Op de vraag wat de kritische journalist Rob Wijnberg van De Correspondent zou vinden van de opportunistische en zelfs corrupte werkwijze van de mainstream-pers antwoordde Max van Weezel:
Alles wat hij vertelde tijdens dat interview was kritiek op wat ik mijn hele leven heb gedaan. Hij vindt het hyperig, nep-nieuws, te veel gericht op de poppetjes. Joris Luyendijk heeft de parlementaire pers in 2010 dezelfde spiegel voorgehouden.
Ja, dat komt even hard aan. Er zit namelijk wel wat in. Ik heb me decennialang bezig gehouden met de dingen die op dat moment, op de vierkante meters van het Binnenhof, belangrijk werden gevonden. Als een staatssecretaris in de problemen kwam door een interview, kreeg ik complimenten van collega's. Terwijl nu, dertig jaar later, niemand weet wie die staatssecretaris was.
Het is evenwel niet alleen de journalistiek van de waan van de dag die Van Weezel's activiteiten in de media zo intens vergeefs, oppervlakkig en verwerpelijk maken, het is tevens de wijze waarop hij zijn vak heeft misbruikt voor propagandistische doeleinden. Een voorbeeld daarvan is de manier waarop hij samen met zijn journalistieke partner Leonard Ornstein jarenlang de zionistische terreur verzweeg of vergoelijkte. De gewelddadige Ariel Sharon werd betiteld als 'een lastig iemand, niet echt een tacticus,' een eufemistische typering die door kritische Israeli's als een absurditeit wordt gezien. Voor hen is Sharon een oorlogsmisdadiger en daarover hebben ze uitgebreid en gedocumenteerd geschreven.
Ik kwam het tweetal een keer in Israel tegen waar Ornstein mij met een knipoog wist te melden dat op de WC van Arafat een fotootje van Hillary Clinton hing. 'Echt waar, we hebben het zelf gezien.' Dat was overigens één van de zeer weinige keren dat het duo in Palestijns gebied was geweest, een rondreis hadden ze er nooit gemaakt. Desondanks waren ze toen bezig met het schrijven van een boek dat als ondertitel kreeg: Achter de schermen van het Vredeproces (2001). Ik was net terug van een rondreis door de Westbank en Gaza en probeerde mijn collega's voorzichtig aan het verstand te brengen dat er in de praktijk geen enkele sprake was van een Vredesproces. En dat kon ook niet omdat - in de woorden van Shlomo Ben-Ami de Oslo Akkoorden: ‘were founded on a new colonialist basis, on a life of dependence of one on the other, forever.’ Ben-Ami was de Israelische voormalige minister van Buitenlandse Zaken en de belangrijkste Israëlische onderhandelaar bij de Camp David-bijeenkomsten. Maar van dit alles wilden Van Weezel en Ornstein niets weten. Behalve Arafat hadden ze zich gericht op rechtse zionistische politici, en die laatsten vertelden iets heel anders. Toen later bleek hoe erg ze zich door de Israelische propaganda in de luren hadden laten leggen, vertelden ze tijdens een radio-interview verbijsterd te zijn geweest en bleek dus dat Sharon een wel heel erg 'lastig iemand' was om te geloven.
Ik kwam het tweetal een keer in Israel tegen waar Ornstein mij met een knipoog wist te melden dat op de WC van Arafat een fotootje van Hillary Clinton hing. 'Echt waar, we hebben het zelf gezien.' Dat was overigens één van de zeer weinige keren dat het duo in Palestijns gebied was geweest, een rondreis hadden ze er nooit gemaakt. Desondanks waren ze toen bezig met het schrijven van een boek dat als ondertitel kreeg: Achter de schermen van het Vredeproces (2001). Ik was net terug van een rondreis door de Westbank en Gaza en probeerde mijn collega's voorzichtig aan het verstand te brengen dat er in de praktijk geen enkele sprake was van een Vredesproces. En dat kon ook niet omdat - in de woorden van Shlomo Ben-Ami de Oslo Akkoorden: ‘were founded on a new colonialist basis, on a life of dependence of one on the other, forever.’ Ben-Ami was de Israelische voormalige minister van Buitenlandse Zaken en de belangrijkste Israëlische onderhandelaar bij de Camp David-bijeenkomsten. Maar van dit alles wilden Van Weezel en Ornstein niets weten. Behalve Arafat hadden ze zich gericht op rechtse zionistische politici, en die laatsten vertelden iets heel anders. Toen later bleek hoe erg ze zich door de Israelische propaganda in de luren hadden laten leggen, vertelden ze tijdens een radio-interview verbijsterd te zijn geweest en bleek dus dat Sharon een wel heel erg 'lastig iemand' was om te geloven.
Toen ik eens voor Vrij Nederland een artikel had geschreven waarin ik de onafhankelijkheid in twijfel trok van het opvallend hoge aantal joodse correspondenten in 'het beloofde land,' die voor de Nederlandse commerciële massamedia werkten, schoof Van Weezel zijn zionistische kameraad Ornstein naar voren om in VN met suggestieve opmerkingen mijn betoog niet eens te bestrijden, want feiten blijven feiten, maar verdacht te maken. Een weerwoord werd me niet gegund. Het was nog in de tijd dat Van Weezel en Ornstein in hun weekblad een Israelische moordaanslag waarbij onschuldige burgers om het leven kwamen als 'een knappe surgical action' kwalificeerden. Gewone burgers telden voor het journalistieke duo niet mee, tenminste zolang ze geen joden waren. Het onderhuids racisme van het tweetal was en is nog steeds weerzinwekkend. Het eufemisme voor Sharon, wiens bijnaam ‘the butcher’ is vanwege zijn tactiek als militair en politicus om met name de burgerbevolking slachtoffer te laten worden van grootscheeps Israelisch geweld is daarvan een sprekend voorbeeld. Kritische media berichtten daarover:
Ariel Sharon initiated the Sabra-Shatila massacre in which between 1000 and 3000 people (mostly Palestinians) were murdered, and now leads a terrorist campaign against all Palestinians living in the occupied territories of the West Bank.
As commander of the notorious Unit 101, Sharon led attacks on Palestinian villages in which women and children were killed. The massacre in the West Bank village of Qibya, on October 14, 1953, was perhaps the most notorious. His troops blew up 45 houses and 69 Palestinian civilians — about half of them women and children — were killed.
Maar opnieuw, de slachtoffers waren geen joden, en dus een te verwaarlozen detail binnen het raamwerk van het expansionistische zionistisch fascisme. Deze houding van Max van Weezel maakt hem als journalist volstrekt ongeschikt, maar aangezien de mainstream-journalistiek in Nederland per definitie corrupt is kon hij al die jaren onweersproken zijn propaganda bedrijven. Daarentegen weten Joods-Israeli's als Neve Gordon waarover zij schrijven. Gordon is een Joods-Israelische vredesactivist die in een Israelische elite-eenheid diende en zwaar gewond raakte waardoor hij gedeeltelijk invalide is geraakt. In 2003 schreef hij in het Amerikaanse Counterpunch over ‘Sharon’s Preemptive Zeal’ over de 'butcher' dat Sharon
believes in the Greater Israel, and, in order to preempt the possibility of any future agreement based on land for peace, he initiated, as the chair of the government’s Settlement Committee, a massive settlement enterprise. Whereas Israel built 20 settlements between 1967 and 1976, within less than four years Sharon managed to build close to 50 new settlements, totally changing the landscape of the West Bank.
In August 1981, Sharon became Defense Minister. Four years earlier, he had told an Israeli reporter that 'the Arab states are swiftly preparing for war, and we are sitting on a barrel of explosives wasting our time on nonsense. The Arabs,' he continued, 'will launch a war in the summer or the fall.' The war did not come, at least not until Sharon assumed office.
The story of how Sharon led Israel into Lebanon, hoping to establish a puppet government in order to preempt attacks from the north, is by now well known. When Israel finally withdrew its forces 20 years later, thousands of civilians and soldiers lay buried in the ground, hundreds of thousands of people had been displaced, and much of Lebanon was in shatters, but Sharon held on to the logic of the preemptive strike…
Sharon's preemptive logic undercuts all form of dialogue and negotiations. Its rule of thumb is violence, and then more violence, whether it manifests itself as a military attack or as an aggressive act of dispossession.
Maar kritiek op de Israelische terreur blijft voor Van Weezel een aanval op… ja op wat eigenlijk? Het antwoord is: op hemzelf, een klein joods jongetje with a chip on his shoulder, wiens moeder zwaar getraumatiseerd uit de oorlog kwam, waardoor haar zoon Max 'niet zielig gevonden [wilde worden], geen mislukkeling zijn.'
Vergeleken met kritische Joods-Israeli's als Neve Gordon is de consequentieloze houding van de Nederlandse zionistische lobby in de mainstream pers, journalisten als bijvoorbeeld Max van Weezel en zijn vriend Leonard Ornstein die zich joods voelen en daardoor solidair zijn met de ‘Joodse staat,’ buitengewoon laf. Vanuit een veilige en comfortabele positie steunen ze de Israelische agressie. Het duo laat anderen een gewapende strijd uitvechten, zodat zij hun recht op terugkeer niet verliezen. Desondanks verkiezen ze het in Nederland te blijven en moeten Palestijnse burgers bloeden voor de ideologische opvattingen van Max en Leonard die onderdeel menen te zijn van het Joodse volk dat in Israel woont. Ook de vrouw van Max van Weezel, de journaliste Anet Bleich, is een voorbeeld van de alles behalve onafhankelijke houding van de pro-Israel journalisten in de mainstream-pers. Zo schreef zij als Volkskrant-columniste:
Wat er met Israel ook mis mag zijn, ik voel me verbonden met het land. Het is vervelend als een persoon, club of land waaraan je bent gehecht, grove fouten maakt. Dat geeft een onbehaaglijk gevoel, zelfs iets van plaatsvervangende schaamte.
Hoe 'onbehaaglijk' zij zich voelde, bleek in 2000 na het uitbreken van de Tweede Intifada, toen de Israelische strijdkrachten met grootscheeps geweld, zoals ik zelf als journalist ter plaatse had geconstateerd, talloze burgerdoden onder de Palestijnen veroorzaakte en Anet Bleich stelde dat de
hoofdverantwoordelijke voor het geweld dat de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook al meer dan een maand teistert
de Palestijnse leider Arafat was. Nog opvallender was haar volgende opmerking: ‘In hoeverre het Israëlisch tegengeweld inderdaad buitenproportioneel is, durf ik niet te zeggen.’ Het geweld, waarover Bleich het had, bestond voor het overgrote deel uit jonge stenen gooiende Palestijnen. De oorzaken van de Tweede Intifida liet de zionistische journaliste buiten beschouwing, oorzaak en gevolg spelen bij propagandisten nooit een rol zodra dit niet uitkomt. Het ‘tegengeweld’ bestond uit tanks en Israelische scherpschutters, die volgens de richtlijnen ter plaatse Palestijnse kinderen van twaalf jaar en ouder mochten doodschieten, aldus de Joods-Israelische journaliste Amira Hass van de kwaliteitskrant Haaretz. Desondanks trok mevrouw Bleich, die zelf een kind heeft, het feit in twijfel dat er ‘buitenproportioneel’ geweld werd gebruikt door de Israelische strijdkrachten. Hoe karakterloos dit slag journalisten is bleek opnieuw na het verschijnen van Max van Weezel’s boek Op tv of roemloos ten onder (2013) over ‘het oprukken van de mediacratie.’ Zoals bekend is ‘Het begrip mediacratie of media-democratieën uitdrukking van het idee dat democratische landen vooral geregeerd worden door diegenen die de macht hebben om via de media de publieke opinie te beïnvloeden.’ Dat hij en de overgrote meerderheid van de mainstream-journalisten mede verantwoordelijk zijn voor de opkomst van die ‘mediacratie’ verzweeg hij.
Onschuldige Palestijnse burgers moeten zelfs nu nog opgeofferd worden om de angst en het verdriet van Max van Weezel te verminderen, want verdwijnen zal zijn grote gekweldheid nooit. Hetzelfde geldt voor het gecultiveerde slachtofferschap in Israel dat een eind aan de Joods-Israelische terreur onmogelijk maakt. Het is dan ook uitgesloten dat de mainstream in Israel zowel als de mainstream onder de joodse Nederlanders, dat blind achter Israel staat, psychisch genezen. Zij zadelen zichzelf en hun nageslacht op met een welhaast erfelijk overdraagbare psychische stoornis. Dat is tragisch en onoplosbaar zolang deze burgers hun identiteit ontlenen aan het slachtofferschap. Dit probleem wordt nog eens verergerd doordat hun ambitie is gehoord te worden worden. Maar ook al wordt er de hele dag naar hen geluisterd dan nog zal nooit de leegte verdwijnen, waarin het gecultiveerde slachtofferschap hen als willoze zielen heeft gevoerd. Het is vanuit die onzekerheid, die gapende leegte die tot
Max van Weezel's zelf-ontmaskering leidde. Wanneer de interviewster opmerkt: 'Uw dochter zei: mijn vader is onzekerder dan je denkt,' antwoordt hij:
Daar heeft ze gelijk in. Er was ook een tijd dat ik bloed-arrogant was, maar de laatste jaren ben ik onzekerder geworden over het bestaan als schrijvend journalist.
Opmerkelijk is dat Van Weezel niet doorheeft dat arrogantie en onzekerheid niet elkaars tegengestelden zijn, maar completerend aan elkaar zijn, en dat deze karaktertrek niets te maken heeft met zijn 'bestaan als schrijvend journalist.' Het interview is zo knap geschreven dat naarmate het vordert de lezer steeds meer medelijden krijgt met Max omdat hij zichzelf portretteert in al zijn zieligheid, juist datgene wat hij zijn hele leven heeft proberen te vermijden. Tegen het einde van het interview verklaart hij:
Vergeleken met kritische Joods-Israeli's als Neve Gordon is de consequentieloze houding van de Nederlandse zionistische lobby in de mainstream pers, journalisten als bijvoorbeeld Max van Weezel en zijn vriend Leonard Ornstein die zich joods voelen en daardoor solidair zijn met de ‘Joodse staat,’ buitengewoon laf. Vanuit een veilige en comfortabele positie steunen ze de Israelische agressie. Het duo laat anderen een gewapende strijd uitvechten, zodat zij hun recht op terugkeer niet verliezen. Desondanks verkiezen ze het in Nederland te blijven en moeten Palestijnse burgers bloeden voor de ideologische opvattingen van Max en Leonard die onderdeel menen te zijn van het Joodse volk dat in Israel woont. Ook de vrouw van Max van Weezel, de journaliste Anet Bleich, is een voorbeeld van de alles behalve onafhankelijke houding van de pro-Israel journalisten in de mainstream-pers. Zo schreef zij als Volkskrant-columniste:
Wat er met Israel ook mis mag zijn, ik voel me verbonden met het land. Het is vervelend als een persoon, club of land waaraan je bent gehecht, grove fouten maakt. Dat geeft een onbehaaglijk gevoel, zelfs iets van plaatsvervangende schaamte.
Hoe 'onbehaaglijk' zij zich voelde, bleek in 2000 na het uitbreken van de Tweede Intifada, toen de Israelische strijdkrachten met grootscheeps geweld, zoals ik zelf als journalist ter plaatse had geconstateerd, talloze burgerdoden onder de Palestijnen veroorzaakte en Anet Bleich stelde dat de
hoofdverantwoordelijke voor het geweld dat de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook al meer dan een maand teistert
de Palestijnse leider Arafat was. Nog opvallender was haar volgende opmerking: ‘In hoeverre het Israëlisch tegengeweld inderdaad buitenproportioneel is, durf ik niet te zeggen.’ Het geweld, waarover Bleich het had, bestond voor het overgrote deel uit jonge stenen gooiende Palestijnen. De oorzaken van de Tweede Intifida liet de zionistische journaliste buiten beschouwing, oorzaak en gevolg spelen bij propagandisten nooit een rol zodra dit niet uitkomt. Het ‘tegengeweld’ bestond uit tanks en Israelische scherpschutters, die volgens de richtlijnen ter plaatse Palestijnse kinderen van twaalf jaar en ouder mochten doodschieten, aldus de Joods-Israelische journaliste Amira Hass van de kwaliteitskrant Haaretz. Desondanks trok mevrouw Bleich, die zelf een kind heeft, het feit in twijfel dat er ‘buitenproportioneel’ geweld werd gebruikt door de Israelische strijdkrachten. Hoe karakterloos dit slag journalisten is bleek opnieuw na het verschijnen van Max van Weezel’s boek Op tv of roemloos ten onder (2013) over ‘het oprukken van de mediacratie.’ Zoals bekend is ‘Het begrip mediacratie of media-democratieën uitdrukking van het idee dat democratische landen vooral geregeerd worden door diegenen die de macht hebben om via de media de publieke opinie te beïnvloeden.’ Dat hij en de overgrote meerderheid van de mainstream-journalisten mede verantwoordelijk zijn voor de opkomst van die ‘mediacratie’ verzweeg hij.
Onschuldige Palestijnse burgers moeten zelfs nu nog opgeofferd worden om de angst en het verdriet van Max van Weezel te verminderen, want verdwijnen zal zijn grote gekweldheid nooit. Hetzelfde geldt voor het gecultiveerde slachtofferschap in Israel dat een eind aan de Joods-Israelische terreur onmogelijk maakt. Het is dan ook uitgesloten dat de mainstream in Israel zowel als de mainstream onder de joodse Nederlanders, dat blind achter Israel staat, psychisch genezen. Zij zadelen zichzelf en hun nageslacht op met een welhaast erfelijk overdraagbare psychische stoornis. Dat is tragisch en onoplosbaar zolang deze burgers hun identiteit ontlenen aan het slachtofferschap. Dit probleem wordt nog eens verergerd doordat hun ambitie is gehoord te worden worden. Maar ook al wordt er de hele dag naar hen geluisterd dan nog zal nooit de leegte verdwijnen, waarin het gecultiveerde slachtofferschap hen als willoze zielen heeft gevoerd. Het is vanuit die onzekerheid, die gapende leegte die tot
Max van Weezel's zelf-ontmaskering leidde. Wanneer de interviewster opmerkt: 'Uw dochter zei: mijn vader is onzekerder dan je denkt,' antwoordt hij:
Daar heeft ze gelijk in. Er was ook een tijd dat ik bloed-arrogant was, maar de laatste jaren ben ik onzekerder geworden over het bestaan als schrijvend journalist.
Opmerkelijk is dat Van Weezel niet doorheeft dat arrogantie en onzekerheid niet elkaars tegengestelden zijn, maar completerend aan elkaar zijn, en dat deze karaktertrek niets te maken heeft met zijn 'bestaan als schrijvend journalist.' Het interview is zo knap geschreven dat naarmate het vordert de lezer steeds meer medelijden krijgt met Max omdat hij zichzelf portretteert in al zijn zieligheid, juist datgene wat hij zijn hele leven heeft proberen te vermijden. Tegen het einde van het interview verklaart hij:
Ik heb me decennialang verscholen achter de façade van de geslaagde journalist. In Den Haag stonden de Mark Ruttes en Alexander Pechtolds van deze wereld me op de schouders te slaan, 'dag Max.' Daar was ik iemand.
Vervolgens stelt de interviewster, Loes Reijmer, de enige vraag die op dat moment gesteld kan worden, namelijk: 'Wat heeft dat te maken met uw achtergrond.'
Max van Weezel antwoordt na een 'Harde zucht':
Ik weet het niet. Achteraf denk ik: dat was ik helemaal niet. Ik ben eigenlijk een tamelijk kwetsbare jongen die door zijn ouders is opgevoed met het idee: heel erg dat je geboren bent, vind je niet?
Hartverscheurend en tegelijk ontluisterend. Maar weinig mensen kunnen zichzelf zo diep ontluisteren. Van Weezel's werkzame en persoonlijke leven blijkt een leugen te zijn geweest en hij wéét het. Hij heeft een rol gespeeld, maar is nooit zichzelf kunnen zijn, zijn normen en waarden zijn nooit doorleefd geweest, hij heeft zich altijd gezien door de ogen van de ander en nu, na alles wat hij verraden heeft, weet hij alleen nog te concluderen:
Ik neem het mezelf kwalijk dat ik, in tegenstelling tot mensen als Ischa Meijer, Jessica Durlacher of Leon de Winter, mijn verleden er altijd buiten heb gehouden. Dat ik de zogenaamd objectieve samensteller van een bundel was, of alleen anoniem meewerkte.
In plaats van zich bevrijdt te voelen nu hij zich niet meer kan verschuilen achter een verzonnen identiteit, en zichzelf onder ogen moet zien, zakt hij nog verder weg in de enige rol die hij kent, de rol van het larmoyante slachtoffer dat weigert volwassen te worden, zo kenmerkend voor het echtpaar Durlacher/De Winter. Ik zou mijn collega en generatiegenoot Max van Weezel op het volgende willen wijzen:
Het Vooruitgeloof vernietigde zichzelf definitief tijdens Auschwitz en Hiroshima toen de onschuldigen schuldig werden gemaakt, aan beide zijden, zowel de goede als de kwade. Dat inzicht is onlosmakelijk verbonden met het tragisch levensgevoel dat diametraal tegenover de Verlichting staat. Dit is evenwel niet somber stemmend. Integendeel. De Amerikaanse dichter Robert Fagles schreef in een schitterend voorwoord bij de Engelse vertaling van Sophocles' Oedipus:
ignorance can be remedied, the ignorant can learn, and the force with which Oedipus now reasserts his presence springs from the truth he now understands: that the universe is not a field for the play of blind chance, and that man is not its measure. This knowledge gives him a new strength which sustains him in his misery and gives him the courage needed to go on living, though he is now an outcast, a man from whom his fellow-men recoil in horror… The catastrophe of the tragic hero thus becomes the catastrophe of… man; all his furious energy and intellectual daring drive him on to this terrible discovery of his fundamental ignorance – he is not the measure of all things but the thing measured and found wanting.
Ook in dit opzicht zijn de thema’s van de oud-Griekse tragedieschrijvers 2500 jaar nadien nog steeds actueel.
Sophocles’ play has served modern man and his haunted sense of being caught in a trap not only as a base for a psychoanalytic theory which dooms the male infant to guilt and anxiety from his mother’s breast, but also as the model for a modern drama that presents us, using the ancient figures, our own terror of the unknown future which we fear we cannot control – our deep fear that every step we take forward on what we think is the road of progress may really be a step toward a foreordained rendezvous with disaster. The greatest of these modern versions is undoubtedly Jean Cocteau’s Machine Infernale; the title alone is, as the French say, a whole program. Cocteau also worked with Stravinsky on an operatic version of the Sophoclean play (the text in liturgical Latin), and for a recording of this work he wrote a prologue that sums up his compelling vision of man’s place in a strange and haunted universe. ‘Spectateurs,’ the author says in his forceful, rather nasal voice, ‘sans le savoir…’ without knowing it, Oedipus is at grips with the powers that watch us from the other side of death. They have spread for him, since the day of his birth, a trap and you are going to watch it snap shut… Nothing mortal can resist the changes Time brings: not bodily strength, not friendship between man and man, still less between city and city. No man can be confident of the future; human confidence is based on total ignorance.
Max van Weezel, gemeten naar de kennis van de goden of de natuur, zo je wilt, is ‘human knowledge at its greatest ignorance compared to theirs… It is a universe governed by powers in whose justice man must assert, in ignorance and with little hope of confirmation, a desperate belief.
De politiek was, is en zal altijd een schijnvertoning zijn, een vertekende afspiegeling van de werkelijkheid, zoals miljarden mensen die elke dag weer doorleven. Nu je dit inziet rest mij alleen nog te zeggen: 'Welkom, onder de mensen. En nu aan het werk, net als ik de werkelijkheid beschrijven, meer valt er niet te doen!!!' Later meer.
1 opmerking:
Lekker laten borrelen, hij zal erg gemist worden.
http://youtu.be/z5KwxqmTvMs
Een reactie posten