maandag 16 december 2013

De Mainstream Pers 101


Tofik Dibi: 'Tunnelvisie, ijdelheid, Twitter en Facebook.'

Ik werd Kamerlid op het hoogtepunt van de mediahypes die zijn begonnen in de tijd van Pim Fortuyn,’ herinnert Dibi zich. ‘Er heerste een opgewonden sfeer. Ik weet niet beter dan dat Kamerleden ‘s ochtends eerst op GeenStijl keken, dat deden ze echt allemaal. Als je op die site stond, was dat goed voor je naamsbekendheid. Inmiddels bezoeken mijn oud-collega’s weer andere plekken. Nu is Twitter belangrijk en houdt iedereen dat de hele dag bij. Het gaat erom hoeveel retweets je hebt, hoeveel likes op Facebook. Dat is de afgelopen jaren steeds belangrijker geworden…

Ik vond de aandacht die de media me gaven belangrijker dan ik had gedacht. Ik kon alles zeggen, ik deed ertoe! Het ging niet goed met de fractie en ook niet met Jolande Sap. Maar ik werd steeds bekender en kwam steeds vaker op tv… Ik kreeg last van een tunnelvisie. Je gaat denken dat je heel belangrijk bent, uniek zelf Ik raakte de controle over mezelf kwijt. Ik leefde ook als een zombie… Ik ging door de grond en dacht: wie veegt me op en brengt me naar een land waar ik mijn waardigheid terug kan krijgen… Achteraf besef ik dat ik me ook heb laten meeslepen door ijdelheid… De media konden nieuws met me maken, ze hadden mij nodig en ik heb… Omdat ik zo vaak in de media kwam, was ik anders naar mezelf gaan kijken. Je gaat in alles wat je zegt geloven.’

Behalve het partijapparaat keerden ook de media zich uiteindelijk tegen hem: ‘Het gold voor alle journalisten en alle programma’s.’
Tofik Bibi. Fragment uit het boek Op TV of roemloos ten onder. Margalith Kleijwegt en Max van Weezel over het oprukken van de mediacratie. November 2013


De situatie is hopeloos. De macht is in handen van de financiële ‘elite,’ die geld met geld maakt. De politiek is in handen van narcisten zonder enige waardigheid. De Nederlandse ‘politiek-literaire elite’ is in handen van de mainstream van wie ‘niemand een uitweg [weet].’ De burger staat er alleen voor, maar we zullen het ermee moeten doen. De filosoof Ger Groot stelde in 2011 dat Tegenover die geleidelijke ondermijning van het maatschappelijk vertrouwen het tijd [wordt] voor lijdelijk verzet.’ Maar hoe? Allereerst door een andere geestelijke instelling. Ger Groot:

Vergeten we dat de wereld een strijdtoneel is en laten we vertrouwen op onze eigen ervaring die uitwijst dat verreweg de meeste mensen aardig zijn. Laten we desnoods het risico nemen dat dat vertrouwen ooit weleens zal worden beschaamd. Uiteindelijk valt de ontgoocheling daarover weg tegen de sympathie die het vertrouwen in de mensheid oproept. Laten we, met andere woorden, datgene wagen wat de achterdocht ons met minachting verwijten zal: naïviteit.

De auteur Frans Kellendonk heeft al drie decennia geleden deze 'nativiteit' in het essay Idolen geformuleerd als 'oprecht veinzen,' met de nadruk op 'oprecht':

We doen net alsof we weten waar we het over hebben, en we vergeten geen moment dat we maar doen alsof.

Maar tegelijkertijd zal de burger moeten beseffen in welke cultuur hij/zij is opgegroeid en door welke geest hij/zij mede is gevormd, zodat hij/zij weet door wat hij/zij wordt belast, historisch als actueel. Ik eindigde vorige keer met de oorlogsmisdadiger en voormalige Nederlandse minister-president Hendrikus Colijn, zoon van een uit de klei getrokken boerenfamilie. Omdat hij zo representatief is voor de Nederlandse koopman/dominee-mentaliteit citeer ik enkele feiten over de man die, voordat hij 'tot het hoogste ambt werd geroepen,' in Ons-Indie inheemse vrouwen en kinderen liet vermoorden.

Colijn sloot in 1914 een tienjarig miljoenencontract met de Bataafse Petroleummaatschappij. Zodoende was hij niet beschikbaar toen koningin Wilhelmina hem in 1918 aan het hoofd wilde van een nieuwe confessionele regering…

Nadat zijn ambitie om Gouverneur-Generaal van Nederlands-Indië te worden in 1929 niet werd verwezenlijkt, bleef hij Eerste Kamerlid totdat zijn tweede benoeming tot voorzitter van de ministerraad volgde in 1933. Er zouden in totaal vier kabinetsperiodes volgen onder zijn leiding, waarin hij in de eerste twee tevens minister van Koloniën was, en in de laatste twee minister van Algemene Zaken. Zijn laatste regeringsperiode duurde overigens slechts twee weken: dat kabinet werd bij de regeringsverklaring weggestemd door een motie van RKSP-fractievoorzitter Deckers.


Tijdens de crisis van de jaren '30 voerde Colijn een strakke bezuinigingspolitiek, waarbij voornamelijk werd bezuinigd op ambtenarensalarissen en onderwijs. De verlaging van de werklozensteun mondde uit in het Jordaanoproer van 4 juli 1934 waarbij vijf doden vielen. Zijn hoofddoel, de handhaving van de gouden standaard, moest hij echter op 27 september 1936 opgeven…


Na de Duitse bezetting van het Rijnland, die een schending was van het Verdrag van Locarno, hield Colijn op 11 maart 1936 een befaamde radiotoespraak. Hij wees op de internationale spanningen en kondigde aan dat winterlichting '35 langer onder de wapenen zou blijven. Dit was, aldus Colijn, slechts voorzorg. "Daarom maan ik nog eens aan om zich niet te laten verontrusten." Hij beëindigde zijn radiorede zo: "Ik verzoek den luisteraars dan ook om wanneer ze straks hunne legersteden opzoeken, even rustig te gaan slapen als ze dat ook andere nachten doen. Er is voorshands nog geen enkele reden om werkelijk ongerust te zijn." […]

In 1940 vluchtte de Nederlandse regering naar het Verenigd Koninkrijk nadat Nederland werd bezet door de Duitsers. Colijn veroordeelde deze vlucht in scherpe bewoordingen. Hij verwoordde zijn standpunten in een brochure getiteld Op de grens van twee werelden, waarin hij opriep de realiteit van het Duitse leiderschap in Europa te erkennen. Hij wijzigde zijn standpunten later weer, toen de Duitsers zijn ARP met de andere partijen verboden.

Aangezien de denk- en gevoelswereld van de protestants-christelijke Hendrikus Colijn exemplarisch is voor de sociale, politieke en culturele traditie waarmee het merendeel van mijn generatie Nederlandse ‘intellectuelen’ opgroeide voeg ik er nog wat feiten aan toe:

Hij beheerste de Nederlandse politiek in de jaren dertig, was berucht om zijn harde bezuinigingspolitiek in de crisistijd, en staat bekend als een onwrikbaar, beginselvast politicus… Zijn geloof is vrij onproblematisch en hij gelooft sterk in de voorzienigheid, wat toevalligerwijs regelmatig samen valt met wat hij zelf juist acht…

De relatief passieve rol van kamerlid past niet zo goed bij Colijn en al in 1911 accepteert hij zijn eerste ministerpost, hij wordt minister van Oorlog. 
In 1914 neemt hij afscheid van de politiek, en wordt directeur van de Bataafsche Petroleum 
Maatschappij, dat een onderdeel van Shell is. Hij verdient hier het, zeker voor die tijd astronomische bedrag van negen ton per jaar. Dit salaris stelt hem in staat de financiële onafhankelijkheid te verwerven die hij nodig heeft om ‘onbezorgd zijnde voor vrouw en kinderen’ weer in de politiek te kunnen terugkeren. Dit doet hij in 1922. In totaal is Colijn vijf keer minister president, zij het maar zes jaar…

In 1933 wordt Colijn voor de tweede maal minister-president. Colijn probeert de economische malaise te boven te komen door de begroting sluitend te houden. Er wordt gekort op de werkelozensteun, wat in 1934 resulteert in het Jordaanoproer, en onderwijs. Het geld wat hierop bezuinigd wordt, gaat echter op aan subsidies aan de boeren en de toestand van de Nederlandse economie verslechtert. De werkeloosheid blijft stijgen, en dit terwijl er in de andere West Europese landen sprake is van licht herstel. In 1935 is 15 procent van de niet zelfstandige beroepsbevolking werkeloos. 
Colijn is er fel op tegen om de gouden standaard los te laten, dat wil zeggen, de gulden van het goud los te koppelen. Hij ziet het als diefstal. Het spaargeld van mensen zou veel minder waard worden. Dat het vasthouden aan de gouden standaard de arme mensen nog zwaarder benadeelt, lijkt hij niet te beseffen.

De Jordaanoproer nadat werklozen het niet meer accepteerden dat de multimiljonair, premier Colijn, een steunverlaging had ingevoerd, en het leger en de politie onmiddellijk met maximaal geweld tegen de onderklasse werd ingezet. Dit alles in het kader van wat de 'elite' altijd 'Gezag, Orde en Vrijheid' noemt.
In de crisisjaren gaat het ene na het andere land van het goud blok voor het blok. Devaluatie wordt gezien als een lapmiddel voor economie. Het zou de export stimuleren en zo de economie. Colijn laat uiteindelijk de gouden standaard pas los als Nederland een dag lang het enige overgebleven goudland is. Het heeft een onmiddellijk gunstig effect op de economie. Het lijkt niet alsof mensen het Colijn kwalijk nemen dat hij zo lang gewacht heeft met het loslaten van de gouden standaard. In populariteitspolls na de devaluatie komt hij goed uit de bus. In een radiotoespraak vertelt hij het Nederlandse volk dat de beslissing hem ‘onnoemelijk zwaar’ gevallen is.
Het beeld dat van Colijn opdoemt is dat van een keiharde opportunist, afkomstig uit het typisch protestants christelijke milieu dat in Nederland al eeuwenlang de macht in handen heeft.  En hoewel ook in de polder de secularisering na de Tweede Wereldoorlog heeft toegeslagen, is de zelfgenoegzame, betweterig mentaliteit van de Hollandse ‘elite’ natuurlijk niet in één generatie verdwenen. De historicus Johan Huizinga schreef in het interbellum:
De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.
Een kenmerkend voorbeeld van ‘hypocrisie en farizeïsme’ is het feit dat hoewel Colijn’s rechtzinnigheid  in de leer hem niet toestond om rond 1900 in Nederlands-Indië inheemse vrouwen en kinderen ‘genade’ te ‘geven,’ dezelfde rechtzinnigheid van deze stijve hark hem wel toestond ‘vrouwen van de wereld,’ te begeren, ‘zo anders dan zijn eigen vrouw.’ Het is dit opportunistisch en gluiperig pragmatisme dat zo illustrerend is voor het Nederlandsfarizeïsme.’ Bij zijn eigen strenggelovige vrouw kon Hendrik Colijn wel zijn geweten zuiveren, zoals ondermeer uit dit fragment blijkt:
Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten, en zoo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten.
Het mocht dan ‘onaangenaam werk’ zijn, toch beleefden zijn ‘soldaten’ er kennelijk het nodige  ‘genot’ aan om met ‘hun bajonetten’ vrouwen en kinderen dood te steken. De verklaring moet wel zijn dat -- net als met de westerse ‘beschaving’ -- ook God’s wegen ondoorgrondelijk en zelden aangenaam blijken. Afgaande op zijn latere grote populariteit onder het Nederlandse christenvolk moet men een groot begrip hebben gehad voor zijn Hollandse krachtdadigheid in dit soort koloniale kwesties. En nog steeds beschouwt een aanzienlijk deel van de Nederlandse mainstream opiniemakers het doodnormaal dat meer dan een half miljoen Iraakse kinderen onder de vijf jaar om het leven zijn gebracht in een poging de santjes tegen Irak zo efficiënt mogelijk uit te voeren. Eén van de daders van deze genocidale politiek, de ‘topdiplomaat’ Peter van Walsum, werd door mainstream opiniemakers zelfs geprezen als ‘het beste dat Nederland in huis heeft’ en ‘het visitekaartje in het buitenland.’ Het onderstreept nog eens waarin een klein land groot kan zijn, en wat dat betreft is er niet veel veranderd in kringen van de ‘politiek-literaire elite.’ Op zijn beurt kreeg een ander ‘visitekaartje in het buitenland,’ de latere premier Colijn, voor zijn ‘vermetel’ optreden als moordenaar van vrouwen en kinderen de Militaire Willems-Orde:
De latere Shell-topman, ARP leider en premier Colijn werd vanwege zijn optreden bij het veroveren van de Kraton van Lombok ridder der 4e klasse in de Orde. Dat het Nederlandse optreden, ook dat van luitenant Colijn, aldaar soms neerkwam op het letterlijk neersabelen van vrouwen en kinderen drong in Nederland niet door. De koloniale troepen waren in Nederlandse ogen helden en velen werden, op Lombok en in Atjeh, geridderd.

De zogeheten 'politionele acties' in Indonesië na de Tweede Wereldoorlog, waarbij het Nederlandse Leger oorlogsmisdaden pleegde, met medeweten van de Nederlandse regering, zoals pas onlangs bekend werd. Na zestig jaar dook ook ineens deze foto op.
Waarom zou een dergelijke laffe slachtpartij niet tot de blanke, christelijke beschaving in Nederland zijn 'doorgedrongen,' zoals de Wikipedia-tekst stelt? Ik kan maar één plausibele verklaring bedenken: om dezelfde reden dat ‘topdiplomaat’ Peter van Walsum zo geprezen wordt: racisme. Het leven van een inheemse kleurling is minder waard dan dat van een blanke westerling. Opvallend in Nederland zijn ook de eeuwige eufemistische omschrijvingen: zoals bijvoorbeeld het feit dat het vermoorden van vrouwen en kinderen niet geprezen moet worden, ‘drong in Nederland niet door.’ Dit is nonsens. Natuurlijk drong het zelfs tot die botte kaaskoppen door dat het vermoorden van vrouwen en kinderen niet eervol is, maar dat interesseerde hen niet. Een van de grootste misdaden is die van de onverschilligheid. Onverschillig tegenover De Ander, en aangezien voor een provinciaal al snel iedereen van elders 'De Ander' is, is onverschilligheid een Nederlandse karaktertrek geworden, die alleen kortstondig wijkt zodra een beroep wordt gedaan op gecultiveerde sentimentaliteit.
Een ander voorbeeld van het beestje niet bij de naam noemen, is de formulering: ‘Dat het vasthouden aan de gouden standaard de arme mensen nog zwaarder benadeelt, lijkt hij niet te beseffen.’ Natuurlijk besefte de uitgekookte christelijke leider Colijn maar al te goed dat de armen werden benadeeld door zijn monetaire politiek, maar daar had hij lak aan. Waarom denkt men dat de multimiljonair Colijn ‘er fel op tegen’ was ‘om de gouden standaard los te laten’? Het antwoord is uiterst voor de hand liggend: omdat hij zijn eigen vermogen en dat van de financieel ‘elite’ wilde beschermen. De waardevermindering van zijn geld ‘ziet’ hij ‘als diefstal.’ Zijn vermogen ‘zou veel minder waard worden,’ zo moeilijk is dat toch niet te begrijpen? Wel in Nederland, zodra het de rijken en dus machtigen aangaat. Dan speelt er voor de ‘politiek-literaire elite’ ineens een ‘hoger belang dan de waarheid, niets dan de waarheid,’ zoals VPRO-journalist Chris Kijne na het uitbreken van de kredietcrisis zo gezagsgetrouw wist te vertellen. Het feit dat Nederland net overal in het kapitalistische Westen een klassenmaatschappij is moet hier zo lang mogelijk verdoezeld blijven. De macht moet onaantastbaar lijken. Daarom probeerde Colijn na het uitlekken van zijn seksuele escapade de affaire te ontkennen. Wat te doen in het benepen vooroorlogse Nederland? 
Aftreden zou morele schuldbekenning zijn. Bovendien is een kabinet Colijn zonder Colijn niet denkbaar, het zou de val van het hele kabinet betekenen. Op 3 juni gaat Colijn naar de koningin met een verklaring. De verklaring lijkt op wat Colijn aan Van Schaik vertelde, maar nu gaat het om een heel gezin, de moeder waar hij de huur voor betaalt, een zoon die hij via de Amsterdamse burgemeester Van Vlught aan een baan bij Fokker helpt en een dochter. Nadat Colijn op de hoogte werd gebracht van haar slechte reputatie heeft hij haar verzocht geen contact meer met hem op te nemen. Dit heeft ze echter toch gedaan en daarna heeft hij haar nog eenmaal geholpen met een borgstelling waardoor ze een fatsoenlijke baan in Argentinië zou kunnen krijgen. Het ging om een privé aangelegenheid, de suggestie van een intieme affaire is volstrekt ondenkbaar voor mensen die hem persoonlijk kennen. De media scharen zich achter Colijn…

Ook toen was de Nederlandse mainstream pers gezagsgetrouw en steunde ze de macht door dik en dun. Morgen meer over de geestelijke achtergrond van de polder 'elite.'

Het Nederlandse leger uit een land dat net de terreur van de nazi's achter de rug had. Deze foto is genomen in Rawagede.

Het bloedbad van Rawagede vond plaats op 9 december 1947 in het dorp Rawagede, het huidige Balongsari (West-Java), op zo’n 100 kilometer ten oosten van de Indonesische hoofdstad Jakarta. Op die dag is bijna de gehele mannelijke bevolking, 431 mannen, vermoord door Nederlandse militairen die in het dorp op zoek waren naar een onafhankelijkheidsstrijder. Aan het hoofd van de operatie stond majoor Fons Wijnen. In 1947 is besloten om de daders van deze oorlogsmisdaad niet te vervolgen… Volgens de Nederlandse Excessennota, uit 1969, werden ‘ongeveer 20’ mensen geëxecuteerd. Volgens het Stichting Comité Nederlandse Ereschulden ging het om 431 mensen. Een onderzoekscommissie van de Verenigde Naties oordeelde op 12 januari1948 dat het militaire optreden opzettelijk en meedogenloos was


Op 17 augustus 1995 zond de Nederlandse tv-zender RTL-4 over dit onderwerp de documentaire Excessen van Rawaghedeh uit. Het tv-programma OVT (Onvoltooid verleden tijd) besteedde op 9 december 2007 aandacht aan dit onderwerp met de documentaire Het spoor terug: Het bloedbad van Rawagede. Op 2 februari 2008 liet actualiteitenrubriek EénVandaag het item Excuses voor Nederlands bloedblad? zien. Naar aanleiding van de uitzending van OVT stelde SP-Tweede Kamerlid Krista van Velzen op 4 januari 2008 Kamervragen aan minister van Buitenlandse Zaken, Maxime Verhagen

Op 8 september 2008 meldde advocaat Gerrit Jan Pulles in de actualiteitenrubriek Netwerk dat 10 overlevenden van de executies de Nederlandse Staat aansprakelijk hebben gesteld en hem als advocaat in de arm genomen om de zaak alsnog voor de rechter te krijgen. Op 24 november 2008 maakte de landsadvocaat in een brief aan de nabestaanden van de slachtoffers van het bloedbad bekend dat de Nederlandse Staat geen schadevergoeding uitkeert omdat de kwestie verjaard is. Naar aanleiding van een motie van de SP woonde op 9 december 2008 de Nederlandse ambassadeur Nikolaos van Dam in Indonesië de herdenking van de massamoord bij.

In december 2009 spanden advocaten Liesbeth Zegveld en Anne Scheltema Beduin namens de weduwen en nabestaanden van de slachtoffers een rechtszaak aan tegen de Nederlandse Staat. De Staat stelde zich in mei 2010 op het standpunt dat het hier ging om oorlogsmisdaden, maar dat de vorderingen van de eisers inmiddels waren verjaard.

De zaak werd behandeld ter zitting van de rechtbank Den Haag op 20 juni 2011; een aantal weduwen (eisers) was voor de procesdag uit Balongsari overgekomen. Hun reiskosten waren bijeengesprokkeld door het eerdergenoemde Stichting Comité Nederlandse Ereschulden. Tijdens de zitting stelde de landsadvocaat dat de vordering te laat was ingediend en dat de zaak dus was verjaard. De Staat bleef op het standpunt staan dat de zaak in 1966 was afgerond met de toen gesloten financiële overeenkomst tussen Nederland en Indonesië  Nederland betuigde spijt en stelde 850.000 gulden aan ontwikkelingshulp beschikbaar voor Rawagede.

Bij uitspraak van 14 september 2011 oordeelde de rechtbank Den Haag echter dat de Nederlandse Staat wél aansprakelijk is voor de schade van de nabestaanden, en deze schade moest vergoeden. Het beroep van de Staat op verjaring was volgens de rechtbank in dit geval onaanvaardbaar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid…

Begin december 2011 kwamen de ontwikkelingen in een stroomversnelling. Het overleg van advocate Liesbeth Zegveld met minister van Buitenlandse Zaken Uri Rosenthal leidde in korte tijd tot een schikking. Naast een schadevergoeding van 20.000 euro per persoon, werd nadrukkelijk overeengekomen dat de Staat der Nederlanden zijn excuses zou maken voor het bloedbad in Rawagedeh. Op vrijdag 9 december 2011, 64 jaar nadat het bloedbad plaats vond, betuigt ambassadeur Tjeerd de Zwaan in bijzijn van de wereldpers in Rawagede in het Engels en Indonesisch de Nederlandse excuses aan de nabestaanden.

Geen opmerkingen: