ANALYSE AFFAIRE-BURUMA
De ‘onvermijdelijke’ val van Ian Buruma in het #MeToo-debat
Opvallend afwezig, in de progressieve intellectuele Amerikaanse media de afgelopen dagen, was iemand die het opnam voor de gevallen wapenbroeder Ian Buruma. De Nederlandse hoofdredacteur van The New York Review of Books zag zich woensdag gedwongen op te stappen nadat ophef was ontstaan over een stuk waarin een auteur beschreef hoe hij persoonlijk had geleden onder beschuldigingen van seksueel geweld.
Sterker: er was niemand die ook maar een vraagteken wilde zetten, of durfde te zetten, bij Buruma’s gedwongen vertrek – wel een heel harde consequentie van een ongelukkige redactionele keuze. Was dat nou nodig?
Buruma, net een jaar in functie bij het prestigieuze tijdschrift, had voor het oktobernummer drie auteurs gevraagd hun licht te laten schijnen over de gevolgen van de #MeToo-beweging voor mannen. The Fall of Men, heet de special, een minimale woordspeling op het Engelse begrip voor de zondeval. Eén van de mannen die hij had gevraagd was de Canadese voormalige radiopresentator Jian Ghomeshi, die door meer dan twintig vrouwen werd beschuldigd van seksueel geweld (slaan, bijten, wurgen). Zes van hen dienden een aanklacht in, maar in 2016 werd Ghomeshi vrijgesproken na wisselende getuigenverklaringen. In een andere rechtszaak kwam het tot een schikking, waarbij Ghomeshi zijn excuses moest aanbieden.
Paria
Nu mocht hij van Buruma opschrijven hoe hij sindsdien een paria is geworden. Sommige van zijn beste vrienden bellen niet meer, hij wordt (als Iraanse Canadees) ineens racistisch bejegend, vrouwen moeten niets meer van hem hebben. ‘Ik overdacht de manieren hoe ik me van kant kon maken’, schrijft hij.
Het artikel komt niet uit de lucht vallen. Vorige week publiceerde Harper’s Magazine een essay van John Hockenberry, een Amerikaanse radiopresentator, die ook mocht vertellen hoe hij ‘het slachtoffer was van een overcorrectie door de #MeToo-beweging’. Ook daarop was zware kritiek, net als op de verdediging van het stuk door de uitgever – maar die hoefde niet op te stappen.
Ian Buruma nam ontslag: ‘In feite capitulatie voor intimidatie in de sociale media en door de universiteitspers’
Ian Buruma publiceerde een essay van een #MeToo-dader en dat kostte hem zijn baan. Verontwaardiging alom en verontwaardiging weer daarover.
‘Intimidatie’
Buruma dus wel. Tegenover Vrij Nederland suggereerde hij dat zijn vertrek te maken heeft met druk van academische adverteerders, de uitgevers van de historische en politieke boeken die in de NYRB vaak besproken worden. ‘De uitgever heeft mij duidelijk gemaakt dat de universiteitsuitgeverijen met een boycot dreigen’, aldus Buruma. ‘Ze zijn bang voor de reacties op de universiteiten, want die zijn oververhit. Het gevolg is dat ik me gedwongen voel om ontslag te nemen – in feite capitulatie voor intimidatie in de sociale media en door de universiteitspers.’
Daarmee komt de schijnwerper op de universiteiten, de bolwerken, in theorie, van het open debat. Dat dit niet betekent dat je elk zaaltje voor elke schreeuwlelijk moet openstellen is duidelijk, ook al beroepen de schreeuwers zich nog zo hard op de vrijheid van meningsuiting. Maar wanneer zelfs een beschaafd intellectueel blad het zwijgen kan worden opgelegd door de academische gedachtenpolitie, zoals rechtse dwarsliggers de politiek correcte dwang wel eens noemen, dan is dat toch wel opmerkelijk.
Natuurlijk, er is van alles mis met het stuk van Ghomeshi. De kritiek is dat hij de beschuldigingen van de vrouwen bagatelliseert of negeert. Nergens schrijft hij dat hij door ruim twintig vrouwen wordt beschuldigd van seksueel wangedrag, of erger. Nergens schrijft hij dat die beschuldigingen een periode van dertig jaar beslaan. Nergens schrijft hij dat hij excuses heeft moeten aanbieden. Hij veegt ze onder het tapijt, om het vervolgens over zijn eigen lijden te hebben.
Maatschappelijke schandpaal
Buruma wilde een discussie beginnen over hoe lang een man aan de maatschappelijke schandpaal genageld mag worden, nadat hij door een rechtbank is vrijgesproken. Dat is een interessante vraag, maar eentje die alleen kan worden beantwoord al we ook weten wat de persoon in kwestie heeft gedaan (zelfs al is hij juridisch onschuldig). Hoe erg iemand sociaal moet worden gestraft, hangt af van hoe erg het is wat hij heeft gedaan. Je kunt geen vergiffenis krijgen voor daden die je onder het tapijt veegt.
Dat heeft Buruma niet onderkend. Hij wilde, zo viel te lezen in een interview met de website Slate dat afgelopen week bijdroeg aan de ophef, de filosofische vraag beantwoorden over de morele en maatschappelijke consequenties van een misstap zonder de precieze toedracht te willen weten. Of de vrouw met de seks had ingestemd of niet, ‘dat maakt niet uit’, zo zei hij.
Dat maakt dus wel uit.
Dus verschenen er goed beargumenteerde tegenstukken in alle progressieve bladen van het land. Maar waarom komen ze vervolgens zonder goede argumenten tot de conclusie dat het vertrek van Buruma ‘onvermijdelijk’ was?
Hij is ‘toondoof’, aldus Margaret Sullivan in The Washington Post. Hij staat op ‘een pathologische afstand van de textuur van de tijd’, aldus Jia Tolentino in The New Yorker. ‘Waarom geven literaire instituten als Harper’s en The New York Review of Books deze mannen eigenlijk een platform?’, vraagt Constance Grady zich in Vox af.
Dat zijn geen inhoudelijke argumenten meer. Dat zijn andere woorden voor een taboe.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten