donderdag 4 april 2019

Ian Buruma's Gebrek aan Logica 40




Donderdag 28 maart 2019 berichtte Al Jazeera:

Palestinians in the Gaza Strip are set to mark the one-year anniversary of the Great March of Return protests, anticipating more of the same lethal violence that has characterized Israel's approach since the demonstrations began.

Last month, the United Nations Commission of Inquiry (COI) published a damning indictment of Israeli forces' conduct in suppressing the protests.

According to the COI, Israeli soldiers have been deliberately shooting civilians, killing and maiming protesters - including children, as well as journalists and medics.

The COI's findings were welcomed by human rights groups who last year unsuccessfully challenged the army's rules of engagement and its shooting policy in Israel's Supreme Court.

Wanneer de goj Ian Buruma beweert dat ‘[n]ot every demonstrator against Ariel Sharon's government or American imperialism is an anti-Semite,’ dan is de toon gezet, dat wil zeggen: er is een verband gelegd tussen enerzijds kritiek op het geweld van Israel en de VS, en anderzijds ‘anti-Semitisme.’ Dat kritiek op het ‘Amerikaans imperialisme’ behoort tot de categorie ‘anti-Semitisme’ is alleen logisch wanneer Buruma hiermee bedoelt dat de VS door joden wordt gerund. Hoe dan ook, met betrekking tot de directe koppeling van gefundeerde kritiek op Israelische- en Amerikaanse terreur aan het fenomeen ‘anti-Semitisme’ stelde de joods-Amerikaanse auteur Norman Finkelstein in zijn boek Beyond Chutzpah: On the Misuse of Anti-Semitisme and the Abuse of History (2005):

I examined how the Nazi holocaust has been fashioned into an ideological weapon to immunize Israel from legitimate criticism. In this book I look at a variant of this Holocaust card, namely, the ‘new anti-Semitism.’ In fact, the allegation of a new anti-Semitism is neither new nor about anti-Semitism. Whenever Israel comes under renewed international pressure to withdraw from occupied territories, its apologists mount yet another meticulously orchestrated media extravaganza alleging that the world is awash in anti-Semitism. This shameless exploitation of anti-Semitism delegitimizes criticism of Israel, makes Jews rather than Palestinians the victims, and puts the onus (schuld. svh) on the Arab world to rid itself of anti-Semitism rather than on Israel to rid itself of the Occupied Territories. A close analysis of what the Israel lobby tallies as anti-Semitism reveals three components: exaggeration and fabrication; mislabeling legitimate criticism of Israeli policy; and the unjustified yet predictable ‘spillover’ from criticism of Israel to Jews generally. I conclude that if, as all studies agree, current resentment against Jews has coincided with Israel’s brutal repression of the Palestinians, then the prudent, not to mention moral, thing to do is end the occupation.

Hoewel de pro-Israel lobby vergeefs de publicatie van Finkelstein’s boek trachtte tegen te houden, kwalificeerde Baruch Kimmerling, hoogleraar sociologie aan de Hebrew University of Jerusalem, Beyond Chutzpah als:

the most comprehensive, systematic, and well-documented work of its kind. It is one of the harshest — rational and nonemotional — texts about the daily practices of the occupation and colonization of the Palestinian territories by Israel, and it is an excellent demonstration of how and why the blind defenders of Israel, by basing their arguments on false facts and figures, actually bring more damage than gains to their cause.

Finkelstein wijst er tevens op dat tijdens de genocide van de Indianen in de VS de noodzaak nog niet bestond om de ‘politiek incorrecte werkelijkheid’ te ‘verhullen.’ De overgrote meerderheid van het volk beschouwde namelijk de uitroeiing als normaal. Hetzelfde vindt nu plaats met betrekking tot de Joodse terreur in de bezette en belegerde Palestijnse gebieden. De Europese Unie en de VS vinden dit zo normaal dat het buitenproportioneel geweld tegen de Palestijnse bevolking niet wordt bestraft, maar zelfs wordt beloond. Zodoende is de EU uitgegroeid tot de grootste handelspartner van de zionistische staat en mag de met nucleaire wapens uitgeruste Israëlische marine deelnemen aan NAVO-oefeningen, om zo de westerse belangen te dienen. De westerse  houding ten opzichte van democratie en mensenrechten is altijd dubieus geweest. Zo was de genocide van Indianen in California dermate ‘succesvol’ dat ‘by the 1870s many native groups were extinct.’ Met andere woorden, zes decennia vóór de jodenvervolging in Duitsland begon, gaven de witte Amerikanen met hun ‘manifest destiny’ het voorbeeld voor andere zich superieur achtende volkeren dat genocide onvermijdelijk was, wilde de beschaving van de witte man vrijelijk kunnen expanderen. Geen goj en geen jood die destijds hiervan wakker lag. Geen sprake van. Beperk ik me tot Nederland dan is het volgende voorbeeld illustrerend. In 1935 verraadde de gereformeerde dominee Catrinus Mak zijn ‘uitverkoren volk’ door in De Sumatra Post te verkondigen dat de nazi-rassenwetten — waarbij joodse Duitsers uit het publieke leven werden verbannen — ‘staatkundig tolerabel’ waren, aldus zijn zoon Geert Mak in de bestseller De eeuw van mijn vader (1999). Catrinus beweerde dit een ‘week’ nadat op 19 augustus 1935 dezelfde krant ‘uitvoerig over nieuwe anti-semitische uitbarstingen in Duitsland’ had bericht en ‘over het huwelijksverbod tussen ariërs en niet-ariërs’ en over ‘de jongste haatcampagne van Julius Streicher voor een stampvol en jubelend Berlijns Sportpalast.’ Hoewel volgens Geert zijn vader 

nooit anders dan met eerbied sprak over het ‘uitverkoren volk Gods,’ 

voerde mijn oude vriend als vergoelijking aan dat ‘[m]ijn vader hierin niet [verschilde] van de overgrote meerderheid.’ Maar op mijn constatering dat zijn ouders anti-semitische sentimenten hadden gekoesterd, reageerde Geert Mak met grote verontwaardiging. Hij wilde hooguit toegeven zich ‘soms’ af te vragen: 

heeft bij de mannenbroeders van voor de oorlog, die zich die zich zelf zo graag ‘de kinderen Gods’ noemden, wellicht ook een uitgesproken jaloezie meegespeeld? Jegens de enige echte ‘kinderen Israels’?

Het is een typisch Nederlandse reflex om te mopperen ‘dat de Bijenkorf een joodse zaak was’ of 'dat een bepaalde film heel mooi was,’ maar wel ‘een beetje pro-joodsch,’ aldus Geert's moeder, maar tegelijkertijd toch van oordeel blijven dat dit geen manifestaties zijn van anti-semitisme. Veelzeggend is ook dat De eeuw van mijn vader zo populair was  juist omdat het langs de geschiedenis schampt en pijnlijke maar logische conclusies angstvallig vermijdt. Het enige excuus voor zijn ouders’ anti-semitisme was dat:

Mijn ouders nu eenmaal niet [wisten], zoals niemand dat weet, op welke plek ze zich bevonden in de geschiedenis. En met name wisten ze één ding niet: dat hun leven zich afspeelde tussen een voorbije wereldoorlog en een komende. 

Op dezelfde manier zullen de huidige Nederlandse mainstream-opiniemakers hun foute houding goedpraten, zodra hun hetze tegen moslims of tegen Rusland en China op een genocidale oorlog uitlooopt. Tegelijkertijd knaagt de collaboratie aan hun geweten. Telkens weer worden de ‘pundits’ door dissidenten eraan herinnert hoe doortrapt hun opportunisme en conformisme is, hun gebrek aan persoonlijke verantwoordelijkheid. Weliswaar vergeten zij dit snel zodra zij elkaar weer eens publiekelijk lof toezwaaien, maar de angst betrapt te worden blijft als een zwaard van Damocles boven hen hangen. Eens zal dat zwaard als een guillotine een eind maken aan hun onverzadigbare honger naar erkenning. Geert Mak kan dan wel in het openbaar pleiten voor ‘[k]waliteit, empathie en courage, ja, dat hebben wij, als elite, in deze tijd nodig,' en hij kan betwijfelen dat hij en de zijnen als 

chroniqueurs van het heden en verleden, onze taak, het ‘uitbannen van onwaarheid,’ serieus genoeg [nemen]. Zeker in deze tijd,

om vervolgens te bekennen dat 

[o]p dit moment op Europees en mondiaal niveau een misvorming van de werkelijkheid plaats[vindt] die grote consequenties heeft,

in werkelijkheid blijft hij een onzekere witte man, die ook in zijn bestseller In Europa (2004) een karikatuur van de geschiedenis gaf. Zo erg zelfs dat hij al zeven jaar nadat hij aan het slot van zijn 1223 pagina’s tellende boek met grote stelligheid had beweerd dat ‘Europa als vredesproces een éclatant succes,’ was en dat ‘Europa als economische eenheid ook een eind op weg,’ was, in het pamflet De hond van Tišma (2011) zich gedwongen voelde zich af te vragen ‘Hoe zijn we zo plotseling in deze nachtmerrie terechtgekomen?’ Bovendien constateerde de eeuwige optimist achteraf dat ‘Europa een lokaal probleem zo uit de hand liet lopen, dat het nu de hele wereldeconomie bedreigt’ om in 2012 te vertellen dat ‘Het Europese project als geheel nu al zwaar [is] beschadigd; met kunst- en vliegwerk blijft het misschien bestaan.’ Eind 2018 maakte zijn uitgeverij bekend dat Geert Mak een ‘vervolg op In Europa’ aan het schrijven is dat 15 jaar na zijn naïeve verslag van Europa zal verschijnen. Ditmaal zal hij, naar mag worden aangenomen, de werkelijkheid beschrijven, en een antwoord geven waarom hij zijn publiek op een dwaalspooor bracht door uiteen te zetten waarom zijn ‘aanvankelijke optimisme’ toch ‘gaandeweg verdween.’ Bovendien zal mijn oude vriend zich buigen over de ware ‘gevoelens over de invoering van de euro en de gevolgen van de aanslag op de Twin Towers in New York,’ zaken die hij in 2004 bewust had verzwegen. ‘Ook schrijft hij over de ontwikkelingen in Oost-Europa en Rusland, de bankencrisis en de toename van vluchtelingen,’ gebeurtenissen waarvoor hij in zijn bekroonde boek geen wezenlijke belangstelling had getoond. Met andere woorden: vijftien jaar nadat zijn vuistdikke ‘In Europa’ was verschenen — en vervolgens in twintig talen werd uitgebracht, en waarvan alleen al in Nederland meer dan 450.000 exemplaren zijn verkocht en de basis vormde ‘van een vijfendertigdelige tv-serie, die door Geert Mak werd gepresenteerd en door de VPRO werd uitgezonden,’ geeft Mak zichzelf een brevet van onvermogen door zich af te vragen waarom hij destijds zo blind was dat hij alleen ‘optimisme’ kon registreren. Het is een werkwijze die Geert multimiljonair heeft gemaakt en hem talloze prijzen opleverde, en ook zijn nieuwe boek zal een bestseller worden, want in Nederland bezit de intelligentsia geen kwaliteitsbesef. Iedere charlatan kan van alles beweren, zonder ooit ter verantwoording te worden geroepen. Exact hetzelfde gaat op voor Mak’s bestseller Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika (2012), waarin hij tegen het slot blij en opnieuw met grote stelligheid beweert dat de Verenigde Staten 

nog steeds het anker [zijn] van het hele Atlantische deel van de wereld in de ruimste zin van het woord. Het is nog altijd de ‘standaardmacht,’  

een kwalificatie die hij klakkeloos had overgenomen van de als 'conservative hack' bekend staande Duitse Atlanticus Josef Joffe, uitgever en redacteur van het weekblad Die Zeit, die in het september/oktober 2009 nummer van het reactionaire Foreign Affairs onder de kop 'The Default Power. The False Prophecy of America's Decline,' een artikel schreef, dat onmiddellijk door De Groene Amsterdammer in het Nederlands werd gepubliceerd. Joffe schreef:

De VS zijn de default power, de standaard-macht, het land dat het podium inneemt omdat er niemand anders is met de vereiste macht en motivatie. Waarom geen van de anderen? Speculerend kun je zeggen dat er een liberaal, zeevarend rijk nodig is om nationale belangen te veranderen in internationale publieke zaken. Het Verenigd Koninkrijk bouwde een wereldrijk voor zichzelf, maar ondertussen produceerde het een hele berg aan kostbare publieke zaken: vrije handel, vrijheid der zeeën en de gouden standaard.

Hier worden de repressie en terreur van het westers kolonialisme door een Duitser verkocht als een ‘liberaal’ systeem dat ‘nationale belangen’ van de elite wist ‘te veranderen in internationale publieke zaken’ die ervoor gezorgd hebben dat 26 miljardairs nu even rijk zijn als de helft van de hele mensheid tezamen. Het socialisme voor de rijken wordt hier door Joffe en Mak aangeprezen als ‘een hele berg aan kostbare publieke zaken.’ En waarom ook niet? De neoliberale werkelijkheid kan immers alleen door leugens in stand worden gehouden. De Amerikaanse auteur en voormalig hoogleraar etnische studies, Ward Churchill, beschreef wat in de praktijk van alledag deze ‘kostbare publieke zaken’ als ‘vrije handel’ en ‘vrijheid der zeeën’ precies hebben betekend:

All told, the North American Indian population within the area of the forty-eight contiguous states of the United States, an aggregate group which had probably numbered in excess of twelve million in the year 1500, was reduced by official estimates to barely more than 237,000 four centuries later. This vast genocide historically paralleled in its magnitude and degree only by that which occurred in the Caribbean Basin is the most sustained on record. Corresponding almost perfectly with this… erosion of indigenous population by 1900 was the expropriation of about 97.5 percent of native land by 1920. The situation in Canada was/is entirely comparable. Plainly, the Nazi-esque dynamics set in motion by Columbus in 1492 continued, and were not ultimately consummated until the present century.

Als gevolg van het gewelddadig westers expansionisme, zo schreef op zijn beurt de Amerikaanse historicus David E. Stannard, hoogleraar Amerika Studies, ondergingen de Indianen op het hele Amerikaanse continent de ‘worst human holocaust the world had ever witnessed, roaring across two continents non-stop for four centuries and consuming the lives of countless tens of millions of people,’ terwijl naar het oordeel van professor Phil Lane Jr. en de wetenschappelijk onderzoekster Leonara A. Stiffarm:  

there can be no more monumental example of sustained genocide — certainly none involving a 'race' of people as broad and complex as this — anywhere in the annals of human history.

Uit wetenschappelijk onderzoek wordt duidelijk dat de manier waarop de Indiaanse volkeren werden kaltgestellt exemplarisch is voor de rücksichtslose wijze waarop ook de VS zijn tegenstanders uitschakelt. In 1947, twee jaar na Auschwitz en Hiroshima, verscheen bij The New American Library of World Literature, Inc. in New York een 192 pagina’s tellend boek met als titel The Indians Of The Americas. Het was geschreven door John Collier, zoon van een vooraanstaande bankier, en zelf een Amerikaanse maatschappelijk hervormer, die van 1933 tot 1945 ‘Commissioner’ was van het Bureau of Indian Affairs in de regering van president Franklin D. Roosevelt. Collier liet meteen in het begin van zijn boek weten waar hij stond door over de Indianen te stellen:

They had what the world has lost. They have now. What the world has lost, the world must have again, lest it die. Not many years are left to have or have not, to recapture the lost ingredient. 

This is not merely a passing reference to World War III or the atom bomb — although the reference includes these ways of death, too. These deaths will mean the end if they come — racial death, self-inflicted because we have lost the way, and the power to live is dead.

What, in our human world, is this power to live? It is the ancient, lost reverence (eerbied. svh) and passion for human personality, joined with the ancient, lost reverence and passion for the earth and its web of life. 

This indivisible reverence and passion is what the American Indians almost universally had; and representative groups of them have it still. 

They had and have this power for living which our modern world has lost — as world-view and self-view, as tradition and institution, as practical philosophy dominating their societies and as an art supreme among all the arts

If our modern world should be able to recapture this power, theearm earth’s natural resources and web of life would not be irrevocably wasted within the twentieth century, which is the prospect now. True democracy, founded in neighborhoods and reaching over the world, would become the realized heaven on earth. And living peace — not just an interlude between wars — would be born and would last through ages… for these tasks many thousands of us are needed because our race, with all its lost values and values not yet lost, is wavering on the verge of self-destruction.  

True, the deep cause of our world agony is that we have lost that passion and reverence for human personality and for the web of life and the earth which the American Indians have tended as a central, sacred fire since before the Stone Age. Our long hope is to renew that sacred fire in us all. It is our only long hope. But the externals we have made our gods are in the saddle now. In our present crisis and out of our inadequacy we must try to sway the immediate event. 

Het centrale probleem vandaag de dag is de mateloosheid van de ontwortelde mens die er niet in slaagt zijn ‘identiteit’ te vinden of tot ontwikkeling te brengen. De postmoderne tijd kent zichzelf niet, de massamens is daarvoor te vervreemd van zijn omgeving en van zichzelf. In de metropolen zoeken Buruma’s ‘urban elites’ de anonimiteit die de dynamiek van de neoliberale orde sanctioneert, waardoor zij voor niets verantwoording hoeven af te leggen. Het is de weg die mijn generatiegenoten nagenoeg collectief hebben gekozen. De Amerikaanse socioloog Richard Sennett stelde in zijn studie The Fall of Public Man (1977):

[d]e generatie die na de Tweede Wereldoorlog werd geboren, bevrijdde zich van seksuele dwang en keerde zich in zichzelf; binnen het tijdsbestek van die ene generatie is het publieke leven vernietigd. De stelling van dit boek is dat de opvallende tekens van een ontspoord privé-leven en een publiek leven dat leeg is, het einde aanduiden van een lang proces. Ze zijn het resultaat van een verandering die aanbrak met de ondergang van het ‘ancien régime’ en de opkomst van een nieuwe, kapitalistische, seculiere en stedelijke cultuur.

Mijn leeftijdsgenoten van de IK-generatie waren de voorlopers van de huidige selfie-generatie. Temidden van de anonieme massa is het individu, vervreemd van zijn omgeving, geobsedeerd geraakt door ‘self-esteem,’ het ‘gevoel voor eigenwaarde.’ De Amerikaanse media-deskundige Derek Beres stelde maart 2018 onder de kop ‘How our obsession with self-esteem created the Selfie Generation’:

The ‘selfie generation’ didn’t arrive from nowhere. Our love of ourselves — our love of looking at our face in a phone camera, then expecting the world will equally adore our image — has deep roots. Most immediately, it comes from my generation.

De Britse journalist, Will Storr, beschreef het lange proces dat hieraan vooraf is gegaan en over de ‘diepe wortels’ van dit fenomeen. Hij verwees in zijn boek Selfie: How We Became So Self-Obsessed and What’s It’s Doing to Us ( 2018) ondermeer naar het onderzoek van de Amerikaanse hoogleraar sociale psychology Richard E. Nisbett:

The ecology of Ancient Greece silently and powerfully moulded a new way of being human. Its dry crags and hills and inlets and islands and poor soil and dangerous weather forced into being an economy of small-businessmen who relied on themselves and those closest to them to survive. It also conspired to form its physical structure, its network of city-states. Its seaward trading posts brought in new ideas and encouraged debate. The individuals that grew up in this civilization of cities then vied for the power to rule them. A person’s worth, and success in rising up in society, depended largely on their own talents and self-belief. Celebrities were hailed. Beautiful bodies venerated. A particulate landscape became a particulate nation became a particulate people with particulate minds. ‘The story is ecology to economy to social practices to cognition,’ Nisbett told me. Our Western self is the son of this atomized world. What had been created in Ancient Greece was individualism.

En hoewel het individualisme positieve aspecten bezit, waarschuwt Beres voor het narcisme, want 

individualism also separates. It tears apart communities and families. Instead of actual democracy, which requires dialogue and nuance, it now persists in a filter bubble. The love of the individual also tears us from the environment. Gods that worked and toiled among us in the form of rain and sun and humor and poetry are relatable (een band mee aangaan. svh); a God that ‘creates’ and vanishes, not so much.

Om dit aspect te verduidelijken besteedde Will Storr aandacht aan het wezenlijke verschil tussen de Westerse en Oosterse manier van waarnemen:

For the descendants of Confucius, reality is not a collection of individual objects but a field of interconnected forces. This means that East Asians tend to be more aware of what’s happening in their environment: they’ll see the whole picture, not merely its subject. They’ll also understand that behaviour can be caused by the forces of the situation one finds oneself in, whereas an Aristotelian thinker, focused on individual objects and the powers they possess, is more likely to assume that a person acts as they do because they willed it. And so it’s been found, in study after study. Tests involving videos of fish show that Chinese people tend to put their behavior down to factors in their environment, whilst Americans blame the character and wills of the fish themselves. 

Further studies, involving more videos of fish, found that students from Kyoto University were more likely to begin their report of the films with the context (‘it looked like a pond’) compared with those from the University of Michigan, who tended to start with the brightly colored, fast-moving show-of fish at the front. Although references to this ‘focal fish’ numbered about the same in all write-ups, the East Asians made over 60 per cent more references to objects in the background. Examinations of youngsters’ drawings suggest these cultural differences develop gradually. Canadian and Japanese first graders draw pictures in similar ways, only for them to begin diverging a year later, when Japanese children begin including more pieces of information in their artworks and placing their horizons higher up, a tendency that’s consistent with having a visual experience of the world that’s more context-orientated, and is a feature of traditional Asian art that goes back centuries. 

‘It isn’t just that Easterners versus Westerners think about the world differently,’ Nisbett told me. ‘They’re literally seeing a different world. We’ve found that if you show people pictures for three seconds, the Westerners will look all over its main object and only occasionally make eye movements that drift out to the context. For the Chinese, they’re looking constantly back and forth between the objects and the context. We track their eye movements every millisecond. This means they’re able to tell you more about relationships in studies like the fish one. And that’s why they’re stumped if you show them an object by itself, out of its original context, and ask them if they’ve seen it before. Because what they saw was the object in context. The complexity of environments that Easterners can tolerate is much greater than it is for Westerners.

De westerse bewustzijnsvernauwing, het feit dat westerlingen ‘slechts sporadisch’ naar de bredere ‘context’ kijken waarin de werkelijkheid zich voltrekt, verklaart talloze wezenlijke kenmerken van de westerse journalistiek in het algemeen en die van opiniemakers als Geert Mak en Ian Buruma in het bijzonder. Zelden wordt door de ‘vrije pers’ het ‘nieuws’ in een bredere politieke, economische, historische of culturele ‘context’ geplaatst. Een voor de hand liggend voorbeeld: de werkelijke reden waarom mijn oude vriend Ian gedwongen werd om als hoofdredacteur van The New York Review of Books op te stappen, was niet de ‘capitulatie voor intimidatie in de sociale media en door de universiteitspers,’ zoals hijzelf beweert, maar was omdat hij had verklaard

that Me Too has had ‘undesirable consequences,’ among which he counts Ghomeshi’s denunciation. He condescendingly asserts that he published Ghomeshi’s piece ‘to help people think this sort of thing through.’ 

Met zijn typisch ‘neerbuigende’ houding en ‘bedillerige afkeuring,’ zodra hij bekritiseerd wordt, suggereerde hij dat de redactie van The New York Review of Books en de critici van het artikel van Ghomeshi, te stupide waren om over ‘dit soort dingen goed na te denken.’ De journaliste Moira Donegan concludeerde dan ook in The Guardian van woensdag 26 september 2018 dat ‘The male cultural elite is staggeringly blind to #MeToo. Now it's paying for it,’ en verweet Buruma zijn ‘dismissive arrogance.’ Bovendien wees zij erop dat hij als hoofdredacteur ‘a responsibility’ had ‘to engage meaningfully and honestly with the public conversations.’ De hautaine mentaliteit van mijn generatiegenoten die journalist werden, wordt niet langer meer geaccepteerd, zeker niet door een geschoold publiek, getuige ook de dalende oplagecijfers van kranten en tijdschriften. 


Om te voorkomen dat de waanzin blijft toenemen, zou de commerciële pers allereerst haar publiek serieus moeten nemen, en het niet blijven behandelen als een massa randdebielen die door opiniemakers van alles op de mouw kan worden gespeld. Respect is onontbeerlijk. Vandaar dat een einde moet worden gemaakt aan de geschiedschrijving à la Geert Mak, waarbij nagenoeg alle heikele punten worden omzeild om op die manier de lezer een feel-good gevoel te geven. Dit zal ongetwijfeld de oplage van zijn boeken niet ten goede komen, maar wel de menselijke waardigheid. Om een beter begrip te krijgen van de werkelijke verhoudingen zouden mijn oude vrienden Geert Mak en Ian Buruma er goed aan doen zich allereerst te verdiepen in het lot van de ‘Native Americans’ op het hele continent. Vervolgens kunnen zij paralellen trekken met de wijze waarop vandaag de dag andere volkeren elders door het westerse geweld gedupeerd worden. Laten ze zich vooral concentreren op de grote culturele leegte van de kapitalistische ordening, een wanorde die door Buruma en Mak gepropageerd wordt als ‘a force of good.’ Pas wanneer een journalist de betrekkelijkheid van het eigen geloof beseft en zich openstelt voor andere waarheden, kan men werkelijk doorgronden wat opperhoofd Luther Standing Bear, die van 1868-1939 leefde, bedoelde toen hij opmerkte:

Nothing the Great Mystery placed in the land of the Indian pleased the white man, and nothing escaped his transforming hand. Wherever forests have not been mowed down, wherever the animal is recessed in their quiet protection, wherever the earth is not bereft of four-footed life  —  that to him is an ‘unbroken wilderness.’ 

But, because for the Lakota there was no wilderness, because nature was not dangerous but hospitable, not forbidding (bedreigend. svh) but friendly, Lakota philosophy was healthy — free from fear and dogmatism. And here I find the great distinction between the faith of the Indians and the white man. Indian faith sought the harmony of man with his surroundings; the other sought the dominance of surroundings.

In sharing, involving all and everything, one people naturally found a due portion of the thing he sought, while in fearing the other found need of conquest. 

For one man the world was full of beauty; for the other it was a place of sin and ugliness to be endured until he went to another world, there to become a creature of wings, half man and half bird.

Forever one man directed his Mystery to change the world He had made; forever this man pleaded with Him to chastise his wicked ones; and forever he implored his God to send His light to earth. Small wonder this man could not understand the other.

But the old Lakota was wise. He knew that man’s heart, away from nature, becomes hard; he knew that lack of respect for growing, living things soon led to lack of respect for humans too. So he kept his children close to nature’s softening influence.

De wijsheid van de Indiaanse volkeren in de huidige VS laat zien hoe onnozel en kortzichtig de verpolitiekte zienswijze is van de ‘urban elites,’ en hoe zij nog steeds de erfgenamen zijn van een uiterst agressief systeem. In zijn in 2003 gepubliceerde boek When the Great Spirit Died. The Destruction of the California Indians 1850-1860 (2003) benadrukt de Amerikaanse auteur van historische werken over het Wilde Westen, William B. Secrest, dat:

the most persistent enemy of the native Californians was the firmly rooted white philosophy which preached that, one way or another, the Indian was doomed. Beyond the callous references to ‘Diggers’ and ‘Poor Lo,’ there single most important catchword of the period was ‘extermination.’ It was used early and often and picked up by the newspapers and repeated in the army reports, letters, government documents, and journals of the time. It was a word that set the stage for slaughter:

‘It is now that the cry of extermination is raised… men, women and children… of the Indian race… shot down.’ Sacramento Placer Times, April 1849.  

‘That a war of extermination will continue to be waged… Until the Indian becomes extinct, must be expected.’ Governor Peter Burnett to the State Legislature, 1851…

‘A party of men went out, discovered the rancheria… and killed 140 Indians… Their destiny is to be exterminated.’ A Weaverville merchant writing home. 1852…

Extermination! Not ‘annihilate’ or ‘destroy,’ but exterminate. The term suggests the killing of rodents or vermin rather than people, and further emphasizes the prevalent white contempt for the California natives. Extermination! The word was repeated endlessly to a public that easily accepted its premise. It was a predestined notion and inevitable — a  great tragedy, but hopeless to try to avert. Charles Darwin and others of the time fostered this concept of doomed, aboriginal peoples who had lived out their allotted time in history. ‘Extermination’ suddenly assumed the stature of some monstrous, natural law. The term ‘vanishing American' became a self-fulfilling prophecy.  

De term ‘Digger’ is typerend voor de wijze waarop de witte man de ‘Indiaan’ zag:

The Digger Indian holds a low place in the scale of humanity. He is not intelligent; he is not handsome; he is not very brave. He stands near the foot of his class, and I fear he is not likely to go up any higher. It is more likely that the places that know him now will soon know him no more, for the reason that he seems readier to adopt the bad white man's whisky and diseases than the good white man's morals and religion. Ethnologically he has given rise to much conflicting speculation, with which I will not trouble the gentle reader. He has been in California a long time, and he does not know that he was ever anywhere else. His pedigree does not trouble him; he is more concerned about getting something to eat. It is not because he is an agriculturist that he is called a Digger, but because he grabbles for wild roots, and has a general fondness for dirt. I said he was not handsome, and when we consider his rusty, dark-brown color, his heavy features, fishy black eyes, coarse black hair, and clumsy gait, nobody will dispute the statement. But one Digger is uglier than another, and an old squaw caps the climax.

En ook het begrip ‘poor lo,’ illustreert de minachting van de Europese kolonist voor de oorspronkelijke bewoners van de VS:

This originated in Pope’s ‘Essay on Man,’ a couplet of which reads: ‘Lo, the poor Indian! whose untutored mind Sees God in clouds or hears Him in the wind.’ 

Als representant van het achttiende eeuwse Engelse Verlichtingsgeloof keek de dichter Alexander Pope op de Indiaan neer. Hij beschouwde hem als een inferieur, ‘ongeschoold’ wezen, dat in zijn trouwe hond zijn gelijke zag. Zoiets was volstrekt ondenkbaar in de ontzielde wereld van de westerling die zichzelf een rationalist beschouwde. Voor hem bezat de natuur geen onvervreemdbaar recht te bestaan, maar diende beheerst en gemanipuleerd te worden. Will Store wijst erop dat wij nu pas weten dat:

[t]he disconcerting fact is that what we do in de world is, depending on which academic you believe, either largely or wholly controlled by our unconscious. ‘If you devote your time to thinking about what the brain, hormones, genes, evolution, childhood, foetal environment and so on have to do with behavior, as I do,’ writes the professor of biology, neuroscience and neurosurgery Robert Sapolsky, ‘it seems simply impossible to think there is free will.’ Most of those who argue that we do have free will believe its power to be limited, marginal and conditional. The illusion that we have it in the way we think we do is perhaps the most important and most devious job of the self.

Ondanks deze wetenschappelijk aangetoonde feiten blijft een propagandist als Ian Buruma beweren dat 'Westerse samenlevingen nu democratischer [zijn] dan ooit’ en dat ‘wij gelijk hebben om’ met geweld elders ‘democratie op te leggen,’ aangezien nog steeds het waanbeeld bestaat dat de ‘untutored mind’ gedisciplineerd moet worden door de superieure beschaving van de witte man. Volgende keer meer.





Geen opmerkingen:

Zionist Jews Enjoy Their Own Private Holocaust

  https://x.com/sahouraxo/status/1870922862150009026 sarah @sahouraxo BREAKING : Israel is dropping bombs on tents full of civilians in so...