zaterdag 27 oktober 2012

'Deskundigen' 12




Noam Chomsky verklaarde onlangs in een toespraak op de Universiteit van Massachusetts in Amherst dat hij tijdens de voorbereiding

'twee topics in gedachten had, couldn’t decide between them—actually pretty obvious ones. One topic is, what are the most important issues that we face? The second topic is, what issues are not being treated seriously—or at all—in the quadrennial frenzy now underway called an election? But I realized that there’s no problem; it’s not a hard choice: they’re the same topic. And there are reasons for it, which are very significant in themselves. I’d like to return to that in a moment. But first a few words on the background, beginning with the announced title, "Who Owns the World?" Actually, a good answer to this was given years ago by Adam Smith, someone we’re supposed to worship but not read [...] he pointed out that in England the principal architects of policy are those who own the country: the merchants and manufacturers in his day. And he said they make sure to design policy so that their own interests are most peculiarly attended to. Their interests are served by policy, however grievous the impact on others, including the people of England [...] 
Well, he had no illusions about the owners, so, to quote him again, "All for ourselves and nothing for other people, seems, in every age of the world, to have been the vile maxim of the masters of mankind." It was true then; it’s true now. Britain kept its position as the dominant world power well into the 20th century despite steady decline. By the end of World War II, dominance had shifted decisively into the hands of the upstart across the sea, the United States, by far the most powerful and wealthy society in world history. Britain could only aspire to be its junior partner as the British foreign office ruefully recognized. At that point, 1945, the United States had literally half the world’s wealth, incredible security, controlled the entire Western Hemisphere, both oceans, the opposite sides of both oceans. There’s nothing—there hasn’t ever been anything like that in history.
And planners understood it. Roosevelt’s planners were meeting right through the Second World War, designing the post-war world. They were quite sophisticated about it, and their plans were pretty much implemented. They wanted to make sure that the United States would control what they called a "grand area," which would include, routinely, the entire Western Hemisphere, the entire Far East, the former British Empire, which the U.S. would be taking over, and as much of Eurasia as possible—crucially, its commercial and industrial centers in Western Europe. And within this region, they said, the United States should hold unquestioned power with military and economic supremacy, while ensuring the limitation of any exercise of sovereignty by states that might interfere with these global designs.
And those were pretty realistic plans at the time, given the enormous disparity of power. The U.S. had been by far the richest country in the world even before the Second World War, although it wasn’t—was not yet the major global actor. During the Second World War, the United States gained enormously. Industrial production almost quadrupled, got us out of depression. Meanwhile, industrial rivals were devastated or seriously weakened. So that was an unbelievable system of power.
Actually, the policies that were outlined then still hold. You can read them in government pronouncements.'

De continuiteit van het Amerikaans expansionisme leidde ondermeer tot het volgende:

'In fact, in 1962, the United—we just recently learned, the United States had just secretly deployed nuclear missiles to Okinawa aimed at China. That was a moment of elevated regional tensions. All of that is very consistent with grand area conceptions, the ones I mentioned that were developed by Roosevelt’s planners.'

Vanuit deze context schreef ik enkele dagen geleden met betrekking tot het 576 pagina's tellende reisboek van Geert Mak dat hij de gerespecteerde Amerikaanse historicus Richard Hofstadter slechts 1 keer slechts terloops noemt door hem als volgt te citeren: 

'De New Deal was niet voortgekomen uit een filosofie, maar uit een temperament. En dat temperament was, in de kern, het vertrouwen van Roosevelt dat hij, zelfs wanneer hij zich op onbekend terrein begaf, geen kwaad kon doen en geen ernstige fouten kon begaan.' Jij voegt daar aan toe: 'Wat moest hij (Roosevelt svh) ook anders dan, bovenal, optimisme uitstralen.' 

Maar dat is de strekking niet van Hofstadter's hoofdstuk over Franklin Roosevelt, dat als titel heeft 

Franklin D. Roosevelt:
The Patrician
as Opportunist'

gevolgd door de volgende uitspraak van Roosevelt zelf:

'The country needs and, unless I mistake its temper, the country demands bold, persistent experimentation. It is common sense to take a method and try it. If it fails, admit it frankly and try another. But above all, try something.' 

Het was geen 'optimisme' van Roosevelt, zoals Mak abusievelijk aanneemt, maar puur pragmatisme, zoals ook Hofstadter laat zien.

Hier doet zich nu het probleem voor dat kenmerkend is voor veel Nederlandse intellectuelen van mijn generatie. Ze zijn gevormd door het zwart/wit denken van de Koude Oorlog. Als ‘kinderen in de provincie' beschouwden ze 'Amerika een dromenland met een losse levensstijl,’ aldus Mak zelf die zich te  buiten gaat aan anekdotiek zonder een duidelijke historische context te geven. Het manicheïsche zijn de inwoners van het calvinistische Nederland nooit kwijt geraakt. Vandaar dat ze zo opvallend snel ontvankelijk zijn voor een vorm van dweperij die men vandaag de dag nauwelijks of niet aantreft onder hun leeftijdgenoten in grote cultuurlanden. Dat is volgens mij ook de voornaamste verklaring waarom Obama, Kennedy, Franklin D. Roosevelt altijd zo populair zijn gebleven bij een groot deel van onze polderintelligentsia. Het imago wordt hier gezien als de werkelijkheid, zeker door schrijvers en politici die zich historisch en cultureel veel te weinig serieus in de VS -- dat ze constant hardnekkig 'Amerika' blijven noemen -- hebben verdiept. Wanneer Geert Mak dweept met het 'optimisme' van 'de Amerikanen,' met nu Obama voorop en met het toenmalige 'optimisme' van Roosevelt dan getuigt dit van een gebrek aan kennis, niet alleen van deze twee presidenten, maar tevens van de continuiteit in de geschiedenis van de VS, zoals die opnieuw door iemand als Chomsky hierboven wordt beschreven. Beide presidenten zijn exponenten van het Amerikaans expansionisme en van het streven naar hegemonie om op die wijze de belangen van de VS veilig te stellen en om te voorkomen dat groeiende binnenlandse sociale onrust zal leiden tot het stagneren dan wel ten onder gaan van het kapitalistische systeem. De werkelijkheid van alledag is dat de doctrine van Bush en Obama niet fundamenteel verschillen. Hetzelfde geldt voor de door Mak zo bewonderde Franklin Roosevelt. Als Geert inderdaad het hoofdstuk over Roosevelt had gelezen in Richard Hofstadter's boek The American Political Tradition dan had hij de kwalificatie 'optimisme' achterwege gelaten en had hij geweten dat Hofstadter FDR afbeeldt als een flexibele pragmaticus, in Hofstadter's eigen woorden: 'Flexibility was both his strength and his weakness.' Voor deze invloedrijke Amerikaanse historicus was Roosevelt een politcus uit de elite die, eenmaal geconfronteerd met de realiteit, uiterst opportunistisch te werk ging, 'and he allowed neither economic dogma's nor political precedents to inhibit him.' Maar in tegenstelling tot wat Nederlandse intellectuelen maar te vaak suggereren wil dit niet zeggen dat hij de samenleving wezenlijk probeerde te hervormen. Geeszins. Alles werd gedaan binnen het raamwerk van het redden van het kapitalisme. Een houding die misschien wel het best werd verwoord door Joseph Kennedy die als gevolg van de economische crisis had verklaard bereid te zijn de helft van zijn vermogen in te leveren om de andere helft te redden. Joseph Kennedy, de vader van president Kennedy bezat op het moment van zijn dood een half miljard en was daardoor een van de rijkste mannen van het land. Hofstadter wijst erop dat FDR als telg uit de rijke aristocratie 'had been reared on a social and economic philosophy rather similar to Hoover's,' zijn Republikeinse tegenstander en presidentiele voorganger.

Ook Roosevelt is met het oog op de economische belangen van de grote concerns vanaf het begin een aanhanger geweest van het Amerikaanse expansionisme en van de poitiek van gewapende interventies. Vanaf 1912 begon hij als 'Assistant  Secretary of the Navy... to campaign for naval expansion in magazine articles and speeches, revealing a somewhat nationalistic and bellicose spirit. The United States, he said, could not afford to lose control of the seas unless it was content to be "a nation unimportant in the great affairs of the world, without influence in commerce,' en de VS moest dus 'the principles of a possible navy conflict always in mind,"' houden. In het kader daarvan pleitte hij voor 'quintupling the navy's personnel.' Maar daarover zwijgt Mak en wanneer hij schrijft over Roosevelt's 'dromen over de Verenigde Naties'  en dat Woodrow Wilson en Franklin Roosevelt 'de aanzet gaven tot een hele reeks internationale instituten' dan vertekent hij opnieuw de werkelijkheid. Mak laat namelijk onvermeld dat Wilson's voorstel geenszins belangeloos was, getuige zijn opmerking dat 'als we erin zitten [wij] dan de beslissende factor [zullen] worden in de ontwikkeling van de beschaving.' De christelijke 'beschaving' dan, onder leiding van blanken, aangezien Woodrow Wilson een overtuigde racist was, zoals elke serieuze studie aantoont. Een 'blanke beschaving' wel te verstaan die met geweld grenzen zou slechten, zoals blijkt uit Wilson's volgende woorden uit 1919:

'Since trade ignores national boundaries and the manufacturer insists on having the world as a market, the flag of his nation must follow him, and the doors of the nations which are closed must be battered down … Concessions obtained by financiers must be safeguarded by ministers of state, even if the sovereignty of unwilling nations be outraged in the process. Colonies must be obtained or planted, in order that no useful corner of the world may be overlooked or left unused.'

Wat betreft Roosevelt: in de literatuurlijst aan het eind van Mak's reisboek staat Richard Hofstadter's The American Political Tradition, maar vreemd genoeg verzwijgt Geert Mak een uiterst belangrijk feit in het hoofdstuk over FDR, dat een geheel ander licht werpt op Roosevelt's zogenaamde internationalisme. Dat feit werd bekend nadat de Democratische kandidaat James M. Cox de energieke Roosevelt als 'running mate' had gekozen voor de presidentiele verkiezingscampagne van 1920. Hofstadter over Roosevelt:

'During the campaign he made one slip which indicates that his mood was one of imperialistic Realpolitik rather than idealistic internationalism. At Butte, answering the argument that the United States would be outvoted by the combined British Commonwealth in the League's Asssembly, he said: "It's just the other way [..] the United States has about twelve votes in the Assembly,"' 

daarmee aangevend dat de Latijns Amerikanen precies zouden doen  wat de VS hen zou opdragen. Maar ook dit feit wordt niet gemeld in Mak's portrettering van 'de optimistische Amerikanen.'

De ware redenen achter de opmerkingen van onder andere de zogeheten 'internationalist' Woodrow Wilson waren economische, het telkens terugkerende probleem van de overproductie. President McKinley verwoordde dit zonder omwegen toen hij tijdens de grote depressie in de VS aan het eind van de negentiende eeuw verklaarde: 'Wij hebben goed geld… maar wat we nodig hebben is nieuwe markten,’ omdat, zoals de invloedrijke voorzitter van de Senaats Commissie voor Buitenlandse Betrekkingen Henry Cabot Lodge, hem nog eens duidelijk had gemaakt, de binnenlandse markten‘niet voldoende zijn voor onze op volle toeren draaiende industrieën.’ Met het oog daarop verklaarde de invloedrijke Senator Albert Beveridge: 'The Philippines are ours forever... and just beyond the Philippines are China's illimitable markets... The Pacific is ours.' Telkens weer was het argument tijdens het debat in het Congres over de annexatie van de Filipijnen dat dit land als de 'stepping-stones to China' moest functioneren, een potentiele markt van destijds 400 miljoen consumenten. Natuurlijk werd deze noodzaak met nobel klinkende propaganda aan de man gebracht. De VS had de plicht om het christendom en de blanke beschaving te verspreiden onder wat Beveridge noemde 'savage and senile peoples.' Een wonderlijk argument, al was het maar omdat de meeste Filipinos na de Spaanse overheersing al eeuwenlang katholiek waren. Het ging en gaat om goedkope grondstoffen en nieuwe markten voor Amerikaanse producten. Dat werd nog eens onderstreept door de Amerikaanse generaal Smedley Butler. Terug kijkende op zijn ruim 33 jaar actieve militaire dienst verklaarde in 1933 deze oud bevelhebber van het Korps Mariniers:

'Oorlog is misdaad. Hij wordt gevoerd ten voordele van de zeer weinigen ten koste van de massa. Ik ben heel lang een eersteklas uitsmijter geweest voor het bedrijfsleven. Voor Wall Street en voor de banken. Ik was in feite een misdadiger, een gangster voor het kapitalisme. Ik heb in 1914 Mexico veilig gemaakt voor de Amerikaanse oliebelangen. Ik hielp bij het verkrachten van een half dozijn Midden Amerikaanse republieken voor het profijt van Wall Street. In China heb ik ervoor gezorgd dat Standard Oil ongestoord zijn weg kon gaan. Al Capone is niet verder gekomen dan drie wijken. Mijn werkterrein omvatte drie continenten.'

Met deze beschrijving van iemand die erbij was komt het pleidooi van FDR voor een enorme uitbreiding van de Marine in een geheel ander daglicht te staan. Zijn campagne volgde op de Amerikaanse inlijving van ondermeer Hawaii en Guam en de uiterst gewelddadige verovering van de Filipijnen die in een massaal bloedbad onder de Filipinos was geeindigd. Maar de continuiteit van het Amerikaanse geweld speelde bij Pauw en Witteman in de beschouwing van Geert Mak geen rol. Voor hem en veel andere Nederlandse intellectuelen geldt dat er 'good guys and bad guys' zijn, en mocht een 'good guy' weleens iets slechts doen dan komt dit louter en alleen door een ongeluk, een verkeerde inschatting, een misverstand etc, maar nagenoeg nooit wordt dit politieke beleid geplaatst binnen de context van een agressieve kapitalitische staat die alleen kan overleven door de rest van de wereld ondergeschikt aan haar materiele belangen te maken. Ik kom hierop terug.

1 opmerking:

Sjuul van Dissel zei

En kijk dan eens hier naar, een twee generaties jonger, Steven de Jong met een mooie lange collumne, of is het een blog, ik zie het verschil nie, ze zijn allemaal hetzelfde, veel, heel veel shit en humbug, maar kmoezegge op Ayn Rand heptie zitte zwete. Ergens onderaan een ter zake Rand volstrekt onkundig puntje voor mij. http://www.nrc.nl/stevendejong/2012/10/25/egoisme-in-het-kwadraat-dat-predikt-paul-ryans-favoriete-filosoof-ayn-rand/ Heeft de leeftijd van m'n dochters, opgevoedt door m'n X, en dat zegt alles.

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...