dinsdag 6 oktober 2015

'Schuldige Tijdsgebondenheid'

Mijn zoon John Dylan stuurde mij dit:




'Al weken is het onrustig op de Westelijke Jordaanoever. Gisteren kwam er nog een 13-jarige Palestijnse jongen om bij botsingen tussen Palestijnen en het Israëlische leger. Vorige week werd een Israëlisch echtpaar doodgeschoten.'


Dus een Palestijns kind 'komt om' maar een Israëlisch echtpaar wordt 'doodgeschoten.'


Palestijns slachtoffertje van zionistische terreur tegen burgerbevolking.

Ik voeg hier aan toe: het Europa, van 'Geen Jorwert zonder Brussel,' steunt deze zionistische terreur op economisch, diplomatiek, politiek en zelfs militair gebied. Waarom kan mijn jonge zoon wel de werkelijkheid zien en mijn oude vriend Geert Mak niet?

Ik vrees toch dat milieu een belangrijke rol speelt. Niet dat de mens gedetermineerd is, maar uit wetenschappelijk onderzoek blijkt wel hoe snel het individu diep beïnvloed wordt door zijn directe omgeving. Ik heb mijn kinderen altijd gewezen op het belang van tussen de regels door lezen, eufemismen herkennen, de context zoeken van hetgeen de zogeheten 'vrije pers' bericht, irrationele beweringen ontleden, de oorspronkelijke betekenis van woorden op sporen, politieke redeneringen tegen het licht houden, etc. Geert Mak daarentegen groeide op in een kleinburgerlijk milieu, gedreven door een combinatie van hypocrisie, conformisme en opportunisme, die ondermeer ertoe leidde dat zijn vader, dominee Catrinus Mak, het niet immoreel vond om in 1936 als geestelijk leidsman te verkondigen dat de nazi-rassenwetten 'tolerabel' waren, ondanks het feit dat daarmee 'God's uitverkoren volk,' de joden, uit het publiekelijk leven van Duitsland werden verbannen. Over het enthousiasme van zijn vader voor het kolonialisme, dat hij als evangelisatie-predikant zelfs militair verdedigde, schreef zijn zoon Geert:

Veel later, toen hij zijn herinneringen opschreef, sprak mijn vader van een ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Achteraf schaamde hij zich diep over deze periode. Ik maakte me, schreef hij, enkel druk over de handhaving van het sabbatsgebod.

Voor zover ik weet heeft zijn publiek zich niet verwonderd over het begrip ‘schaamte’ dat Mak hier gebruikt. En toch is het woord ‘schaamte’ in dit verband onthullend. Volgens de officiële definitie is 

Schaamte een onaangename psychosociale emotie waarvoor de angst om door anderen misprezen of zelfs niet meer door de groep geaccepteerd te worden bepalend is. Schaamte is daarmee een sterk cultureel bepaald fenomeen, dat ongeveer de tegenpool van het eergevoel vormt.

Met andere woorden: het is een emotie die wordt opgeroepen door het oordeel van anderen, vooral dat van de peer group. Uit de beschrijvingen van zijn zoon Geert valt op te maken dat Mak senior leed aan een minderwaardigheidsgevoel, hetgeen aannemelijk maakt dat hij zich als burger inderdaad voor zijn racistische kolonialistische opvattingen zal hebben geschaamd, dat wil zeggen: pas toen de tijdgeest ingrijpend leek te zijn veranderd en het ouderwetse kolonialisme onhoudbaar was gebleken. Maar dit is slechts de helft van het verhaal, want Catrinus Mak was zijn werkzame leven lang ook nog dominee, en dus een verspreider van de blijde boodschap van hun 'Verlosser,' de 'Heiland' die voor de zonden van de mens aan het kruis was gestorven. Mak junior schildert zijn vader af als een man die ‘op zijn manier met God [wandelde], en dat gaf zijn leven een bepaalde zorgeloosheid waarmee hij zich soms afsloot voor zijn allernaasten.’ Dit verklaart ten dele waarom hij de onderdrukking en uitbuiting van de inheemsen kon accepteren. Gefocust op zijn zwijgzame God kon hij zich afsluiten voor De Ander, waardoor zijn eigen vrouw ‘de prijs voor het lichte leven van haar man betaalde -- zonder dat hij dat ooit zag,’ aldus haar zoon die meldt dat zijn moeder, volgens eigen zeggen, ‘in Indië altijd bang was,’ ook voor ‘het vreemde en ondoorgrondelijke van dit immense land.’ 

Wat zich evenwel buiten de wandeltocht met God voltrok zag de zo godsvruchtige Mak senior niet. Hoe kwam dit? Zijn zoon Geert zwijgt erover, terwijl nu juist dit gegeven zijn manier van geschiedschrijving een verhelderende en bredere context zou hebben gegeven. Het in wezen simpele verhaal van zijn ouders zou dan boven de eigen beperkingen zijn verheven en zou hun geschiedenis een universeel aspect hebben kunnen geven. Mak was daartoe niet in staat. Hij biedt zichzelf en zijn Nederlandse lezers een  ontsnappingsroute door te zwijgen over de ware beweegredenen van zijn vader en moeder. Men hoeft bij Mak’s wijze van geschiedschrijving de eigen verantwoordelijkheid niet onder ogen te zien, er is altijd wel een excuus voor handen, maar bijna nooit een verklaring. Motieven blijven achter een mist van anekdotiek, eufemismen, en Makkiaanse paradoxen verborgen. Daardoor blijft de vraag: hoe kon dominee Catrinus Mak zich zo afsluiten voor de realiteit van de eeuw waarin hij samen met zijn gezin en zijn almachtige God leefde? Waarom was hij blind voor het menselijke leed om hem heen? Had het met zijn minderwaardigheidsgevoel te maken? Of met een existentiële, alles dominerende, angst? Maar wat betekent dan die ‘bepaalde zorgeloosheid’? Ik kan niet anders concluderen dan dat we te maken hebben met iemand die een bepaalde affectie miste, aan een soort autisme leidde, en zich daarom overeind hield met het geloven in een abstracte Godheid, die ver van de wereld de ene keer wraaklustig is, dan weer barmhartig. Mak senior is in dit opzicht vergelijkbaar met hedendaagse toeristen die, beschermd door een gecultiveerde stoornis, volstrekt onaangedaan van een vakantie kunnen genieten in een of ander luxueus resort in een straatarm land. 

Dan nog, dit zijn slechts beschrijvingen. Hoe kan het dat een ontwikkeld mens niet beseft dat hij zichzelf vernedert en de leer van zijn God schendt wanneer hij ‘is caught in the culture of oppression,’ zoals Mahatma Ghandi duidelijk probeerde te maken? Waarom gold voor Catrinus Mak de zondagsrust meer dan de ‘andere negen geboden -- Gij zult niet stelen. Gij zult niet begeren. Gij zult uw naasten liefhebben als uzelve,‘  een vraag die hij zichzelf veel later stelde, maar geen  antwoord op gaf. Waarom zwijgt zijn zoon hierover en komt hij niet verder dan te melden dat zijn vader dit toeschreef aan naïviteit, wat op zich geen plausibel antwoord is. ‘Naïviteit is een geesteshouding die gekenmerkt wordt door onbevangenheid, eenvoud, ongekunsteldheid en openhartigheid,’ maar daar was Mak senior geen enkele sprake van. Daarvoor was hij te opportunistisch, zoals uit De eeuw van mijn vader valt op te maken. Na één van de vele protestantse schisma’s stelde Mak senior in het interbellum

zich voorzichtig op omdat hij niet uit de Gereformeerde Kerken wilde worden gezet zoals twee van zijn studievrienden was overkomen en vertrok daarom naar Nederlands-Indië.

Het getuigt niet van een ‘onbevangen geesteshouding’ wanneer een geestelijke zijn visie op Gods woord aanpast aan de doctrine van de macht. Juist het tegenovergestelde is dan het geval, namelijk een doortrapte gewiekstheid. Mak senior vreesde de machtigen in zijn kerk, wist dat hij daar afhankelijk van was en dat ook de meerderheid der ‘kleine luyden’ hem zouden laten vallen als hij zijn eigen geloofsovertuiging volgde. En een dominee zonder kerk, is als een café zonder bier. Catrinus Mak realiseerde zich dit alles maar al te goed en veranderde met een kameleontische snelheid van kleur. Daarentegen had hij van het kolonialisme helemaal niets te vrezen. Integendeel zelfs, het verschafte hem status en inkomen. De immoraliteit van het repressieve en uitbuitende kolonialisme was tot norm verheven, en opnieuw paste hij zich aan. Dat dit een grove schending van de wetten van zijn geloof betekende, nam hij op de koop toe. In feite verraadde hij zijn geloof, en toen hij zich dit veel later realiseerde, leidde dit niet tot berouw, maar onthullend genoeg tot schaamte. Zelfs op zijn oude dag conformeerde hij zich zodoende aan de opvattingen van het collectief en van de macht, vandaar de schaamte. Berouw is het persoonlijk besef van schuld, en daaraan gekoppeld een bepaalde droefheid daarover. Een dominee past geen schaamte, maar berouw, het oprechte besef dat men verkeerd heeft gehandeld. Berouw is bovendien eigen aan vooral het protestants-christelijk geloof. Schaamte heeft te maken met het verlies aan imago, berouw met het besef van het eigen falen. Van schaamte kan men niet leren, van berouw wel. Maar omdat Catrinus Mak en zijn echtgenote Geertje door hun kleinburgerlijke achtergrond zeker tijdens hun langdurig verblijf in Nederlands-Indië, maar ook daarna in de greep leefden van  talloze maatschappelijke angsten hebben ze  niet van hun ervaringen kunnen leren. Dat was het tragische element van hun leven. Aangezien zij model staan voor de Nederlandse Spießbürger, had hun zoon Geert dit moeten uitwerken, zodat hun eenvoudig verhaal een universeel aspect had gekregen en zijn publiek een fundamenteel onderdeel van zichzelf had kunnen leren. Elke geschiedschrijving is stichtend, en wel omdat ze de mens een plaats geeft in zijn tijd, en zijn absurditeiten toont, maar in De eeuw van mijn vader blijft de beschrijving aan de oppervlakte, het blijft flinterdun, ‘voer voor debielen,’ kwalificeerde de recensent Michaël Zeeman het boek van Mak. Treffender nog zou zijn als hij had gesteld dat Maks boeken ‘voer’ voor de mainstream Nederlanders is, vandaar dat Geert Mak uitgroeide tot een bestseller-auteur, de nationale ‘historicus,’  die in de commerciële massa-media overal zijn zegje kan doen. Geert Mak geeft zijn publiek ‘hoop’ tegen beter weten in. Hij leert de ‘kleine luyden’ niets wezenlijks, maar stelt ze gerust, als journalist, auteur en opiniemaker wijst hij hen de weg om aan de eigen verantwoordelijkheid te ontsnappen. Door de wijze waarop hij het opportunisme en conformisme van zijn ouders beschrijft, geeft hij zijn Nederlands publiek een rechtvaardiging voor het eigen opportunisme. Nooit zijn ze werkelijk schuldig, schuldig is voor hen in feite alleen de tijd, ze lijden allen aan een eeuwig voortdurend ‘schuldige tijdgebondenheid.’ Diep in Geert Mak huist de veronderstelling dat als zijn ouders in een andere tijd hadden geleefd zij andere morele opvattingen hadden gekend. Moraliteit is voor hem net zo 'tijdgebonden,' als het voor zijn vader was. In dit mens- en wereldbeeld kan niemand iets leren, omdat uiteindelijk niemand zich persoonlijk aansprakelijk voelt en dus berouw kan hebben voor de eigen daden. Men kan zich hooguit vrijblijvend 'schamen.' In het universum van Geert Mak en zijn publiek bepaalt de macht de werkelijkheid, de gewone mens probeert alleen maar te overleven. Onze grootste historicus, Johan Huizinga, schreef dan ook in het essay De Nederlandse volksaard (1934) dat ‘Hypocrisie en farizeïsme hier individu en gemeenschap [belagen].’ Er is sprake van een ingeboren mentaliteit die ‘een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’ Huizinga voegde hieraan toe dat deze houding ‘[gemakkelijk] leidt tot politieke onverschilligheid en afzijdigheid.’ Enkele pagina’s verder stelde hij dat 


Een staatkunde, die haar oogmerk al te zeer richt op de weegbare grootheden van het sociaal-economische leven, loopt gevaar, aan de werkelijke grondslagen der politeia, aan de politieke instincten, voorbij te gaan. Let wel, politieke instincten, dus intellectuele, geen instincten in het algemeen, zoals die van hoogmoed en toorn, waarop de hedendaagse staatskunst zo gaarne speculeert…

Meer dan ooit ben ik overtuigd, niet te veel te hebben gezegd, toen ik bijna tien jaar geleden terloops schreef, dat ‘de Nederlandse Maagd, in haar onschuld, uit het ei van het evenredig kiesrecht het kuiken der parlementaire oligarchie heeft gebroed.’ Van een werkelijke parlementaire praktijk is sinds lang geen sprake meer. De volkswil kan zich evenmin spontaan vormen als uitspreken of doorzetten…

Bij een voortduring van ons huidige partijen-régime zou zich naar alle waarschijnlijkheid het verschijnsel voordoen, dat sommige andere staten reeds lang te zien hebben gegeven, namelijk dat bij een ondoeltreffend politiek stelsel het gehalte der praktische politici in toenemende mate daalt, eerst in de volksvertegenwoordiging, vervolgens ook in de regering zelf…

De kreet om vrijheid, die eens zo hartstochtelijk door de wereld schalde, is rondom verstomd. Het streven van de tijd gaat uit naar onderwerping aan leiding, zelfs aan dwang. Men spreekt van vrijheid als een versleten leus. Velen zouden ons oude geestelijk erfdeel van ontzag voor een afwijkende mening maar al te geredelijk willen prijsgeven. 

Deze visie toont nog eens duidelijk dat Geert Mak niet het vermogen bezit van Huizinga om te registreren wat achter de façade van alledag schuilgaat. Niet alleen in De eeuw van mijn vader, maar in zijn hele denken overstijgt Mak zelden of nooit de mainstream opvattingen over de werkelijkheid. Omdat hij geen enkel gevoel voor het tragische heeft,  moet alles oplosbaar lijken, en te vangen zijn in een leuze als bijvoorbeeld: ‘Geen Jorwert zonder Brussel.’ Nergens in zijn publicaties dringt datgene door wat Huizinga al in het interbellum opmerkte, namelijk dat Nederland een ‘parlementaire oligarchie’ is, en dat de macht dus in handen is van een kleine, zichzelf door coöptatie in stand houdende, elite. Integendeel zelfs, Geert Mak probeert koste wat kost onderdeel te worden van die ‘elite,’ want net als zijn uitgeslapen vader is de enige les die hij uit de geschiedenis heeft getrokken: ‘if you can’t beat them join them.’ Het gevolg is dat hij een markt bedient en daarom de realiteit niet kan aanvaarden. Er moet tegen beter weten in ‘hoop’ blijven bestaan, ook al dient dit ten koste te gaan van de ‘waarheid.’

Ben ik mijn broeders hoeder? uit Genesis 4:9‘En de HEERE zeide tot Kaïn: Waar is Abel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?’ Kaïn heeft Abel zojuist gedood en zegt dat hij wel wat beters te doen heeft dan op zijn broer passen.  Betekenis: geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van iemand anders.

Het ‘geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van’ De Ander, zeker als die een andere huidskleur of godsdienst had, was kenmerkend voor de de gereformeerde geestelijk leidsman Catrinus Mak. In De eeuw van mijn vader valt op te maken dat hij ondanks alle zekerheden van zijn geloof misschien wel zijn leven lang zoekende is geweest. Aan het eind van de twintigste eeuw schreef zijn zoon Geert dat:

Het dus niet zo vreemd [is] dat de eerste brochures en krantenartikelen over Hitler en het nationaal-socialisme zich vooral kenmerken door het zoeken naar een standpunt -- en ongetwijfeld was daarvan ook het een en ander doorgedrongen in de pastorie in Medan. Alleen bij links bestond -- mede door de intensieve contacten met Duitse geestverwanten -- vanaf het allereerste begin een grote aversie jegens het nationaal-socialisme en het fascisme. De communisten en andere uiterst linkse groepen ageerden al in de jaren twintig tegen de nazi’s. 

De bestseller-auteur doet het voorkomen alsof alleen ‘links’ en ‘uiterst linkse groepen’ goed geïnformeerd waren en dat de rest domweg te weinig wist om te beseffen wat er in de jaren dertig in nazi-Duitsland precies gaande was. Dit is opnieuw een vertekening van de werkelijkheid, zoals Geert Mak zelf maar al te goed weet, al was het maar omdat hij drie pagina’s eerder zijn vader citeert die in 1935 in de Sumatra Post had geschreven:

Hoeveel menschen van wetenschap zijn het nationaal-socialistische Duitsland niet ontvlucht of uitgezet? […] Wie heeft niet gehoord van het lot dat de groote dogmaticus dr. Karl Barth heeft moeten ondergaan? (Barth, de stuwende kracht achter de Belijdende Kerk, was door Hitler net uit Duitsland weggejaagd.) 


Enige achtergrond informatie over de gerenommeerde gereformeerde Karl Barth:

Karl Barth (Bazel10 mei 1886 – aldaar, 10 december 1968) was een invloedrijke Zwitserse protestants theoloog. Van 1921-1925 was hij hoogleraar gereformeerde theologie in Göttingen, van 1925-1930 in Münster en van 1930-1935 hoogleraar in Bonn. Hij weigerde zich echter te conformeren aan het nationaalsocialistische regime en moest in 1935 uitwijken naar Zwitserland waar hij een professoraat kreeg aan de universiteit in Bazel, dat hij tot 1961 bekleedde.
Karl Barth manifested his fundamental opposition to National Socialism even before Adolf Hitler’s seizure of power in 1933 and decried the Nazis’ plans to use the German Church to legitimate their racist agenda. In June 1933 Barth published the first edition of his pamphlet Theological Existence Today!, which was widely perceived as an alarm and a wakeup call. In 1934 Barth was largely responsible for the writing of the Barmen Declaration, a confession of faith that vigorously repudiated Nazi ideology. Barth mailed this declaration to Hitler personally. The Barmen Declaration became one of the founding documents of the Confessing Church in Germany, which led the spiritual resistance against National Socialism.

In 1935 Barth lost his position as professor in Bonn and was forced to leave Germany because he refused to swear a pledge to Adolf Hitler without adding the qualification “to the extent that I responsibly am able as a Protestant Christian.” The authorities in Basel, Switzerland, immediately appointed him Professor of Systematic Theology at the University of Basel, from where he continued to champion the causes of the Confessing Church, the Jews, and oppressed people everywhere. Barth stayed at the University of Basel until his retirement in 1962.

De enige logische conclusie die men uit deze feiten kan trekken is dat zeker dominee Catrinus Mak, het werk van Karl Barth kennende, ogenblikkelijk zijn standpunt ten aanzien van Hitler en het nazisme had kunnen bepalen, en dat het dus, in tegenstelling tot wat zijn zoon Geert meer dan een halve eeuw later beweerde, wel degelijk ‘vreemd’ was dat ook hij moest ‘zoeken naar een standpunt.’ Zijn volgende bewering is eveneens onjuist:

Het toenemende antisemitisme stoorde slechts weinigen, zolang het bij woorden bleef. Neerzien op joden was in het toenmalige Nederland een vrij algemeen verschijnsel.

Dat mag dan wel zo zijn, maar ook hier ontbreekt een verklaring voor het feit dat ook protestants-christenen antisemitische opvattingen erop nahielden. Bovendien valt uit Mak’s woorden op te maken dat zijn vader en diens godsvruchtige gemeente afweken, in die zin dat Catrinus Mak de antisemitische maatregelen in Duitsland wel degelijk ‘tolerabel’ vond, en dat dus hun acceptatie van het antisemitisme niet beperkt bleef tot ‘woorden.’ Mak junior spreekt zich telkens weer tegen in zijn boek De eeuw van mijn vader. Ineens verneemt de lezer het volgende:

Bij de protestants-christelijke zuil liepen de opvattingen sterk uiteen. Johannes de Heer, schepper van talloze vrome liederen, waarschuwde in 1919 al tegen het hakenkruis als ‘het merkteken der Anti-Semieten’: ‘Zij die de Joden haten, haten met de Joden ook Jehova, der Joden God.’ De Hersteld Verbanders betoonden -- mede door de activiteiten van Jan Buskes -- (de vriend die door Catrinus Mak werd verraden svh) al in een vroeg stadium hun solidariteit met de Duitse belijdende Kerk.

Voor degenen die deze laatst genoemde richting niet kennen:

De Bekennende Kirche (Duits voor Belijdende kerk) was een christelijke verzetsbeweging in nazi-Duitsland. In 1933 werden de protestantse kerken gedwongen te fuseren tot Deutsche Reichskirche, ook bekend als de Deutsche Evangelische Kirche. Tevens moesten niet-Ariërs hun ambten in de kerk opgeven.
Als reactie hierop werd in september van dat jaar de ondergrondse Bekennende Kirche opgericht. In 1934 gaf een groep voorgangers de Verklaring van Barmen uit waarbij zij Christus en de Bijbel als hun bronnen aangaven en staatsingrijpen afwezen. De voornaamste auteur van deze verklaring, ook wel Barmer Thesen genoemd, was Karl Barth.
Sommige leiders van de Bekennende Kirche, zoals Martin Niemöller en Dietrich Bonhoeffer, werden opgesloten in concentratiekampen. Een aantal van hen kwam om het leven. De Bekennende Kirche was betrokken bij verschillende vormen van verzet, met name bij het verbergen van Joden.


Daarentegen waren er ook onder de gereformeerden overtuigde voorstanders van het nationaal-socialisme en fascisme. De eeuw van mijn vader:

de oudste zoon van Abraham Kuyper (Kuyper was oprichter van de eerste politieke partij in Nederland, de ARP en de stichter van de Vrije Universiteit; hij droeg bij aan de vorming van de Gereformeerde Kerken in Nederland, aan de vernieuwing van het calvinisme, en was van 1901 tot 1905 minister-president svh), professor H.H. Kuyper, stak in zijn commentaren in De Standaard zijn waardering voor Hitler en Mussolini niet onder stoelen of banken. 

In het blad Anti-Revolutionaire Staatskunde vond de recensent van Mein Kampf Hitler's antisemitisme principieel onaanvaardbaar, maar ‘rein-menschelijk kon hij een heel eind met hem meegaan. Zeker huwelijken ‘met individuen van een lichamelijk lager staand ras’ moesten vermeden worden. Een dominee in het christelijke weekblad Op den Uitkijk: ‘Nooit moet men bij een objectieve beoordeling van [Hitlers] optreden vergeten dat de Joden altijd een probleem vormen.’ En H. Diemer, hoofdredacteur van het dagblad van mijn vrome grootmoeder, De Rotterdammer, juichte in zijn boek Het Duitsche Nationaal Socialisme (1934) de bloed-en-bodemtheorie volop toe. ‘Het Joodsche ras is een vreemd ras,’ zo meende hij. ‘Het heeft van geslacht op geslacht zijn eigen karaktertrekken behouden, althans in het diepste wezen, en daarom is zowel voor Joden als voor niet-Joden gewenscht, dat deze werkelijkheid onder oogen wordt gezien en maatregelen worden genomen om beide raschen te beschermen.’ 


Geert Mak concludeert dat onder de gereformeerden ‘de meningen flink heen en weer zwalkten,’ waarmee hij bedoelt dat de meningen fundamenteel uiteen liepen, een deel waardeerde het gedachtengoed van fascisme en nazisme, een ander deel wees de totalitaire ideologieën resoluut af, terwijl weer anderen, onder wie zijn vader, ‘hun mening nog [moesten] vormen.’ Die voelden wel ‘enig onbehagen’ maar aan de andere kant bezat voor hun het ‘moderne autoritaire wel een zekere aantrekkingskracht.’ Het is dus een onjuiste voorstelling van zaken wanneer Mak beweert dat ‘Achteraf aan Adolf Hitler en zijn nazi’s alle kwaads [kan] worden toegeschreven, maar degenen die hen in de jaren dertig zagen opkomen, moesten hun mening nog vormen.’ Mak’s eigen beschrijving toont aan dat slechts een minderheid van de gereformeerden nog geen definitieve mening had gevormd. Desondanks stelt de bestseller-auteur:

Opiniepeilingen bestonden in die tijd nog niet, maar met name de opvattingen van De Standaard kunnen als redelijk betrouwbare graadmeter worden gezien. Zeker voor de gereformeerden, maar indirect ook voor de Nederlandse burgerij in het algemeen, met uitzondering van de socialisten en de communisten.

Zoals bekend bestreden socialisten en communisten al vanaf het begin de fascistische en nationaal-socialistische ideologieën. De andere Nederlanders zouden, volgens Geert Mak, net als de gereformeerden hun mening nog moeten vormen. Het christelijk geloof van laatst genoemden was dus te zwak om als leidraad te dienen in het dagelijks bestaan. Dat is opmerkelijk, aangezien Catrinus Mak in in 1935 in ‘een ingezonden stuk in De Sumatra Post’ over het nationaal-socialisme had laten weten dat ‘Elk stelsel dat het religieuze leven een afgebakend terrein toewijst, noch het wezen, noch de kracht van het geloof [heeft] begrepen.’ Kortom, tussen Gods woord en de dagelijkse werkelijkheid mocht geen verschil bestaan. En daarom is de vraag gerechtvaardigd waarom Mak senior niet ogenblikkelijke zijn mening kon opmaken over nazisme en fascisme.  Mak junior zwijgt erover. 

Bovendien is er sprake van een ander merkwaardig aspect. Waarom gold voor dominee Mak dat het 'tolerabel' was dat 'joden' werden gediscrimineerd en christenen niet. Immers, volgens zoon Geert was ‘Slechts één aspect voor hem direct duidelijk: het gevaar voor de eigen, christelijke levensfeer,’ maar dit verklaart niet waarom een evangelisatie predikant in de kolonie Nederlands-Indië een onderscheid maakte tussen christenen en niet-christenen, allen volgens zijn eigen diepste overtuiging 'kinderen van God.' En aangezien, zoals ook de titel De eeuw van mijn vader aangeeft, Geert Mak’s vader en de gereformeerden in zijn boek model staan voor de ‘Nederlandse burgerij in het algemeen, met uitzondering van de socialisten en communisten,’ zoals de  auteur zelf benadrukt, blijft de vraag waarom Mak junior hierover verder zwijgt. Wat wel duidelijk wordt, is het feit dat zijn Nederlandse lezers zich herkennen in de beschrijving van de ‘neutrale’ houding van Catrinus Mak, waarbij men niet kiest tussen  goed en kwaad, en met alle winden meewaait. Kortom, ook hier is sprake van het typerende gedraai en opportunisme van het poldermodel. Wat dat betreft had de grote Huizinga gelijk toen hij in het interbellum over Nederlandse ‘volksaard’ schreef:

Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.      

Van diezelfde mentaliteit getuigt Geert Mak’s poging om de houding van zijn vader vrij te pleiten door te stellen dat hij, net als ‘de Nederlandse burgerij in het algemeen,’ nog geen mening had kunnen vormen, omdat ‘Het fenomeen’ nationaal-socialisme ‘totaal nieuw [was]. Niemand had ooit zoiets gezien.’ Dat Mak junior een bestseller-auteur en dat De eeuw van mijn vader zijn best verkochte boek in Nederland is, onderstreept andermaal het feit dat Huizinga’s typering nog steeds van kracht is. Door te stellen dat zelfs een geestelijk leider als zijn vader niet ogenblikkelijk het intens weerzinwekkende van het nazisme en fascisme doorzag, pleit hij zijn mainstream-lezers vrij voor het gebrek aan geloof in hun eigen gekoesterde beginselen, de eigen normen en waarden. Mak verzwijgt of vergoelijkt het feit dat de mainstream altijd en overal te onverschillig of te laf is om op te komen voor andere belangen dan de eigen, het 'geen verantwoordelijkheid nemen voor het welzijn van iemand anders,' ook al vertelt het geloof hen dat men zijn 'broeders hoeder' is. 

Dat verzwijgen en vergoelijken maakt Mak's boeken ook zo populair. ‘Het toenemende antisemitisme stoorde slechts weinigen’ in Nederland, waaraan hij toevoegt dat ‘Neerzien op joden in  het toenmalige Nederland een vrij algemeen verschijnsel [was],’ waaraan ik toevoeg, net zoals vandaag de dag de haat tegen islamitische Nederlanders slechts weinigen stoort, en de minachting voor islamieten nu een ‘vrij algemeen verschijnsel’ is. Dit alles heeft niets te maken met Mak’s verhulde bewering dat de doorsnee Nederlander moet ‘zoeken naar een standpunt,’ ten aanzien van totalitaire opvattingen, maar alles met wat Huizinga het ‘burgerlijk karakter’ van Nederland noemt, een ingeboren houding gekenmerkt door een ‘overwegende handelsgeest.’  

En wat betreft mijn zoon John Dylan, ik heb getracht mijn kinderen te leren dat verzet tegen onrecht een noodzakelijkheid is, wil de mens zichzelf in de ogen kunnen zien. Een individu zonder zelfrespect, is geen mens maar een reflex. 


Geert en zijn echtgenote Mietsie Mak: 'Russians have a sense that the Western world, including Western values and Western ways of thinking, are no longer paramount.'



WE WERE 'DELIBERATELY BOMBED'


Doctors Without Borders Enraged Over 'Deliberate' Kunduz Hospital Bombing

"We are working on the presumption of a war crime."

MSF alleges the bombing was a breach of international law. "Hospitals in conflict zones are protected spaces," Liu said. "We are working on the presumption of a war crime."
MSF said that it was treating 400 patients in Kunduz last week. Its intensive care unit, emergency rooms and physiotherapy ward were destroyed, while the rest of the hospital was "largely untouched," Liu said.

<span class='image-component__caption' itemprop="caption">MSF staff gasped for air in the Kunduz hospital after Saturday's bombing. October 3, 2015.</span> MSF staff gasped for air in the Kunduz hospital after Saturday's bombing. October 3, 2015.


Defense officials are still searching for an answer to why the hospital was targeted. Originally, U.S. military officials claimed that U.S. forces were under threat and called for the attack.
But on Tuesday, U.S. Army Gen. John F. Campbell changed the narrative. "Afghan forces advised that they were taking fire from enemy positions and asked for air support from U.S. forces," he said. Campbell said they called for an airstrike to target the Taliban.
The U.S. has attempted to draw down its military presence in Afghanistan. "Our forces are in the area to provide training, advice and assistance to the Afghan forces," Campbell said. "While our personnel are not directly engaged in the fighting, they're providing valuable support to the Afghans."
This has been made more challenging due to heightened Taliban activity in recent weeks. The Taliban captured Kunduz last week -- the first time it had captured a major urban center in almost 15 years -- and government forces are still struggling to take the city back.

http://www.huffingtonpost.com/entry/doctors-without-borders-deliberate-hospital-bombing_5613dca5e4b0368a1a6108dd?oonzsemi

Geen opmerkingen: