents to attack it by attacking the Jews. If domestic economy falter, there is not much doubt that some of the Democratic coalition's opponents will point out the administration's (and the nation's) Jewish problem. Richard Nixon kept his enumeration of the Jews quiet and off the record. Can anyone doubt, however, that if the time seems propitious (gunstig. svh), Pat Buchanan will be more than happy to count the Jews publicly and very loudly?
If any reminder is needed, Buchanan's strong showing in the primaries demonstrates once again that a record of anti-Semitism is no disqualification to political office in the United States today… his anti-Semitism did not prevent 37% of the New Hampshire Republican electorate or roughly 30% of the Republican electorate number of other states from supporting Buchanan. It is also worth noting that while President Bush and his supporters attacked Buchanan for many of the positions he has taken in recent years, they were silent on the issue of anti-Semitism. They understood full well that this was no disqualification.
Ter verduidelijking:
Patrick Joseph Buchanan (born November 2, 1938) is an American paleoconservative ('a predominantly American conservative political philosophy which stresses traditionalism, limited government, Christian ethics, regionalism and nationalism.' svh)political commentator, author, syndicated columnist, politician, and broadcaster. Buchanan was a senior advisor to U.S. Presidents Richard Nixon, Gerald Ford, and Ronald Reagan, and was an original host on CNN's Crossfire. He sought the Republican presidential nomination in 1992 and 1996. He ran on the Reform Party ticket in the 2000 presidential election.
He co-founded The American Conservative magazine and launched a foundation named The American Cause. He has been published in Human Events, National Review, The Nation, and Rolling Stone. He was a political commentator on the MSNBC cable network, including the show Morning Joe until February 2012, and now appears on Fox News. Buchanan has been a regular on The McLaughlin Group since the 1980s. His political positions can generally be described as paleoconservative, and many of his views, particularly his opposition to American imperialism and the managerial state, echo those of the Old Right Republicans of the first half of the 20th century.
Hoewel Ginsberg in the Fatal Embrace Buchanan beschuldigt van ‘anti-Semitisme,’ is zijn bewijsmateriaal op zijn zachtst gesteld zwak. Een voorbeeld. Professor Ginsberg schrijft:
In 1991, prior to the Persian Gulf War, Buchanan asserted that men named Rosenthal, Kissinger, Perle, and Krauthammer — a group he called Israel's ‘amen corner’ in the United States — were beating the drums for a war in which ‘kids with names like McAllister, Murphy, Gonzales and LeRoy Brown’ would be the ones to die. Later, as a candidate Georgia’s March 1992 Republican presidential primary, Buchanan attacked a group of Jewish hecklers (ordeverstoorders. svh) by saying, ‘This is a rally of Americans, by Americans and for the good old U.S.A., my friends.’ During the same rally, Buchanan responded to a question about his anti-Semitism and racism by referring to his First Amendment guarantee of free speech.
Het is één van de typerende voorbeelden van hoe kritiek op de joodse pro-Israel lobby onmiddellijk wordt gecriminaliseerd als ‘anti-Semitisme.’ Het is eennvoudig aantoonbaar dat de invloed van de joodse lobby in het Westen verstrekkend is, en dat deze rijke pressiegroep al langere tijd in grote lijnen de Amerikaanse Midden Oosten-politiek bepaalt. Dit is geen mening, maar een feit. Niet alleen de leden van het neoconservatieve Project for the New American Century waren overwegend joden, maar ook de meest uitgesproken pleitbezorgers van de desastreuze inval in Irak waren van joodse afkomst. Wie dit waren kunt u in dit artikel lezen: ‘Who got us into the Iraq war? A List of prominent Jewish Neocons and their role in getting the U.S. into Iraq and Homeland Security’
Bovendien zijn het nota bene joodse leiders en vooraanstaande Amerikaanse autoriteiten die publiekelijk de invloed van de joodse lobby prijzen. Zo sprak president Bill Clinton uit ervaring toen hij concludeerde dat de machtige joodse lobby-organisatie AIPAC, America’s Pro-Israel Lobby, 'beter dan wie dan ook in deze stad lobbyt… U bent verbluffend effectief geweest.’ Niemand verbaasde zich over de woorden van de president, wiens verkiezingscampagnes mede door de Israël-lobby werden gefinancierd, en wiens Midden-Oosten-politiek door de lobby sterk beïnvloed was. In 2003 omschreef op haar beurt Condoleezza Rice AIPAC als ‘een grote aanwinst voor ons land,’ terwijl de hoofdredacteur van de goed geïnformeerde joodse spreekbuis The Forward, J.J. Goldberg, erop wees dat:
Israël vooral geluk heeft dat AIPAC in dit land bestaat om Israëls zaak te vertegenwoordigen. AIPAC werkt hard om er zeker van te zijn dat Amerika in grote lijnen Israëls kijk op de wereld en het Midden-Oosten bekrachtigt… AIPAC heeft veel invloed op de buitenlandse politiek.
Martin Sieff, die een hoge functie bekleedt bij het persbureau UPC, constateerde in 1999 dat de:
macht van AIPAC om financiële steun te mobiliseren voor pro-Israël-kandidaten… zo groot is dat dit jaar… ongeveer de helft van de leden van de Senaat en een een derde van het Huis van Afgevaardigden verwacht worden bij het politieke banket van AIPAC’s jaarlijkse conferentie.
In 1992 moest David Steiner als president van AIPAC aftreden nadat bekend was geworden dat er geluidsopnamen bestonden waarop deze joodse Amerikaan vrijuit sprak over zijn grote politieke macht. Zo merkte Steiner op dat hij ‘een deal had gesloten’ met de regering-Bush senior om meer geld aan Israël te geven. Hij had gezorgd voor ‘bijna een miljard dollar aan spullen,’ en ‘onderhandelde’ met de aantredende regering-Clinton over de benoeming van een pro-Israël-minister van Buitenlandse Zaken. ‘Wij hebben een tiental mensen in zijn [Clinton’s svh] hoofdkwartier en ze gaan allemaal hoge posten krijgen.’ De Amerikaanse journalist Michael Massing schreef in The New York Review of Books dat een joods staflid van het Congres hem had verteld dat ‘we op meer dan de helft van het Huis van Afgevaardigden kunnen rekenen — 250 tot 300 leden — om voor elkaar te krijgen wat AIPAC wil.’ Steven Rosen, een voormalige AIPAC-functionaris zei tijdens een diner met een journalist van The New Yorker: ‘Binnen 24 uur hebben wij de handtekeningen van 70 senatoren (van de in totaal 100, svh) op dit servet staan als dat zou moeten.’ De voormalige Democratische senator Ernest Hollings vatte het als volgt samen: ‘Er is geen andere Israël-politiek mogelijk dan die welke AIPAC hier bepaalt.’ Het zijn al deze feiten die ertoe leidden dat Ehud Olmert als premier publiekelijk verklaarde: ‘Dank God dat wij AIPAC hebben, de grootste verdediger en vriend die we in de hele wereld hebben.’ De al eerder genoemde Steve Rosen, 23 jaar lang ‘research director’ van AIPAC merkte in 2001 op dat ‘A lobby is a night flower, it thrives in the dark and dies in the sun.’ Interessant in dit verband is dat Rosen ‘was indicted in August 2005 for alleged violations of the Espionage Act in the conduct of AIPAC’s work, but the charges were dropped.'
Het is geenszins overdreven te stellen dat AIPAC, het ‘American Israel Public Affairs Committee’ de afgelopen vier decennia de Amerikaanse Midden-Oosten politiek, namens Israel, heeft uitgestippeld. Niet alleen door middel van het financieel steunen van talloze verkiezingscampagnes, maar, naar wordt aangenomen, ook via het chanteren van volksvertegenwoordigers over wie de Israëlische geheime dienst 'gevoelige' privé-informatie beschikt. Richard Curtiss, executive editor of the Washington Report on Middle East Affairs, wees op een ander aspect toen hij verklaarde dat:
AIPAC's Israel lobby has the power to pump up to a million dollars into the campaign coffers of any friendly member of Congress, or into the campaign of the opponents of an unfriendly member.
Een politicus die door AIPAC als te kritisch wordt gezien kan erop rekenen dat voortaan de verkiezingscampagne van zijn tegenkandidaat door de zionistische lobby met grote bedragen wordt gefinancierd. De eerste senator die dit overkwam was de gezaghebbende William Fulbright, de ‘longest serving chairman of the Senate Foreign Relations Committee,’ en 30 jaar lang lid van het Amerikaanse Congres. De kritische joods-Amerikaanse commentator Alfred M. Lilienthal schreef over hem:
The one senator who, over many years, consistently refused to bow to Zionist pressures and who defied the Israeli lobby was Senate Foreign Relations Committee Chairman J. William Fulbright. He incurred Zionist wrath when he stated on ‘Face the Nation’ in 1973 that: ‘The Israelis control the policy of the Congress and the Senate... Somewhere around 80% of the Senate of the U.S. is completely in support of Israel — of anything Israel wants…
Jews in Arkansas blasted the Senator: Fulbright's rival in the May 1974 Democratic primary, Governor Dale Bumpers boasted:
'I could have bought central Arkansas with the offers of money from the Jewish community... The offer of assistance came from people in New York and California who had raised a lot of money in the Jewish community for political purposes.’
To the great satisfaction of the lobby, this flow of money helped defeat Senator Fulbright and return him to private life.
In a memorable speech on the floor of the Senate, Mr. Fulbright had placed ‘the whipsawing of foreign policy by certain minority groups to the detriment of the national interest’ in its broader, historical perspective:
‘Mr. President, this nation has welcomed millions of immigrants from abroad. In the nineteenth century we were called the melting pot, and we were proud of that description. It meant that there came to this land people of diverse creeds, colors and races. These immigrants became good Americans, and their ethnic or religious origins were of secondary importance. But in recent years we have seen the rise of organizations dedicated apparently, not to America, but to foreign states and groups. The conduct of foreign policy for America has been seriously compromised in this development. We can survive this development, Mr. President, only if our political institutions — and the Senate in particular — retain their objectivity and their independence so that they can serve all Americans.’
But as long as legislative staff members kept their Jewishness uppermost in mind, vital objectivity could never be accomplished.
The Anti-Defamation League (ADL) of B'nai B'rith, likewise, has done its share in ‘converting’ Congressmen at critical moments. Opposition to sending the deadly C-3 concussion bombs to the Zionist state immediately brought overt suggestions from the ADL that opponents were secretly anti-Semitic. ‘That's the perversive force they strike at in the hearts of members up here,’ one Capitol Hill aide was quoted as saying. ‘If you're in opposition to anything Israel wants, you get a big white paintbrush that says you're anti-semitic.’
De voormalige Republikeinse 'speaker' van het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden, Newt Gingrich, sprak uit ervaring toen hij over AIPAC verklaarde ‘You are the most effective general interest group… across the entire planet.’ Op 21 januari 2014 berichtte de bekende Britse correspondent in Israel, Jonathan Cook, onder de kop ‘Israel lobby has Economist on the run’:
The Economist (invloedrijk Brits neoliberaal tijdschrift. svh) has found itself at the centre of another of those 'anti-semitic cartoon' rows. The cartoon has upset the Israel lobby because it shows, well, that the Israel lobby has a lot of influence in Congress. The article it illustrated refers to President Obama’s attempts to reach a deal with Iran, a diplomatic process being subverted by AIPAC’s efforts to persuade Congress to intensify sanctions.
And just to prove how ‘little’ influence the lobby really has, it has made a huge fuss (again) about anti-semitism and the Economist has quickly pulled the cartoon (from this article). So just how anti-semitic is it? Here it is for you to judge:
To my mind, this cartoon underestimates the influence of the Israel lobby in Congress, certainly on issues relating to the Middle East — which, after all, is what the cartoon is about. Most analysts, even very conservative ones, nowadays concede that the lobby is extremely powerful in Congress, as occasionally do lobby members themselves. The Israeli media have regularly noted that the Israel lobby is the chief driver for intensified sanctions against Iran.
There’s nothing secret about this. It is on AIPAC’s website: 'Congress must pass legislation that will increase the pressure on Iran and ensure any future deal denies Tehran a nuclear weapons capability.’
There is also nothing new about this relationship. A British intelligence report shortly before the British left Palestine in 1948 referred to the 'effective pressures which Zionists in America are in a position to exert on the American administration.’
Here are just a few relevant quotes on the lobby’s powers:
Former US President Jimmy Carter: 'It’s almost politically suicidal… for a member of Congress who wants to seek reelection to take any stand that might be interpreted as anti-policy of the conservative Israeli government.’
A Congressional staffer supportive of Israel told journalist Michael Massing: 'We can count on well over half the House – 250 to 300 members — to do reflexively whatever AIPAC wants.'
Former AIPAC staffer M. J. Rosenberg recounts a conversation with Tom Dine, AIPAC’s executive director in the 1980s. Dine told him he did not think a US president could make Israel do anything it didn’t want to do given the power of AIPAC and 'our friends in Congress.’
James Abourezk, former Senator from South Dakota, said: 'I can tell you from personal experience that, at least in the Congress, the support Israel has in that body is based completely on political fear — fear of defeat by anyone who does not do what Israel wants done.’
Uri Avnery, veteran Israeli journalist and former Israeli MP: 'For five decades, at least, US Middle East policy has been decided in Jerusalem. Almost all American officials dealing with this area are, well, Jewish. The Hebrew-speaking American ambassador in Tel Aviv could easily be the Israeli ambassador in Washington.’
Note too this interesting figure: Since 2000, members of Congress and their staffs have visited tiny little Israel more than 1,000 times. That’s almost twice the number of visits to any other foreign country. Roughly three-quarters of those trips were sponsored by AIPAC. These trip are particularly popular with Congress members who serve on foreign policy–related committees.
De conservatieve joods-Amerikaanse advocaat en politiek commentator Ben Ginsberg benadrukte op zijn beurt hoe machtig AIPAC is door op te merken:
Fully three-fourths of America's foreign aid budget is devoted to Israeli security interests is a tribute in considerable measure to the lobbying prowess of AIPAC and the importance of the Jewish community in American politics.
Richard Curtiss, executive editor of the Washington Report on Middle East Affairs:
AIPAC's Israel lobby has the power to pump up to a million dollars into the campaign coffers of any friendly member of Congress, or into the campaign of the opponents of an unfriendly member,
Senator Tom Daschle:
AIPAC has a job to do. We need you to keep up the advocacy that is keeping Israel strong — and America safe. Keep speaking... educating... lobbying... and organizing. We need the clarity of your voices in these difficult times, and in the difficult debates we will face in the future.
Kortom, wanneer Buchanan zich uitspreekt over de buitenproportionele invloed van de joodse lobby in de Verenigde Staten, is dit niet gebaseerd op ‘anti-Semitisme,’ maar op terechte kritiek in een staat die claimt democratisch te zijn. Omdat evenwel de loyaliteit van de zionistische lobby met Israel groter is dan die met de VS, duldt zij geen kritiek van de gojim op ‘het beloofde land,’ en accepteert Benjamin Ginsberg in zijn boek The Fatal Embrace niet dat ‘Buchanan lost no opportunity to attack the predominantly (overwegend. svh) Jewish neocons,’ en schrijft hij over‘paleoconservatives,’ (aanhangers van een ‘predominantly American conservative political philosophy which stresses traditionalism, limited government, Christian ethics, regionalism and nationalism.’ svh) dat zij:
are fully aware of the prominence of Jews in the liberal Democratic camp. It has certainly never escaped the notice of paleoconservatives that Jews are among the most important leaders of the liberal Democratic opposition. The Clinton administration, like others before it that have sought ‘change,’ has drawn heavily upon the talents of Jews. Rubin, Reich, Kantor, Rivlin, Kunin — the list goes on and on. This extraordinary importance of Jews, first in the Clinton campaign and now in the Clinton administration potentially makes anti-Semitism all the more attractive as a weapon in the paleoconservative arsenal.
Maar van die ‘change’ en van de zogeheten ‘talenten van Joden’ en het ‘buitengewoon belang van Joden’ profiteerde niet de Amerikaanse bevolking, maar de elite en de joodse lobby zelf en de zelfbenoemde ‘Joodse Staat.’ Met als gevolg dat er ook onder academici en zelfs onder kritische joodse Amerikanen een groeiende weerzin is ontstaan tegen de financiële, politieke en economische invloed van de joodse lobby, bijgestaan door de culturele macht van het ‘joodse’ Hollywood, dat ‘Vilifies a People,’ te weten: de Arabieren, zoals de Amerikaanse emeritus hoogleraar Massa-Communicatie, Jack Shaheen, aantoont in zijn studie Reel Bad Arabs. How Hollywood Vilifies a People (2001). Door semitische Arabieren te stigmatiseren als ‘savage, ugly, nasty, vicious, treacherous,’ wordt de publiek opinie in het Westen al decennialang met beelden gemanipuleerd. In de introductie van zijn boek schreef Shaheen met betrekking tot het 'manufactured prejudice':
This Arab proverb encapsulates how effective repetition can be when it comes to education: how we learn by repeating an exercise over and over again until we can respond almost reflexively. A small child uses repetition to master numbers and letters of the alphabet. Older students use repetition to memorize historical dates and algebraic formulas.
For more than a century Hollywood, too, has used repetition as a teaching tool, tutoring movie audiences by repeating over and over, in film after film, insidious images of the Arab people. I ask the reader to study in these pages the persistence of this defamation, from earlier times to the present day, and to consider how these slanderous stereotypes have affected honest discourse and public policy.
Toen ik hem begin mei 2007 interviewde wees Shaheen op het volgende:
Frappant zijn eveneens de gelaatstrekken. In cartoons van nu heeft de Arabier de gelaatstrekken van de jood van vroeger, ze zijn identiek. Welke westerse cartoon men ook neemt, de Arabier lijkt sprekend op een verklede jood uit de antisemitische lectuur, verwijder het gewaad en de hoofddoek van de Arabier op die afbeeldingen, vervang die kledingstukken door een keppeltje en een zwarte jas en u ziet een jood, de gelaatstrekken zijn exact hetzelfde, het enige onderscheid is dat ze van een andere semitische tak zijn. De Shylock van vroeger is de huidige sjeik met zijn kromme neus, die voor de westerling het angstige beeld van ‘De Ander’ oproept. En laten we niet vergeten dat die stigmatiserende tekeningen hebben bijgedragen aan de totstandkoming van de holocaust. Daarvan zouden we bewust moeten zijn, en er iets tegen moeten ondernemen, maar dat is nog steeds niet gebeurd. Sommige mensen voelen zich ongemakkelijk wanneer ze mij deze analogie horen maken. Ze willen het niet horen, omdat ze daardoor aangesproken worden op hun eigen vooroordelen. Die zouden ze moeten afzweren en dat willen ze niet. Het beeld van een Arabier is een cliché, dat bijna alle journalisten gebruiken omdat zijn/haar collega’s het ook doen. Bovendien zitten die stereotypen zo diep in het bewustzijn.
Ik ken een uitstekende Amerikaanse journalist, Donald Neff, die bureauchef in Israel was van Time Magazine. Zijn verslagen waren evenwichtig, maar toch verklaarde Neff dat hij al die tijd in Israel er niet in was geslaagd zich te bevrijden van de stereotypen van Arabieren. Zelfs wanneer hij Palestijnen zag lijden kon hij de clichés niet van zich afschudden, zo sterk waren de propagandabeelden geweest waaraan hij als jong mens blootgesteld was, zoals trouwens wij allemaal. Hij schreef letterlijk da:
'het nagenoeg onmogelijk was deze stereotypen te vernietigen. Dit bleef zelfs het geval ondanks het feit dat mijn ogen me elke dag opnieuw bevestigden dat ze spotprenten van de werkelijkheid waren. Toch kon ik de stereotypen niet volledig kwijtraken, niet in mijn eigen denken en nog veel minder in de verhalen die geschikt waren om afgedrukt te worden.'
Voor Neff was het onmogelijk geweest om de Arabieren niet in een kwaad daglicht te stellen, terwijl hij zich toch zo bewust was van die neiging. Uit onafhankelijke onderzoeken blijkt dat vooroordelen de westerse berichtgeving kleuren.
Fragment uit Reel Bad Arabs:
Wat is een Arabier? In ontelbare films beweert Hollywood het antwoord te weten: Arabieren zijn wrede moordenaars, gore verkrachters, religieuze fanatici, olierijke domoren, en aanranders van vrouwen... Vanwege het onmetelijke Amerikaanse culturele bereik via televisie en film — zijn wij ’s werelds grootste exporteur van filmbeelden — de alles doordringende Arabische stereotype heeft vandaag de dag een veel negatievere invloed op kijkers dan het dertig of veertig jaar geleden had.
Jack Shaheen tegenover mij:
Hollywood erfde de stigmatiserende beelden van semieten hoofdzakelijk van Europa en al meer dan een eeuw worden die via films verspreid. Het beeld van de Arabier is gefundeerd op geslepen Bedoeïenen, bandieten in de woestijn die de helden van de beschaving, de soldaten van het Vreemdelingen Legioen, overvallen. Alle clichés zijn erin verwerkt: de doortrapte barbaren uit de wildernis tegen de cultureel superieure vertegenwoordigers van recht en orde. De blanke Europeaan was de held, de gekleurde Arabier de schurk. Dat beeld veranderde geleidelijk aan in vooral de tweede helft van de jaren zestig. De Arabieren en met name de Palestijnen werden voorgesteld als figuren uit een cultureel volledig andere wereld, lui die gevreesd moesten worden. Palestijnen werden zeker niet afgebeeld als burgers die onteigend waren, en uit hun eigen land waren verdreven of bezet werden door een vreemde macht. De filmindustrie koos voor de Israëlische versie van het conflict en portretteerde de Palestijnen als terroristen, als daders en niet als tevens slachtoffers. Mensen zoals u en ik, zestigers, zijn opgegroeid met het beeld van Hollywood dat de Palestijnen terroristen zijn en niet een volk dat al vele jaren lijdt onder een bezetting en slachtoffer is van etnische zuiveringen…
Eén van de producenten gaf als verklaring ‘Jack, sommigen van ons willen geen goede Arabieren afbeelden, zelfs niet goede Arabische Amerikanen, omdat we dan als pro-Arabisch worden bestempeld.’ Op dit alles wordt ingespeeld door de westerse berichtgeving van het Israelisch-Arabisch conflict. Waren de Joden in Israel en de Palestijnen tot een vergelijk gekomen en was er vrede geweest dan zou de filmindustrie de Arabieren niet zo negatief afbeelden als nu het geval is. Politiek speelt een sleutelrol in dit hele proces van ontmenselijken.
De filmcriticus Anthony Lane van The New Yorker schreef in zijn weekblad:
Tenslotte is er het Arabische vraagstuk. De Arabische bevolking heeft altijd de meest wrange en onbegrijpelijke behandeling gekregen van Hollywood, maar met het einde van de Koude Oorlog is de stereotype zelfs nog verachtelijker geworden. In The Mummy (1999) kon ik nauwelijks geloven wat ik zag… Dus, ziehier een gezelschapsspelletje voor elke filmproducent die denkt aan een Midden Oosterse plaats van handeling; probeer de ene Semitische groep te vervangen door een andere — joden in plaats van Arabieren — en luister of er dan gelachen wordt.
De twee grote machtscentra in de Verenigde Staten zijn Washington, waar de politiek wordt gemaakt, en Hollywood waar die politiek verkocht wordt. De massacultuur en de massamedia volgen de officiële politiek, net zolang tot er onder grote groepen mensen een bewustzijnsverandering optreedt en de commerciële media gedwongen zijn daarop te reageren, zoals tijdens de Vietnamoorlog gebeurde. Bijna alle journalisten en alle studio’s stonden achter de oorlog, en het handjevol tegenstanders werd als verraders beschouwd. Wat we nu zien is een eindeloze cyclus nieuws- en filmbeelden van Palestijnen die op een selectieve wijze worden gepresenteerd als terroristische daders en nooit, zoals in de werkelijkheid, als treurende slachtoffers van Israëlische wreedheden. Al die beelden bijeen stellen het westerse beleid niet ter discussie maar versterken dat juist. Terwijl dus de laatste drie decennia vele raciale en etnische stereotypen van het filmdoek zijn verdwenen, blijft Hollywood’s stigmatisering van de Arabieren onverminderd doorgaan en is zelfs in omvang en kwaadaardigheid gegroeid.
Uit Reel Bad Arabs:
Al in vroege tijden besefte Plato de macht van verzonnen verhalen. In zijn Republiek stelde hij: ‘Degenen die de verhalen vertellen heersen ook over de maatschappij.’ Als visuele lesprogramma’s blijven films, net als verzonnen verhalen, voor altijd bestaan. ‘Het wordt tijd ons te realiseren dat de ware mentoren van onze kinderen niet de onderwijzers zijn of universitaire hoogleraren maar filmmakers,’ schrijft Benjamin R. Barber in The Nation.
Zonder overdrijven kan gesteld worden dat de slachtoffers van het huidige anti-semitisme allereerst Arabische burgers zijn. Dit wil niet zeggen dat binnen afzienbare tijd joodse westerlingen niet vogelvrij zullen worden verklaard. Benjamin Ginsberg waarschuwt:
[T]here is a what might be called permissive climate for anti-Semitism in the United States. Large numbers of working-class and lower-middle-class voters seem to be willing to support an anti-Semitic candidate so long as he maintains a respectable appearance. A permissive climate is all that is needed. In the 1920s and 1930s, most Germans who voted for Hitler did not do so because of his anti-Semitism. Rather, his anti-Semitism — which was an attraction to some — simply was no disqualification to millions of others.
De auteur benadrukt dat de ‘conditions’ voor allerlei
radical populist anti-Semites are now and will continue to be ripe in the United States for the foreseeable future. This is because of three factors: economics, political sociology, and political structure.
First, throughout the world, radical populists usually become prominent during economic hard times. When large numbers of blue-collar workers cannot adequately clothe their families and white-collar workers cannot find jobs commensurate with their level of training and ambition, they are happy to listen to radical solutions to their problems. Economic dislocation is already providing the impetus for attacks on foreigners, including Jews, in Western Europe.
Can anyone doubt that America is in for a long period of hard times? Whatever Clinton does, the world has entered a period of political and economic transformation which, among other things, includes an erosion of the economic power and prosperity of the United States. America's competitive composition has already declined. Among the major losers have been blue-collar workers and less skilled white-collar employees. As America’s wealth declines, the opportunities for political entrepreneurs of all sorts will increase, and there is no doubt that radical Populists will be among them,
aldus Benjamin Ginsberg in 1998, inmiddels meer dan twee decennia geleden. Met andere woorden: hoe succesvoller joden profiteren van een onrechtvaardig neoliberaal systeem dat de meerderheid dupeert, des te sneller zal de afkeer tegen hen toenemen. Meer de volgende keer.
Benjamin Ginsberg (born 1947) is a libertarian political scientist and professor at Johns Hopkins University who is notable for his criticism of American politics, in which he says that citizens have become 'marginalized as political actors' and political parties weakened while state power has grown. His assessment of the futility of voting, along with his notion that the public has an illusion of control over government, has caused controversy, and sometimes his explanations have been criticized.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten