Milan Kundera omschreef in zijn essaybundel The Curtain (2007) provincialisme 'as the inability (or the refusal) to see one's own culture in the large context.' De van origine Tsjechische auteur zette vervolgens uiteen dat er twee verschillende soorten provincialisme bestaan, de ene van grote naties en de andere van kleine.
The large nations resist the Goethean idea of 'world literature' because their own literature seems to them sufficiently rich that they need take no interest in what people write elsewhere. Kazimierz Brandys says this in his Paris Notebooks: 1985-87: 'The French student has greater gaps in his knowledge of world culture than the Polish student, but he can get away with it, for his own culture contains more or less all the aspects, all the possibilities and phases of the world's evolution.'
Small nations are reticent toward the large context for the exact opposite reasons: they hold world culture in high esteem but feel it to be something alien, a sky above their heads, distant, inaccessible, an ideal reality with little connection to their national literature. The small nation inculcates in its writer the conviction that he belongs to that place alone.
Als geen ander illustreert het werk van Gerard Reve deze mentaliteit, die zo kenmerkend is voor de auteurs uit de polder. Dit verklaart waarom de Nobelprijs Literatuur nooit naar een Nederlander ging, zijn/haar werk is doorgaans eindeloos gezever op de vierkante centimeter, vaak komt men niet verder dan de eigen familie of de eigen straat of werkplek. Het straalt kleinburgerlijkheid uit, het kent geen grootsheid en is alles behalve meeslepend. Dit, opmerkelijk genoeg, in tegenstelling tot de Nederlandse beeldende kunst; bijna elke generatie produceert de polder een schilder of tekenaar van wereldnaam. Dat weten de beeldend kunstenaar maar al te goed. Niet voor niets schreef Peter Vos in 1967 op een tekening van een opgeblazen kalkoen met betrekking tot de geschreven officiële kunstkritiek:
Wie met jargon bekleed/ een kunstwerk zoekt te duiden/ voor toegestroomde luyden/ bekijkt het met zijn reet.
Het is waar, 'The small nation inculcates in its writer the conviction that he belongs to that place alone,' en dit geldt meer dan waar ook voor het Nederlands provincialisme. Er bestaat hier ook geen intelligentsia die onderdeel uitmaakt van een internationale ontwikkeling, of van een maatschappelijk debat, met als gevolg dat hier het niveau van denken en handelen almaar lager wordt, en geen aansluiting vindt bij de rest van de wereld. Vandaar dat alles in Nederland door een politiek filter wordt getrokken, zelfs als daar geen enkele reden voor is. Vandaar dat journalisten hier zich belangrijker voelen dan intellectuelen. Vandaar dat de parlementaire pers een status heeft gekregen die op niets, werkelijk niets, is gebaseerd. Vandaar dat het 'icoon binnen de Haagse journalistiek,' Max van Weezel kan verklaren dat hij de 'identiteit' had 'gekozen van de geslaagde Haagse verslaggever voor Vrij Nederland,' zonder dat zijn collega's, laat staan de politici, doorhadden dat het 'icoon' een virtuele identiteit had aangenomen en bijna vier decennialang een rol speelde, een toneelstukje opvoerde. Sterker nog: hij werd geloofd, vertrouwd en zelfs bewonderd. Vrijdag 6 juni 2014 maakte de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ) bekend:
Max van Weezel populair onder leden NVJ
Journalist Max van Weezel wordt door veel NVJ-leden gezien als een geschikt bestuurslid. Dat blijkt uit een digitale ledenraadpleging over de bestuurskandidaten. Er werden 548 stemmen op Van Weezel uitgebracht. De top drie bestaat verder uit Mensje Melchior (347) en Wilma Haan (332 stemmen). De Verenigingsraad van de NVJ kiest 14 juni nieuwe bestuursleden en neemt daarbij de uitslag van de ledenraadpleging in de overwegingen mee. Meer bij de NVJ.
Van Weezel die tegenover de Volkskrant met betrekking tot kritische journalisten verklaarde:
Toen Luyendijk met zijn boek 'Je hebt het niet van mij, maar…' (2010 svh) kwam, dacht ik eerst: waar heeft hij het over? Maar ja. Nu zie ik wel dat zij de Haagse journalistiek terecht een spiegel voorhouden…
wordt door zijn mainstream-collega's gezien als een topjournalist, terwijl hij zichzelf inmiddels afvraagt: 'is het geen verloren leven geweest?' omdat hij zich 'decennialang' heeft 'verscholen achter de facade van de geslaagde journalist.' Het journalistieke wereldje in Nederland en al helemaal de parlementaire pers rond dat pleintje in Den Haag gelooft evenwel zo erg in haar hermetisch van de buitenwereld afgesloten virtuele realiteit dat zij niet meer in staat is de werkelijkheid van de leugen te onderscheiden. Omdat Nederland geen intelligentsia kent die de werkelijkheid haarscherp verwoordt kunnen de schijn en de nonsens onweersproken doorgaan. Niemand die de Nederlander met woorden een spiegel kan voorhouden, en die dus de tronie van de waanzin laat zien.
In feite is het leven van Max van Weezel een tragedie, stof voor een groot schrijver. Maar Nederland bezit een dergelijk talent niet aangezien de Nederlander geen gevoel bezit voor het tragische. De Amerikaanse dichter en vertaler van Griekse tragedies, wijlen Robert Fagles, schreef in een inleiding van Sophocles’ tragedie Oedipus the King:
Oedipus did have one freedom: he was free to find out or not find out the truth… One freedom is allowed him: the freedom to search for the truth, the truth about the prophecies, about the gods, about himself. And of this freedom he makes full use. Against the advice and appeals of others, he pushes on, searching for the truth, the whole truth and nothing but the truth. And in this search he shows all those great qualities that we admire in him – courage, intelligence, perseverance… This freedom to search, and the heroic way in which Oedipus uses it, make the play not a picture of man’s utter feebleness caught in the toils of fate, but on the contrary, a heroic example of man’s dedication to the search of truth, the truth about himself. This is perhaps the only freedom, the play seems to say, but there could be none more noble.
Nederland kent geen literatoren als John Berger die zijn Ways of Seeing (1972) begon met:
Seeing comes before words. The child looks and recognizes before it can speak.
But there is also another sense in which seeing comes before words. It is seeing which establishes our place in the surrounding world, ; we explain that world with words, but words can never undo the fact that we are surrounded by it. The relation between what we see and what we know is never settled.
Ondanks deze vaststelling schrijft en spreekt Berger zijn hele werkzame leven lang buitengewoon scherpzinnig en helder (hij is nu 87) over wat hij ziet, zowel in de beeldende kunst als daarbuiten. Zien gaat inderdaad aan de taal vooraf, een baby kan slechts zien, maar de volwassene kan niet zonder woorden, de taal is de bron waaruit elke auteur drinkt. Het feit dat Nederland nooit een groot schrijver heeft voortgebracht toont aan dat de taal hier nooit het aanzien heeft gehad dat zij in grote cultuurlanden kent. Hier kan iedereen, politici zowel als auteurs, maar wat aan zwetsen zonder ooit ter verantwoording te worden geroepen voor het misbruiken van de taal. De taal speelt in de polder een hoerige rol, het kan betast en verkracht worden zonder dat de intelligentsia er wakker van ligt, en dat terwijl toch bekend is dat de taal de moeder van de gedachte is, niet haar dienstmeid, zoals de grote joods-Oostenrijkse satiricus Karl Kraus in het interbellum opmerkte. Omdat de taal in Nederland de hele geschiedenis door alleen maar een instrumentele handelstaal is geweest kent het geen woorden, begrippen die het grootse uitdrukken, die het tragische tot uitdrukking brengen. Het tragische levensgevoel staat hier diametraal tegenover het geloof in een verlossing via het christendom of via de Vooruitgangsideologie van de Verlichting. De calvinistische ethiek vernietigde niet alleen de beelden, maar ook het taalgevoel. De beeldend kunstenaars wisten dat verlies op grandioze wijze te compenseren, de schrijvers nooit. En met de ondergang van de taal, ging ook het denken, de ethiek, en de esthetiek ten onder.
Het spreekt voor zich dat Max van Weezel, een voormalige communist en sociaal-democraat, met zijn geloof in de maakbaarheid van de samenleving en zelfs de maakbaarheid van een identiteit, onmogelijk kan aanvaarden dat, zoals Jean Cocteau schreef, wij allen in wezen 'spectateurs sans le savoir…’ zijn, dat wij het universum niet naar onze hand kunnen zetten. Van Weezel eindigt nu waar hij begonnen is, hij heeft de cirkel helemaal afgelegd. Om aan de pijn van het bestaan te ontkomen koos hij, volgens eigen zeggen, 'de identiteit van de geslaagde verslaggever voor Vrij Nederland,' het weekblad dat vandaag de dag met verlies draait, dat vroeger gezag uitstraalde, maar dat op dit moment de oude redactieruimtes aan de Amsterdamse Raamgracht moet ontruimen omdat ze te duur zijn geworden voor het verlieslijdende instituut. Tegelijkertijd kan ook de oud-journalist van het vroegere linkse weekblad zich de status van een valse identiteit niet meer veroorloven. Hij is geworden wie hij vreesde dat hij ooit zou zijn: te weten: 'zielig,' een identiteitsloze, die zich nu moet afvragen: 'is het geen verloren leven geweest?' iemand die beseft dat hij altijd 'eigenlijk een tamelijk kwetsbare jongen' is. Hij is iemand anders dan de rol die hij zijn hele werkzame leven heeft gespeeld, een diep gekrenkte joodse jongen met een chip on his shoulder, die nu noodgedwongen de confrontatie met zijn verleden niet meer uit de weg kan gaan en die 63 jaar oud zichzelf moet zien te vinden. De Volkskrant-interviewster, Loes Reijmer, met de compassie van een vrouw, buigt zich aan het einde van het interview als het ware over Max heen om hem te troosten en zegt: 'Het is niet te laat, toch?' Van Weezel's allerlaatste woorden zijn: 'Ik ben te terughoudend geweest. Maar nee, het is inderdaad nog niet te laat.'
In die woorden weerklinkt de kern van zijn tragedie. Nog steeds ziet hij zichzelf als slachtoffer. Maar van wie? In wezen nog steeds het slachtoffer van zijn moeder, van het trauma van de oorlog, van het kwaad dat hem, in zijn ogen, dwong om een rol te spelen, en hem met een geleende identiteit door het leven liet gaan. Van Weezel is een man met de identiteit van iemand die hij niet is, een dubbelganger, de andere ik die voorkwam dat hij werd wie hij diep van binnen altijd is geweest, een 'kwetsbaar' en bang mens. Een volwassen man die de spelletjes van anderen meespeelde om te kunnen overleven en die op deze manier zichzelf geweld aandeed. Hij wilde roem en respect, maar geen persoonlijke verantwoordelijkheid, en ik vrees dat hij de schuld opnieuw buiten zichzelf gaat projecteren, hij kan niet anders. Waar moet hij de kracht vandaan halen om de herinnering aan zijn droevige jeugd daadwerkelijk te kunnen overstijgen? Net zoals zijn moeder heeft hij nooit het verleden verwerkt. Zijn formulering van het eigen vluchtgedrag is onjuist: 'Ik ben te terughoudend geweest.' Terughoudend betekent in deze context: 'bescheiden, gereserveerd, gesloten,' maar de reden waarom hij koos voor de 'identiteit' van 'de geslaagde Haagse verslaggever,' zoals hij zijn rol kwalificeert, was zeker geen bescheidenheid, gereserveerdheid en geslotenheid. Integendeel, hij wilde in de schijnwerpers staan, aanschuiven aan de tafel van politici, hij verlangde naar schouderklopjes, was gevleid door de aandacht die hij kreeg van degenen van wie hij meende dat ze macht hadden, maar die al snel weer onzichtbaar werden zodra ze van het politieke toneel waren verdwenen. Dit ging net zolang door tot hij de kritiek op zijn conformisme en opportunisme niet langer meer kon negeren en hem een 'spiegel' werd 'voorgehouden.' Dat beweer ik niet, dat zegt hijzelf, niet allemaal in dezelfde bewoordingen, maar wel met dezelfde strekking als ik hier schrijf.
En nu, op zijn 63ste, moet hij een nieuwe identiteit opbouwen, een nieuwe rol instuderen. De Volkskrant:
Begin juli (2014 svh) zat Van Weezel bij de redactievergadering van Vrij Nederland. Hij was nog zoekende naar zijn nieuwe rol en sowieso niet met Den Haag bezig. Israel was net een offensief tegen Hamas begonnen op de Gazastrook, dáár lag hij wakker van. 'Ik kan mijn hoofd niet bij Den Haag houden,' zei hij tegen de andere redacteuren, 'ik zit met mijn gedachten bij Gaza.'
Gezien de doortrapte wijze waarop hij in het verleden over de zionistische terreur heeft bericht (http://stanvanhoucke.blogspot.nl/2014/09/max-van-weezel-exit-2.html) is het ergste te vrezen, en wel omdat we hier te maken hebben met een poseur, iemand die een rol speelt en die bijna vier decennia met een valse identiteit leeft, en nu op zoek is naar een nieuwe rol, een nieuwe identiteit. Bovendien is zijn gevoel dat hij al die tijd 'te terughoudend' is geweest, dat hij net als 'mensen als Ischa Meijer, Jessica Durlacher of Leon de Winter' zijn joodse 'verleden' had moeten exploiteren. Ook voor Max van Weezel geldt vandaag de dag wat de Joods-Israelische hoogleraar psychologie aan de Universiteit van Haifa, Benjamin Beit-Hallahmi, schreef in zijn boek Original Sins. Reflections on the History of Zionism and Israël (1998), namelijk
In ruil voor de onbeperkte politieke steun aan Israël hebben de Amerikaanse joden gekregen waaraan het ze het meest ontbreekt: een ideologische inhoud om de leegte van hun identiteit te vullen.
Toen ik professor Beit-Hallahmi maart 2008 interviewde beaamde hij dat hetzelfde geldt voor een aanzienlijk aantal joodse Europeanen. Deze academicus die in de VS, Engeland en Frankrijk doceerde, auteur is van talloze boeken, stelt ondermeer het volgende:
Het lijden van de joden door de eeuwen heen, en speciaal tijdens de Holocaust, is gebruikt om het ontzeggen van Palestijnse rechten te rationaliseren en te rechtvaardigen. Dit is zo doeltreffend gebeurd dat de Palestijnen beschouwd worden als de agressors in het Israëlisch-Palestijnse conflict, dat gezien wordt als een simpele voortzetting van de eeuwenlange joodse vervolging.
En:
Diep (of niet zo diep) is iedere zionist zich bewust van de fundamentele immoraliteit van de manier waarop het zionisme de oorspronkelijke bewoners heeft behandeld.
Ik vrees dat ook voor Max van Weezel opgaat dat de zionistische staat hem geeft waaraan het hem 'het meest ontbreekt: een ideologische inhoud om de leegte van hun identiteit te vullen.' We zullen het zien. Er zijn talloze mensen die zichzelf nooit vinden en die hun ressentimenten putten uit de geschiedenis, mensen die niet in staat zijn te leren en die als getraumatiseerden alleen nog maar anderen kunnen traumatiseren. Max van Weezel's 'dochter Natascha van Weezel (1986) leed van haar veertiende tot haar negentiende aan anorexia, overwon de ziekte en schreef daar een intrigerend boek over: Magere jaren. Anorexiadagboek (2007). Er kwam een omslag in haar ziekte door een bezoek aan Auschwitz. In dit boek spaart ze haar ouders niet.' En zo herhaalt de geschiedenis zich. E la nave Va. Tot we definitief schipbreuk lijden. De enige les die wij uit dit alles kunnen leren is dat we nooit een oorlog moeten beginnen en wel omdat de consequenties niet te overzien zijn en zich tot ver in de toekomst uitstrekken. Het kwaad vermenigvuldigt zich en de traumas worden erfelijk door de zwakte van de mens en zijn onvermogen zich aan te passen aan de veranderende omstandigheden. De mens leert niet:
‘Ik doe er zelf ook aan mee’
vrijdag 4 december 2009
In dertig jaar tijd is het aantal journalisten op en rond het Binnenhof vervijfvoudigd: van 50 naar 250. De verslaggevers zijn ‘tot de tanden bewapend’ voor het geval er iets gebeurt. Dat heeft geleid tot meer aandacht voor incidenten en personen dan voor politiek-inhoudelijke vraagstukken. Max van Weezel, sinds 1976 parlementair journalist en voorzitter van perscentrum Nieuwspoort, signaleert een geestelijk vacuüm in zijn vak.
http://www.villamedia.nl/achtergrond/artikel/ik-doe-er-zelf-ook-aan-mee/61290/
Maar wie weet, is de generatie die de wereld van ons erft even dapper en volhardend als Natascha van Weezel. Zij bewijst dat het kan.
2 opmerkingen:
Een jaar later. Max van Weezel herkauwt in Vrij Nederland waar bloggers (niet-massamedia) al meer dan 10 jaar over schrijven. Alleen hij trekt een andere conclusie: "Wilders is geen fascist, hij wakkert wel de ‘kleine crisis van de democratie’ aan."
Wat mij nogal tegen de borst stuit is hoe hij de terreur bij de noodopvang voor vluchtelingen in Woerden omschrijft als gepleegd door "voetbalhooligans" die "amok maken". Maar het ging in Woerden om een geplande en gerichte actie van een groep van 20 mannen, in het zwart gekleed, met zwarte bivakmutsen, die met vuurwerkbommen (zelfgemaakte nitraatbommen) de reeds door oorlog en levensgevaarlijke reis getraumatiseerde gezinnen (met 51 kinderen) doodsangsten wilde aanjagen. Ook gaat het niet om "voetbalhouligans" maar wel degelijk om PVV-aanhang. Maar omdat Wilders dat geweld publiekelijk veroordeelt, meent Van Weezel dat er geen sprake is van fascisme. Alsof een doorgewinterde journalist, 40 jaar op het Binnenhof, niet zou weten dat het niet veroordelen van dat geweld politieke zelfmoord zou zijn.
Een 'kleine' historische fout. Van Weezel schrijft: "Niemand kon toen nog weten dat er een Tweede Wereldoorlog op uitbreken stond en het Duitse leger zou binnenvallen. Auschwitz was nog een onbekend stationsstadje in het zuiden van Polen." Maar Dachau werd al in 1933 geopend door Heinrich Himmler.
Meer Max van Weezel: "Geef mij maar de tijd dat het Israëlische leger bestond uit soldaten die held waren omdat het niet anders kon."
Overigens liegt hij hier ook over de motivering van de besproken soldaat: er is allang bevestigd dat de soldaat schoot op bevel van hogerhand. Niks "volgeling van de in 1990 vermoorde militante rabbijn Meir Kahane".
http://www.niw.nl/geen-excuus-555/
Een reactie posten