Omdat voor de polderpers Nederland de maat aller dingen is, vroeg de NRC-correspondent in Washington met een opmerkelijke vanzelfsprekendheid aan opiniemaker Ian Buruma of ‘andere kranten of tijdschriften’ zich na zijn ontslag ‘al bij u [hebben] gemeld?,’ kennelijk niet beseffend dat in ‘Amerika’ het corrupte poldermodel niet bestaat. In de VS worden intellectuelen afgerekend op hun bekwaamheid, zoals tevens bleek uit het volgende antwoord van mijn oude vriend:
Een redacteur van een ander blad nodigde me uit voor een lunch. Thema: kom vooral voor ons schrijven. Na een half uurtje vroeg ik: oké, wanneer zal ik dan beginnen? Oooh, dat kon echt nog niet. ‘Ik zou het wel willen, maar ja de jongere redacteuren, de tijdgeest, misschien als je een publieke verontschuldiging schrijft, er moet echt tijd overheen gaan.’ Ik ben, zoals iemand zei, toxic, besmet. Daar schrok ik nog meer van dan van mijn ontslag. Dat ik zelf in het schervengericht ben terechtgekomen dat ik wilde onderzoeken.
Met andere woorden, ook Buruma beseft nog steeds niet hoe ingrijpend de ‘Pax Americana’ verschilt van het ‘Poldermodel.’ In Nederland kan een zelfbenoemde kwaliteitskrant als de Volkskrant onweersproken het volgende beweren:
Jarenlang hoorden we op de radio de sonore stem van de directeur van Instituut Clingendael voor internationale betrekkingen. We zagen zijn onverstoorbare gezicht op televisie, we lazen hem in Vrij Nederland. Ko Colijn vertelde hoe het zat met de aanslagen van 9/11, het Syrië-conflict of het gevaar van Poetins Rusland. Juist nu we hem meer dan ooit nodig hebben, is Colijn vervroegd met het directeurschap van Clingendael gestopt.
Letwel, het gaat hier om dezelfde professor Ko Colijn die na de leugen van de toenmalige minister van Defensie, Colin Powell, dat Irak over massavernietigingswapens beschikte de Nederlandse televisiekijker verzekerde dat ‘het niet meer gaat om de vraag of Saddam Hoessein massavernietigingswapens verbergt — niemand twijfelt daar nog aan,’ waarmee ook deze mainstream-journalist de illegale Shock-and-Awe-inval rechtvaardigde. Zodoende maakte hij zich mede-verantwoordelijk voor het grootschalige westerse geweld dat in strijd was met het internationaal recht, waardoor het Midden-Oosten en een deel van de Maghreb in chaos veranderde. Inmiddels wordt wereldwijd door experts de Irak-Inval als één van de grootste Amerikaanse blunders beschouwd op het gebied van de buitenlandse politiek van Washington. Desondanks oordeelde de Volkskrant eind 2018 dat 'we' Colijn juist nu 'meer dan ooit nodig hebben,’ een kwalificatie die zo haarscherp aantoont hoe laag het intellectuele niveau van de polderpers is. Zo laag dat Ko Colijn al vanaf 1978 voor een 'deskundige' doorgaat. Een opdrachtgever meldde over hem:
Hij schrijft over alles wat met oorlog en vrede te maken heeft: de koude oorlog, internationale wapenhandel, buitenlandse politiek, internationale organisaties als de VN of het Strafhof in Den Haag, oorlogen (Iran-Irak, Balkan, Afghanistan), terrorisme en de War On Terror. Hij is bijzonder hoogleraar Internationale betrekkingen, in het bijzonder mondiale veiligheidsvraagstukken aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam. Daarnaast is hij onder meer als onderzoeker/docent verbonden aan Instituut Clingendael en de postdoctorale opleiding Journalistiek van de Erasmus Universiteit. Hij is voorzitter van de afdeling-Rotterdam van Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken.
Colijn treedt op als onafhankelijk defensiedeskundige in diverse radio- en televisieprogramma’s (NOS Journaal, Nova, het Radio-1 Journaal, Oog op Morgen, de VRT-radio, BNR en Australian Special Broadcasting). Zijn dissertatie Het Nederlandse Wapenexportbeleid verscheen bij uitgeverij Nijgh (1989). Hij is bestuurslid van het Nederlands Genootschap voor Internationale Zaken en juryvoorzitter van de Prix de Roef van het NOS-Journaal, de jaarlijkse prijs voor de beste buitenlandreportage.
Nadat de Commissie Davids in januari 2010 publiekelijk liet weten dat de Nederlandse regering geen ‘volkenrechtelijk mandaat’ bezat om deel te nemen aan de Amerikaanse ‘agressieoorlog’ tegen het soevereine Irak deelde Colijn mee:
In een keurig land moet in het parlement verantwoording worden afgelegd over alles, en zeker over oorlog en vrede. Artikel 100 van de Grondwet zegt dat een buitenlandse operatie aan het parlement gemeld moet worden. Niet allemaal: als het gaat om pure zelfverdediging niet, nood breekt wet, maar als het gaat om inzet van de krijgsmacht ter bevordering van de internationale rechtsorde wel. Desnoods achteraf, maar het moet. Als iets jammerlijk fout is gegaan is het onderzoek ook nuttig om zondebokken aan te wijzen, want een democratie bestaat niet zonder verantwoordelijke politici…
De commissie-Davids velt ongemeen harde conclusies. Lees zelf de 550 pagina’s, en kom dan zelf uit op het verdict dat het doel de middelen moest heiligen. De informatiepositie van de inlichtingendiensten, het volkenrecht, de informatieplicht aan de Tweede Kamer, de woordkeus en timing van (niet-)gegeven informatie en argumenten, de selectieve omgang met de rapporten van de UNMOVIC-wapeninspecteurs, alles was ondergeschikt aan de keus die door de commissie wordt toegeschreven aan de vroege ‘Atlantische reflex’ (overigens nogal tendentieus gecontrasteerd met ‘een op Europa gerichte houding’).
Colijn’s reactie was niet alleen aanmatigend, maar ook nog eens hypocriet, aangezien hijzelf het Nederlands publiek had wijs gemaakt dat ‘het niet meer’ ging ‘om de vraag of Saddam Hoessein massavernietigingswapens verbergt — niemand twijfelt daar nog aan,’ waarmee hij suggereerde dat een grootscheepse invasie legitiem zou zijn. Ook hijzelf leed aan de ‘Atlantische reflex.’ Dat was tevens de voornaamste reden dat hij zo hoog in de hiërarchie was gestegen. En wanneer hij stelt dat wanneer ‘iets jammerlijk fout is gegaan, is het onderzoek ook nuttig om zondebokken aan te wijzen, want een democratie bestaat niet zonder verantwoordelijke politici,’ dan geldt dit evenzeer voor zowel de commerciële pers en het academische wereldje, die ook in deze affaire zo ‘selectief’ met informatie omgingen, en van alles verzwegen in een poging het neoliberale bestel overeind te houden. Inderdaad, ‘[j]arenlang hoorden’ velen zijn ‘sonore stem’ en ‘zagen’ ze ‘zijn onverstoorbare gezicht op televisie’ of ‘lazen hem in Vrij Nederland,’ zonder te beseffen dat zijn tendentieuze voorstelling van zaken een onafhankelijke visie onmogelijk maakte. De waan van de mainstream-media in Nederland is anno 2019 zo groot dat de polderpers werkelijk meent dat Nederlanders Colijn's 'fake news' juist nu ‘meer dan ooit nodig hebben.’ Dus krijgt hij in het Volkskrant-interview alle ruimte om te beweren dat er ‘niet persé’ in Nederland ‘steun’ hoeft te zijn ‘onder de bevolking’ voor ‘een Europees defensie- of buitenlands beleid,’ aangezien:
Veiligheid zó belangrijk [is], daarvan kun je niet zeggen: ja maar mijn achterban denkt er anders over. Veel internationale beleidsmakers willen de binnenlandse politiek er dus buiten houden. De volksvertegenwoordigers in de Tweede Kamer gaan niet over kernwapens… Landmachtgeneraal Mart de Kruif heeft me een keer verteld dat Defensie 90 procent van de tijd bezig was om uit de klauwen van de Tweede Kamer te blijven. In plaats van uit de klauwen van de Taliban…
Tegelijk moeten we vrij klassiek vasthouden aan de hiërarchie tussen high politics en low politics. Het is te ingewikkeld, ook voor de Tweede Kamer. Ik ben het dus ook eens met D66 als ze daar zeggen dat je zo’n associatieverdrag met Oekraïne niet per referendum moet voorleggen aan het volk… Die begrijpen er echt helemaal niks van.
Waar niks van, hoe de wereld in elkaar zit?
Ja. Bij Buitenhof kreeg Baudet een keer vier minuten spreektijd. Na de verkiezing van Trump, dat vond hij geweldig. Dat was begin december 2016. Hij mocht vertellen waarom hij Trump geweldig vond. Het was allemaal kletskoek, tien keer fake talk, zonder weerwoord.’ (Baudet betoogde onder meer dat de Trumps toenadering tot Poetin goed nieuws voor Europa zou zijn, red.)
Naar aanleiding van het neerstorten van de MH-17 verklaarde Ko Colijn dat de Nederlandse autoriteiten tijdens onderhandelingen met de seperatisten 'flessen wodka mee moeten nemen, want er zullen onconventionele middelen gebruikt moeten worden om daar tot afspraken te komen.' Het is dit stigmatiserend simplisme dat hem in de polder tot een bewonderde 'deskundige' maakte.
Het is allemaal 'te ingewikkeld' voor 'het volk' en de 'Tweede Kamer.' Ziehier in het kort de ware dogma’s die Ko Colijn decennialang al dan niet verhuld verspreidt. Maar omdat hij lijdt aan een ernstige erfelijke hersenziekte waarvoor geen medicijnen of behandelingen bestaan die de kwaal kunnen stoppen dan wel genezen, en zijn carrière afgelopen is, kan hij nu vrijuit spreken, zonder rekening te hoeven houden met de gekoesterde mythen van een doorsnee Atlanticus over democratie, mensenrechten, en alle andere illusies die hem zo’n betrouwbaar imago verschaften. Colijn’s reactionaire gedachtengoed is kenmerkend voor het moderne totalitaire denken van de ‘vrije pers.’ Het militair-industrieel complex moet ‘uit de klauwen’ van de westerse volksvertegenwoordigers blijven. Het zijn mede de gecorrumpeerde Colijn’s en Buruma’s die de uitholling van de parlementaire democratie mogelijk hebben gemaakt. Geconfronteerd met dit keer zijn eigen eindigheid kan professor Colijn onweersproken vertellen dat de militaire top van alles moet verzinnen om ‘uit de klauwen van de Tweede Kamer te blijven.’ De ‘veiligheid’ van de westerse elite is ‘zó belangrijk’ dat de volksvertegenwoordiging daar niet over mee kan praten. ‘Veel' van zijn bevriende 'internationale beleidsmakers' willen 'de binnenlandse politiek er dus buiten houden,’ net zoals de nazi's en de fascisten dit in het interbellum wilden. Om de democratie buiten spel te zetten ‘moet’ men ‘zo’n associatieverdrag met Oekraïne niet per referendum voorleggen aan het volk,’ want nogmaals, die mensen ‘begrijpen er echt helemaal niks van.’ Alleen de elite en haar pleitbezorgers, als ex-directeur van Clingendael Jacobus (Ko) Colijn, weten wanneer een nieuwe oorlog noodzakelijk is om de belangen van het neoliberaal systeem te beschermen of zelfs verder te globaliseren. Dat de VS, met al zijn deskundigen, sinds 1945 er niet in is geslaagd om de Korea Oorlog te winnen, en ook niet de Vietnam Oorlog, de Oorlog in Afghanistan, de Oorlog in Irak, de Oorlog in Libië, de Oorlog in Syrië, verzwijgt Colijn. Eveneens is Ko muisstil over het feit dat hij in 2003 niet bij machte bleek om de leugens van Colin Powell over massavernietigingswapens door te prikken, terwijl goed geïnformeerde bronnen dit destijds wel degelijk konden. Powell mag dan hebben verklaard dat ‘His U.N. Speech a Lasting Blot on His Record’ zal blijven, Ko Colijn vindt dat hem geen ‘blaam’ treft, dat zijn 'reputatie' als 'defensiedeskundige' geen enkele deuk heeft opgelopen. In een verslag over het symposium ‘Media onder vuur — Welke lessen kunnen de media trekken uit de kwestie-Irak’ berichtte De Nieuwe Reporter op 22 oktober 2007:
Volgens defensiedeskundige Ko Colijn is het achteraf altijd makkelijk om gelijk te hebben. ‘Veel van de scepsis was niet gebaseerd op feiten. Ik heb destijds op integere gronden een positie ingenomen. Ik zie geen reden om daar nu op terug te komen.’ Colijn wilde best toegeven dat hij zich had vergist in de presentatie die de Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken Colin Powell in februari 2003 had gegeven in de Veiligheidsraad. Maar dat er sprake zou zijn geweest van ‘een toneelstukje waar een 4 Havo-scholier doorheen kon kijken’ – zoals Van Rossem suggereerde – dat klopte zeker niet.
Omdat Colijn niets had geleerd van ‘de kwestie Irak’ besloot ik zijn geheugen op te frissen. Ik wees hem erop dat ‘[v]eel van de scepsis’ juist ‘gebaseerd’ was ‘op feiten,’ zoals achteraf is gebleken. Ik adviseerde hem drie artikelen van mij te lezen, nog voorafgaand aan de Shock and Awe-inval geschreven voor het tijdschrift de Humanist, en gepubliceerd in de tijd dat hijzelf en zijn publiek zich lieten bedriegen door de propaganda van de regering Bush junior en Blair. De vraag was dan ook waarom hij en de mainstreampers ‘fake news’ bleven verspreiden, terwijl zij de ware motieven van de agressieoorlog tegen Irak hadden kunnen weten. Het rechtvaardigen van de Irak-inval was het meewerken aan een agressieoorlog, waarvoor een groot deel van de nazi-top tijdens de Processen van Neurenberg ter dood werd veroordeeld, aangezien
[t]o initiate a war of aggression… is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole.
Net als Ian Buruma, laat Ko Colijn zich gebruiken door de elite om op die manier zijn eigen brandende ambitie te kunnen bevredigen. Net als Ian Buruma, is ook hij een ideologisch gemotiveerde hoogleraar, die zelden tot nooit de consensus heeft verbroken. Daarom kon hij met grote stelligheid beweren dat ‘niemand’ er nog aan twijfelde dat het Saddam regime beschikte over ‘chemical or biological weapons’ die in slechts ’45 minutes’ konden worden ingezet, en daarmee een levensgevaarlijke bedreiging vormden voor het Westen.
Typerend voor Colijn’s collaboratie is dat zijn bronnen alleen autoriteiten betreffen die denken baat te hebben bij een nieuwe agressieoorlog, te weten functionarissen van de NAVO, politici in Washington en beursspeculanten op Wall Street, het militair-industrieel complex en de ‘corporate press,’ waarvan Ko een onlosmakelijk onderdeel was geworden. Deze polder ‘deskundige,’ die een werkzaam leven lang de NAVO-propaganda voor zoete koek slikte, en zich zodoende liet gebruiken om ondermeer het Midden-Oosten in een chaos te veranderen, is een dwaallicht, die via coöptatie van de ene aanstelling in de andere rolde. In dit intellectueel corrupte, besloten wereldje waarin men elkaar kan vertrouwen, geldt dat een Colijn ‘meer dan ooit nodig’ is, nu het Westen in een ‘systemic crisis’ verkeert, en de positie van de elite onder druk staat. Daarom is het bedienend personeel op elkaar aangewezen, zoals uit Colijn’s opmerkingen valt op te maken. Op de volgende vraag van de Volkskrant-journalisten: ‘Hoe zit het met uw eigen invloed op het Nederlandse buitenlandbeleid?’ antwoordde Colijn:
Typerend voor Colijn’s collaboratie is dat zijn bronnen alleen autoriteiten betreffen die denken baat te hebben bij een nieuwe agressieoorlog, te weten functionarissen van de NAVO, politici in Washington en beursspeculanten op Wall Street, het militair-industrieel complex en de ‘corporate press,’ waarvan Ko een onlosmakelijk onderdeel was geworden. Deze polder ‘deskundige,’ die een werkzaam leven lang de NAVO-propaganda voor zoete koek slikte, en zich zodoende liet gebruiken om ondermeer het Midden-Oosten in een chaos te veranderen, is een dwaallicht, die via coöptatie van de ene aanstelling in de andere rolde. In dit intellectueel corrupte, besloten wereldje waarin men elkaar kan vertrouwen, geldt dat een Colijn ‘meer dan ooit nodig’ is, nu het Westen in een ‘systemic crisis’ verkeert, en de positie van de elite onder druk staat. Daarom is het bedienend personeel op elkaar aangewezen, zoals uit Colijn’s opmerkingen valt op te maken. Op de volgende vraag van de Volkskrant-journalisten: ‘Hoe zit het met uw eigen invloed op het Nederlandse buitenlandbeleid?’ antwoordde Colijn:
Als Clingendael-directeur had ik veel contact met mensen zoals Renée Jones-Bos, die toen de secretaris-generaal was bij BZ (heden ambassadeur in Moskou, red.). Die kon ik bellen. Jeanine Hennis of Tom Middendorp op Defensie waren ook heel toegankelijk. Je hebt 06-nummers van iedereen in die wereld, je ontmoet ze vaak. Je wordt voortdurend uitgenodigd.
Ons kent ons. Van onafhankelijkheid is geen sprake. Voor wat, hoort wat. En aldus is de propaganda-arm van de gevestigde orde, de 'corporate press' de schaamte voorbij. Alleen wanneer de propagandist in zijn portemonnaie wordt aangetast, schrikt hij. Na zijn gedwongen aftreden als hoofdredacteur van The New York Review of Books verklaarde Ian Buruma:
Ik ben, zoals iemand zei, toxic, besmet. Daar schrok ik nog meer van dan van mijn ontslag. Dat ik zelf in het schervengericht ben terechtgekomen dat ik wilde onderzoeken.
Zonder het te beseffen, is het begrip ‘schervengericht,’ goed gekozen. Het is de vertaling van het oud-Griekse ‘ostracisme,’ een methode van stemmen met potscherven, die in de Atheense democratie in gebruik was van ongeveer het jaar 508 tot 415 voor onze jaartelling. Het was een systeem
om tirannie — de alleenheerschappij van een gewelddadige vorst, wij zouden zeggen dictator — te voorkomen. Maar ook foute generaals konden worden weggestemd. De straf was verbanning uit Athene, doorgaans voor een periode van tien jaar.
Net als Ko Colijn toont ook mijn oude vriend Ian Buruma een aanzienlijke minachting voor de parlementaire democratie. Zeker wanneer die ‘democratie’ de geopolitieke belangen van de elite en haar militair-industrieel complex lijken te bedreigen. Nu Buruma verantwoording moet afleggen voor zijn eigen autoritaire houding, probeert hij in de poldermedia zichzelf af te schilderen als het slachtoffer van een, in zijn ogen, krankzinnig ‘schervengericht.’ Zijn bewering dat hij het fenomeen ‘schervengericht’ juist had willen ‘onderzoeken’ is een andere vertekening van de werkelijkheid, want als Buruma de hedendaagse seksuele mores ‘wilde onderzoeken’ dan is het onverklaarbaar dat hij niet beide partijen aan het woord heeft gelaten, dus naast de man die van ‘sexual harassment or assault’ was aangeklaagd, ook zijn al dan niet vermeende vrouwelijke slachtoffers. Maar Buruma achtte de positie van de betreffende vrouwen niet belangrijk genoeg. En dat feit was nu juist de reden van zijn gedwongen ontslagname. Als ‘gatekeeper’ van het totalitaire neoliberale bestel meende hij enerzijds dat ook hijzelf in een redactie van intellectuelen als ‘baas’ te kunnen optreden, om anderzijds te beweren dat ‘Westerse samenlevingen nu democratischer dan ooit [zijn].’ Deze gespleten houding demonstreert de huidige crisis, en de verwarring van de elite en haar pleitbezorgers. De gezaghebbende Italiaanse politiek theoreticus Antonio Gramsci had gelijk toen hij in het interbellum schreef:
De crisis bestaat juist uit het feit dat het oude aan het sterven is en het nieuwe niet geboren kan worden; in dit interregnum treedt een grote variëteit op van morbide symptomen.
Colijn’s opvatting dat de parlementaire democratie zich niet dient te bemoeien met militaire- en geopolitieke zaken, omdat alleen de NAVO kan bepalen hoe de westerse democratieën en vrijheden dienen te worden beschermd, is een duidelijk ‘symptoom’ van deze ‘morbide’ houding. Van een even pathologische mentaliteit getuigt de oneschaamdheid van journalisten die Ko aanprijzen als iemand die ‘we nu meer dan ooit nodig hebben.’ Ook Buruma’s gespletenheid is kenmerkend voor de ‘crisis’ waarin de Westerse cultuur verkeert. Enerzijds beweert hij dat het Westen ‘nu democratischer is dan ooit,’ terwijl hij het anderzijds als opiniemaker het betreurt dat het ‘gezag van traditionele filters in de openbare discussie, zoals serieuze kranten of TV en radio-omroepen steeds verder’ wordt ‘ondermijnd door sociale media. Iedereen kan nu zijn mening geven in het openbaar, zonder redactie van wie dan ook.’ De ‘traditionele filters’ die de ‘vrije pers’ zichzelf oplegt, bestaan er ondermeer uit dat Buruma publiekelijk kan verkondigen dat ‘we’ in Europa ‘must share America's dirty work,’ ook al betekent dit dat wij ‘take the risk of being held accountable’ voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid. Die ‘traditionele filters’ zorgden er tevens voor dat hij de VS prees als ‘a force for good,’ en ‘a model of freedom and openness,’ terwijl het signaleren van ‘Jewish interests with the United States or, in the past, with Britain is old and loaded with prejudice,’ oftewel, een manifestatie van het aloude ‘anti-Semitism.’ Dankzij de ‘traditionele filters’ van de gecorrumpeerde westerse mainstream-pers, waarbij essentiële feiten verzwegen worden, kunnen de Buruma’s een direct verband leggen tussen enerzijds gefundeerde kritiek op Amerikaanse en Israelische terreur en anderzijds de Holocaust.
Het gevolg van de zelfcensuur is dat de commerciële media nooit structureel de context verschaffen waarin de huidige werkelijkheid zich voltrekt. Om die te kennen adviseer ik Laurence H. Shoup’s uitgebreid gedocumenteerde boek Wall Street’s Think Tank. The Council on Foreign Relations and the Empire of Neoliberal Geopolitics, 1976-2019 (2018) te lezen. Deze Amerikaanse auteur en ‘historical consultant’ komt tot de slotsom dat:
Het gevolg van de zelfcensuur is dat de commerciële media nooit structureel de context verschaffen waarin de huidige werkelijkheid zich voltrekt. Om die te kennen adviseer ik Laurence H. Shoup’s uitgebreid gedocumenteerde boek Wall Street’s Think Tank. The Council on Foreign Relations and the Empire of Neoliberal Geopolitics, 1976-2019 (2018) te lezen. Deze Amerikaanse auteur en ‘historical consultant’ komt tot de slotsom dat:
If we, as a human species, are to overcome the existential threats to our collective future, nation-states controlled by the people will have to be a central part of this necessary struggle. In this book we have discussed the ways that the CFR (Council on Foreign Relations. svh), an agent of the capitalist class, controls the U.S. state in an undemocratic fashion, implementing policies in the interest of the capitalist class, not the people at large. The Council consists of a combination of the wealthiest of the old and new plutocratic families and their corporations, families, and the private organizations that have no formal, legal, or political power per se. They need the state to wield coercive and management power in their interest, the interest of the possessing class. Management of the system involves using the strength of the state to create profit opportunities and provide legitimacy, including the illusion of democracy. Police, the army, and prisons provide protection against the inevitable discontent of the dispossessed and exploited classes. In addition, leading elements of the capitalist class in general, and the financial sector in particular, depend on explicit and implicit government guarantees against market losses in a supposedly ‘free market’ system. Taxpayer bailouts of ‘too big to fail’ companies are frequent occurrences in recent history — witness the 2008 economic crisis and its aftermath — illustrating the power of the capitalist class in getting the government to do its bidding, and use public resources to assure its own private profit. All too often the economic risks of the private enterprise system are socialized, and the gains privatized, resulting in the destruction of the public interest and general welfare.
Vanzelfsprekend verzwijgt Ian Buruma dit alles, omdat hij deze feiten kwalificeert als opinies in een tijd dat ‘[i]edereen nu zijn mening [kan] geven in het openbaar, zonder redactie van wie dan ook.’ Tot op zekere hoogte heeft hij gelijk, want dankzij internet ‘kan iedereen nu’ niet alleen ‘zijn mening gegeven.’ Nog erger voor hemis dat de 'social media' feiten geven die Ko en Ian verzwijgen, in de wetenschap dat ze de eindredactie niet zullen passeren. De zelfcensuur van ingehuurde opiniemakers werkt afdoende. En mocht er eens een faux pas worden gemaakt, dan is er altijd nog de ‘redactie.’ Of, zoals de Amerikaanse geleerden Edward S. Herman en Noam Chomsky in hun studie Manufacturing Consent. The Polical Economy of the Mass Media (1988) concludeerden:
Given the imperatives of corporate organization and the workings of the various filters, conformity to the needs and interests of privileged sectors is essential to succes. In the media, as in other major institutions, those who do not display the requisite values and perspectives will be regarded as 'irresponsible,' 'ideological,' or otherwise aberrant, and will tend to fall by the wayside. While there may be a small number of exceptions, the pattern is pervasive, and expected. Those who adapt, perhaps quite honestly, will then be free to express themselves with little managerial control, and they will be able to assert, accurately, that they perceive no pressures to conform. The media are indeed free — for those who adopt the principles required for 'societal purpose.
Ook qua opzet en functioneren van de ‘vrije pers’ valt het nodige op te merken.
The technical structure of the media virtually compels adherence to conventional thoughts; nothing else can be expressed between two commercials, or in seven hundred words, without the appearance of absurdity that is difficult to avoid when one is challenging familiar doctrine with no opportunity to develop facts or argument... The critic must also be prepared to face a defamation apparatus against which there is little recourse, an inhibiting factor that is not insubstantial... The result is a powerful system of induced conformity to the needs of privilege and power. In sum, the mass media of the United States are effective and powerful ideological institutions that carry out a system-supportive propaganda function by reliance on market forces, internalized assumptions, and self-censorship, and without significant overt coercion. This propaganda system has become even more efficient in recent decades with the rise of the national television networks, greater mass-media concentration, right-wing pressures on public radio and television, and the growth in scope and sophistication of public relations and news management.
Het zou een ontwikkeld mens niet moeten verbazen dat de pers ook in een zogeheten democratie de ‘ruling class’ dient. Die bezit namelijk letterlijk de pers. Laurence Shoup:
Seeing the state as an organ of class rule, intertwined with the CFR and the capitalist class, allows us to see the reality of the term ‘ruling class,’ a class for itself that forms its own economy, society, and politics that is part of the whole but above it, ruling over its, even to the extent of sometimes standing above the law. The CFR is at the renter of this ruling class, as well as being a critical transmission belt between the capitalist class, its professional-class helpers, and a colonized state, using multiple means to assure that the state serves, first and foremost, the needs of using multiple means to assure that the state serves, first and foremost, the needs of monopoly finance capitalism, and not the needs of the people and the planet. This is how the class struggle from above, the ongoing class war of the 1 percent against the working-class majority, is waged. The essentials of the status quo are preserved through force as well as through ideological hegemony and a constant process of co-optation of many of the better-educated and active elements of the working and professional classes.
Interessant in dit verband is de strijd tussen Franse president Emmanuel Macron en de Franse bevolking die al vele weken lang in gele vestjes tegen zijn strenge dereguleringspolitiek protesteren. Macron werkte alvorens de politiek in te gaan voor de zakenbank Rothschild & Cie, en tracht nu als president Frankrijk te veranderen in een neoliberale heilstaat met een zogeheten vrijemarkt-economie. Een beleid dat gepaard gaat met extreme bezuinigingen op overheidsuitgaven, ‘onder meer door het aantal ambtenaren geleidelijk te verminderen,’ maar zonder de subsidies aan de grote concerns te beperken. Maandag 4 maart beweerde Macron op 'The World’s Opinion Page' van Project Syndicate, waar ook Ian Buruma en George Soros hun propaganda publiceren, onder de kop ‘Renewing Europe’ dat:
European citizens need to learn from the Brexit impasse and apply those lessons ahead of and after the European Parliament election in May. That means embracing reforms that advance the three goals that lie at the heart of the European project.
PARIS – Never, since World War II, has Europe been as essential. Yet never has Europe been in so much danger. Brexit stands as the symbol of that. It symbolizes the crisis of Europe, which has failed to respond to its peoples’ needs for protection from the major shocks of the modern world. It also symbolizes the European trap. That trap is not one of being part of the European Union. The trap is in the lie and the irresponsibility that can destroy it.
Hoewel zijn retoriek bij de Franse bevolking geen succes heeft, is het toch de moeite waard om die te analyseren, aangezien zijn propaganda zo duidelijk demonstreert hoever de huidige politici van de werkelijkheid zijn afgedreven. Door een pleidooi voor nog meer neoliberalisme tracht Macron het voor gewone burgers desastreuze neoliberalisme alsnog te verkopen:
How would we resist the crises of financial capitalism without the euro, which is a force for the entire European Union? Europe is also those thousands of projects daily that have changed the face of our regions: the school refurbished, the road built, and the long-awaited arrival of high-speed Internet access. This struggle is a daily commitment, because Europe, like peace, can never be taken for granted. I tirelessly pursue it in the name of France to take Europe forward and defend its model. We have shown that what we were told was unattainable, the creation of a European defense capability and the protection of social rights, was in fact possible…
a treaty on defense and security should define our fundamental obligations in association with NATO and our European allies: increased defense spending, a truly operational mutual defense clause, and the European Security Council with the United Kingdom on board to prepare our collective decisions…
Progress and freedom are about being able to live from your work: Europe needs to look ahead to create jobs… finance innovation by giving the new European Innovation Council a budget on a par with the United States in order to spearhead new technological breakthroughs such as artificial intelligence.
'Het volk' is voor zowel de elite als haar woordvoerders de grote vijand geworden. Alleen een oorlog tegen Rusland en China kan hun positie redden.
Geen woord besteedt Macron aan het falen van de neoliberale ideologie, dat heeft geleid tot de toenemende kloof tussen enerzijds de gemarginaliseerde arbeiders- en middenklasse en anderzijds de elite en haar tecfhnocraten. Zijn oplossing is meer van hetzelfde. Meer staatsteun voor het militair-industrieel complex, meer subsidies voor ‘artificial intelligence,’ en meer ‘vooruitgang’ voor het technocratisch systeem, dat volgens de Britse hoogleraar Development Studies, Guy Standing, ‘The Precariat’ heeft voortgebracht, ‘The New Dangerous Class,’ zoals de titel van zijn in 2011 gepubliceerde boek luidt, en dat hij als volgt begint:
In the 1970s, a group of ideologically inspired economists captured the ears and minds of politicians. The central plank of their 'neoliberal' model was that growth and development depended on market competitiveness; everything should be done to maximize competition and competitiveness, and to allow market principles to permeate all aspects of life.
One theme was that countries should increase labour market flexibility, which came to mean an agenda for transferring risks and insecurity onto workers and their families. The result has been the creation of a global ‘precariat,’ consisting of many millions around the world without an anchor of stability. They are becoming a new dangerous class. They are prone to listen to ugly voices, and to use their votes and money to give those voices a political platform of increasing influence. The very success of the ‘neo-liberal' agenda, embraced to a greater or lesser extent by governments of all complexions, has created an incipient political monster. Action is needed before that monster comes to life.
Professor Standing wijst erop dat deze ‘neoliberalen’ van zowel liberale als naderhand ook sociaal-democratische signatuur:
disliked the state, which they equated with centralized government, with its planning and regulatory apparatus. They saw the world as an increasingly open place, where investment, employment and income would flow to where conditions were most welcoming. They argued that unless European countries, in particular, rolled back the securities that had been built up since the Second World War for the industrial working class and the bureaucratic public sector, and unless the trade unions were ‘tamed,' de-industrialisation (a new concept at the time) would accelerate, unemployment would rise, economic growth would slow down, investment would flow out and poverty would escalate. It was a sobering assessment. They wanted drastic measures, and in politicians like Margaret Thatcher and Donald Reagan they had the sort of leaders willing to go along with their analysis.
The tragedy was that, while their diagnosis made partial sense, their prognosis was callous (hardvochtig. svh). Over the next 30 years, the tragedy was compounded by the fact that the social democratic political parties that had built up the system the neo-liberals wished to dismantle, after briefly contesting the neo-liberals' diagnosis, subsequently lamely accepted both the diagnosis and the prognosis.
One neo-liberal claim that crystallized in the 1980s was that countries needed to pursue 'labour market flexibility.’ Unless labour markets were made more flexible, labour costs would rise and corporations would transfer production and investment to places where costs were lower; financial capital would be invested in those countries, rather than 'at home.’ Flexibility had many dimensions: wage flexibility meant speeding up adjustments to changes in demand, particularly downwards; employment flexibility meant easy and costless ability of firms to change employment levels, particularly downwards, implying a reduction in employment security and protection; job flexibility meant being able to move employees around inside the firm and to change job structures with minimal opposition or cost; skill flexibility meant being able to adjust workers' skills easily.
In essence, the flexibility advocated by the brash (onbehouwen. svh) neo-classical economists meant systematically making employees more insecure, claimed to be a necessary price for retaining investment and jobs. Each economic setback was attributed in part, fairly or not, to a lack of flexibility and to the lack of 'structural reform' of labour markets.
As globalization proceeded, and as governments and corporations chased each other in making their labour relations more flexible, the number of people in insecure forms of labour multiplied. This was not technologically determined. As flexible labour spread, inequalities grew, and the class structure that underpinned industrial society gave way to something more complex but certainly not less class based… But the policy changes and the responses of corporations to the dictates of the globalizing market economy generated a trend around the world that was never predicted by the neo-liberals or the political leaders who were putting their policies into effect.
Millions of people, in affluent and emerging market economies, entered the precariat, a new phenomenon even if it had shades of the past. The precariat was not part of the 'working class' or the ‘proletariat.' The latter terms suggest a society consisting mostly of workers in longterm, stable, fixed-hour jobs with established routes of advancement, subject to unionization and collective agreements, with job titles their fathers and mothers would have understood, facing local employers whose names and features they were familiar with.
Many entering the precariat would not know their employer or how many fellow employees they had or were likely to have in the future. They were also not 'middle class,’ as they did not have a stable or predictable salary or the status and benefits that middle-class people were supposed to possess.
As the 1990s proceeded, more and more people, not just in developing countries, found themselves in a status that development economists and anthropologists called ‘informal.' Probably they would not have found this a helpful way of describing themselves, let alone one that would make them see in others a common way of living and working. So they were not working class, not middle class, not ‘informal.' What were they? A flicker of recognition would have occurred in being defined as having a precarious existence. Friends, relatives and colleagues would also be in a temporary status of some kind, without assurance that this was what they would be doing in a few years' time, or even months or weeks hence. Often they were not even wishing or trying to make it so.
Volgende keer meer over het precariaat, de nieuwe onderklasse van het kapitalisme.
Ian Buruma:
‘Ik ben alles wat fout is voor de populisten’
‘Natuurlijk heeft mijn ontslag wonden geslagen. Maar als je me vraagt of ik het nu anders zou aanpakken, dan zeg ik: nee, waarschijnlijk niet.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten