donderdag 18 november 2021

De Erfelijk Belaste Raymond van den Boogaard 2

In 2014 richtte de mainstream-journalist Raymond van den Boogaard in de NRC zijn pijlen op Lotte van Baaren die als bestuurslid van de vakbond Abvakabo FNV kritiek had geuit op de Israelische oorlogsmisdaden in Gaza. Van den Boogaard stelde  daarop de retorisch bedoelde vragen of:

de grondlegger van het zionisme, Theodor Herzl (1860-1904), al van plan was om de Palestijnen te bombarderen? Of dat de socialistische kibboetz-beweging van de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw de Palestijnen wilde verdrijven? Van Baaren leeft kennelijk in de waangedachte dat de essentie van het zionisme en de staat Israël wordt geopenbaard in het beleid van de huidige Israëlische regering.

Maar degene met ‘waangedachten’ was juist Raymond van den Boogaard zelf, zeker toen hij met grote stelligheid suggereerde dat de zionistische voormannen voorafgaand aan de stichting van de staat Israel een samenleving nastreefden waarin de 30 procent joden — die slechts  zeven procent van het land in bezit hadden — en de 70 procent Palestijnse burgers gelijke rechten zouden krijgen, terwijl in werkelijkheid al in juni 1919 de socialistische grondlegger van Israel, David Ben-Goerion, het volgende  had laten weten:

Everybody sees a difficulty in the question of relations between Arabs and Jews. But not everybody sees that there is no solution to this question. No solution! There is a gulf, and nothing can bridge it… We, as a nation, want this country to be ours; the Arabs, as a nation, want this country to be theirs.


In 1937 schreef dezelfde David Ben-Goerion in een brief aan zijn zoon Amos:


Ik ben een enthousiaste aanhanger van de joodse staat, ook als dat betekent dat we nu Palestina moeten verdelen, want ik ga er van uit dat een gedeeltelijke Joodse staat niet het eindpunt is maar het begin... De formering van een staat, ook al is het nog maar een gedeeltelijke staat, zal de grootste bijdrage zijn aan onze kracht, en een machtige uitvalsbasis vormen bij ons historisch streven om het gehele land te bevrijden.


Met andere woorden: tussen het streven van de ‘linkse’ Ben-Goerion en de ‘rechtse nationalist Naftali Bennett (49)’ bestaat geen enkel wezenlijk verschil: Israel moet een etnisch geheel gezuiverde staat worden. Niet voor niets verklaarde zelfs de voormalige premier van Israel, Ehud Olmert, op 21 september 2008 over zijn Joodse landgenoten: 'Men merkt een megalomanie en een verlies aan proporties in de dingen die hier gezegd worden… Wij zijn een land dat het gevoel voor verhoudingen is kwijt geraakt.' De kern van het hele probleem is dat fanatieke zionisten, die zichzelf als een uitverkoren volk zien, niet in staat zijn empathie op te brengen voor de slachtoffers van de Joodse barbaarsheid. Zij weigeren stelselmatig verantwoordelijkheid te aanvaarden door zich voortdurend te beroepen op hun inmiddels gecultiveerd slachtofferschap. Zij belijden het slachtofferisme en zijn zodoende niet bij machte psychisch te groeien. Zij begrijpen niet dat hun alles overstemmende jammerklacht vandaag de dag cynisch overkomt, aangezien zij allang niet meer slachtoffers zijn, maar even meedogenloze meelopers en beulen als de folteraars die hen in het christelijke Europa zo lang hebben vervolgd. Ziehier, de eeuwige ironie van het leven, Joodse zionisten die Israel’s fascisme al dan niet publiekelijk verdedigen, zijn het spiegelbeeld geworden van degenen die zij eens hebben gevreesd en gehaat. In dit verband waarschuwde Hannah Arendt al in 1945 dat:


[h]et eindresultaat van vijftig jaar zionistische politiek is belichaamd in de recente resolutie van de grootste en invloedrijkste afdeling van de Zionistische Wereldorganisatie. Tijdens de laatste jaarlijkse conventie in Atlantic City in oktober 1944 namen Amerikaanse zionisten van links tot rechts unaniem de eis aan voor een ‘vrije en democratische joodse staat… [die] geheel Palestina zal omvatten, onverdeeld en onverminderd.’ Dit is een keerpunt in de zionistische geschiedenis, want het betekent dat het revisionistische programma, zo lang en bitter verworpen, uiteindelijk gewonnen heeft. De resolutie van Atlantic City gaat zelfs een stap verder dan het Biltmore Programma (1942), waarin de joodse minderheid minderheidsrechten had toegekend aan de Arabische meerderheid. Ditmaal werden de Arabieren in de resolutie simpelweg niet genoemd, wat hun — dat moge duidelijk zijn — de keuze laat tussen vrijwillige emigratie of tweederangs burgerschap… Deze doelen blijken nu volledig identiek te zijn aan die van de extremisten wat betreft de toekomstige politieke inrichting van Palestina. Het is de doodsklap voor die joodse groeperingen in Palestina zelf die onvermoeibaar hebben gepleit voor een vergelijk tussen de Arabische en de joodse bevolking. Anderzijds zal het de meerderheid onder het leiderschap van Ben-Goerion aanzienlijk versterken… Door de resolutie zo bot te verwoorden op een moment dat hun geschikt leek, hebben de zionisten voor een lange tijd iedere kans op onderhandelingen met de Arabieren verspeeld, want wat de zionisten ook mogen aanbieden, ze zullen niet vertrouwd worden. Dit zet op zijn beurt de deur wijd open voor een macht van buiten om het heft in handen te nemen zonder de twee meest betrokken partijen te raadplegen. De zionisten hebben nu daadwerkelijk alles gedaan om een onoplosbaar ‘tragisch conflict’ te creëren, dat alleen kan worden beëindigd door het doorhakken van de Gordiaanse knoop. Het zou erg naïef zijn om te geloven dat het doorhakken van de knoop altijd in het voordeel van de joden zou uitpakken en ook is er geen enkele reden om aan te nemen dat het zou resulteren in een duurzame oplossing. 


En zo zijn de Joden in Israel dezelfde handlangers van de westerse macht geworden als voorheen de shtadlonus, de zogeheten hofjoden die in voorafgaande eeuwen het vuile werk voor de toenmalige elite  uitvoerden. Joods-Israeli’s vormen nu het huurlingenleger van Washington en Wall Street, dat ingezet kan worden tegen zogeheten ‘weerspannige volkeren’ die weigeren de bevelen van de neoliberale machthebbers gedwee op te volgen. Uit Van den Boogaard’s criminaliserende opinies valt op te maken dat hij weinig over de Israelisch-Palestijnse kwestie weet, zich niet verdiept heeft in de achtergronden, en toch meent dat hij publieke uitspraken hierover kan doen. Zijn pretenties zijn soms lachwekkend, soms meelijwekkend. In beide gevallen verraadden ze een fundamenteel gebrek aan kennis, zoals ik al eerder aantoonde. De vraag blijft dan ook: wie is deze Raymond van den Boogaard? De recensente van Medisch Contact, ‘hét artsenvakblad van Nederland’ schreef over Raymond’s 80 pagina’s tellende publicatie Mijn lieve ouders (2011)


Kan gekte een keuze zijn? Raymond van den Boogaard (1951), journalist bij NRC Handelsblad, denkt van wel. Zijn moeder is welbewust de waanzin in gevlucht om verlost te zijn van haar overweldigende man, meent hij. In ‘Mijn lieve ouders’ beschrijft hij hoe ze daags nadat haar echtgenoot met pensioen is gegaan, de hele dag in bed ligt te jammeren. Een kleine maand later zit ze in een psychiatrische inrichting, om er de 22 jaar tot aan haar dood niet meer uit te komen.


Maar de recensente oordeelt:


Hoewel dit alles stof genoeg lijkt voor een boeiende psychologische studie van een echtpaar, of minstens voor een uitgebreid portret, is ‘Mijn lieve ouders’ dat niet geworden. Daarvoor is het boekje te dun, te oppervlakkig en eigenlijk ook te subjectief. De auteur schrijft vooral zijn eigen verwondering en frustratie van zich af.

https://www.medischcontact.nl/nieuws/laatste-nieuws/artikel/boek-mijn-lieve-ouders-raymond-van-den-boogaard.htm  

 

Van den Boogaard blijkt niet in staat te zijn de tragiek van zijn ouders te beschrijven. Zijn relaas van het sterfproces van zijn moeder is kil en afstandelijk.  Zelf meldt hij 'een poging' te wagen 'om als een objectiverende verslaggever te grasduinen in mijn eigen familieherinneringen.' Desondanks is niet bij machte diepere gevoelens te beschrijven, of, misschien nog erger, bezit hij die niet eens. Enkele voorbeelden: eenmaal naast haar ziekenhuis-bed in Amsterdam:


staar ik [verveeld] uit het raam. Een paar uur eerder heeft het ziekenhuis mij opgebeld terwijl ik in de trein van Amsterdam naar Den Haag zat, op weg naar mijn werk. Het einde van uw moeder is gekomen, was de boodschap. In Leiden ben ik overgestapt op de trein in tegenovergestelde richting…


In de kamer van mijn moeder ben ik alleen. Afgezien dan van de stervende, die buiten westen is en blijft. Het enige wat je hoort, is de gestaag minder wordende ademhaling van haar bewusteloze gestalte.


Ik voel me een beetje een valsspeler. Ga maar na: daar ligt mijn moeder dood te gaan, dat zou me toch wel bijzonder moeten aangrijpen? Maar ik word niet door emotionele gedachten over wat dan ook bevangen. Mijn voornaamste gedachte is: hoe lang gaat dit eigenlijk nog duren? […]


Voor mijn gevoel voer ik een toneelstukje op, met mezelf als enige toeschouwer. En zelfs die ene toeschouwer gelooft er niet in, want ik ben er al 22 jaar niet meer in geslaagd een zinnig woord met mijn moeder te wisselen. Waarom zou ik aan haar sterfbed dan plotseling contact kunnen maken? […] 


In het theater heb je dat soms – dat je als toeschouwer na de eerste tien minuten al weet: dit wordt niks, dit is niet voor mij bestemd. Je probeert je aan de hand van het bordje bij de ingang te herinneren hoe laat de pauze is, of hoe laat de voorstelling is afgelopen. In de sterfkamer ontbreekt zo’n aanwijzing. Sterven is een slecht geregelde aangelegenheid.


Ik ben hier de enige getuige. Met mijn vriendin heb ik gisteravond enorm ruzie gemaakt, ongeveer op dezelfde manier waarop mijn vader dat vroeger altijd zo goed kon: klagen dat er niet van je gehouden wordt. Als ik haar bel, komt ze vast. Maar ik bel niet. Mijn zusje, dat in Engeland woont, heeft gisteren per sms laten weten dat ze het in deze kersttijd te druk heeft met haar werk in de drogisterij om naar Nederland te komen en de dood van onze moeder af te wachten. […]


Ik heb het gevoel dat het niemand aangaat wat ik hier beleef. Dat alleen ik de betekenis ken van deze scène. En dat is opluchting, hoop ik. Dat het bijna voorbij is, deze tragikomedie van 22 jaar.


Af en toe komt de coassistent binnen, een jonge vrouw met zwarte krullen en prachtige ogen, op wie ik prompt een beetje verliefd word. In het zicht van de dood gaat het menselijk brein op zoek naar aanknopingspunten met het leven. Dat overkwam me eergisteren ook al toen mijn moeder was binnengebracht bij de eerste hulp. Een rijzige blondine in een sexy groene overall sprak mijn moeder, toen nog bij bewustzijn, lief toe en was druk in de weer met allerlei slangetjes en injecties.


‘Meer kunnen er niet in,’ zei ze na een tijdje. Op een gegeven moment viel mijn blik vol op het geslacht van mijn moeder. De gedachte dat je daaruit voortkomt, kwam mij zowel gruwelijk als absurd voor. De blondine ving mijn blik op, en bedekte het onderlichaam van mijn moeder. Intussen mocht ik uitleggen dat mijn moeder en ik vonden dat het leven maar beter niet al te zeer opgerekt zou moeten worden, ‘wegens gebrekkige vooruitzichten op levenskwaliteit.’


De blondine was zeer geoefend in neutraal kijken. Mijn moeder was voor haar doen opmerkelijk spraakzaam — in een goed humeur bijna. De aandacht van de blondine ervoer zij als een weldaad. ‘Ben jij bang? Ik niet,’ herhaalde ze enkele malen, mij triomfantelijk aankijkend. ‘Ze is een beetje euforisch, dat is vaker bij een longontsteking,’ wist de blondine…


In de verte zie ik de bomen rond het crematorium waar het lichaam van mijn moeder over een paar dagen heen zal gaan. Dat geeft de situatie iets romantisch, bedenk ik. Amsterdam is de stad van mijn jeugd, en van het leven en drama van mijn ouders. Als acteur in de sterfscène schiet ik schromelijk tekort, maar de eenheid van plaats maakt het stuk nog een beetje dragelijk. Straks, als het afgelopen is, hoe laat dat ook moge zijn, ben ik lekker snel thuis. 


Hoewel zijn uitgever het boekje aanbeveelt als het 'liefdevolle en geestige verhaal van een zoon en zijn bijzondere ouders,' is dit relaas alles behalve 'liefdevol,' laat staan 'geestig,' maar veeleer cynisch en harteloos, geenszins de beschrijving van iemand die ondanks alles zijn moeder kan liefhebben, uit wiens 'geslacht' hij voortkwam, een feit dat hij 'zowel gruwelijk als absurd' vindt. Zijn verslag is eerder ontluisterend dan tragisch.

Veelzeggend is tevens het feit dat zijn 'zusje, dat in Engeland woont' via sms een dag eerder heeft 'laten weten dat ze het in deze kersttijd te druk heeft met haar werk in de drogisterij om naar Nederland te komen en de dood van onze moeder af te wachten.' Zij blijkt even onbarmhartig als haar broer. Die houding verraadt een liefdeloze jeugd, en onverwerkt psychisch leed. Om daaraan te ontsnappen zoekt het slachtoffer doorgaans naar een mentaal houvast, een geloof, een ideologie, drank, drugs, het maakt niet uit wat, zolang het maar de voortdurende pijn verdooft. Opgegroeid in een gezin dat uit balans was, zocht Raymond naar een psychisch steunpunt, en die vond hij in het bourgeois milieu. Maar met zijn simplistisch vooruitgangsgeloof besefte Van den Boogaard niet dat wij allen toch slechts ‘spectateurs sans le savoir’ blijven, zoals Jean Cocteau opmerkte in ‘Machine Infernale,’ een moderne bewerking van de aloude Oedipus-mythe. Tweeënhalf duizend jaar eerder liet de Griekse tragedieschrijver Sophocles in Koning Oedipus zien hoe tragisch ons lot is. Begin deze eeuw wees een andere grote Europeaan, de van origine Tsjechische auteur Milan Kundera, op het volgende:


Freeing the great human conflicts from the naive interpretation of a battle between good and evil, understanding them in the light of tragedy, was an enormous feat of mind; it brought forward the unavoidable relativism of human truths; it made clear the need to do justice to the enemy. But moral Manichaeism has an indestructible vitality. I remember an adaptation of Antigone I saw in Prague shortly after the second world war; killing the tragic in the tragedy, its author made Creon a wicked fascist confronted by a young heroine of liberty.


Such political productions of Antigone were much in fashion then. Hitler had not only brought horrors upon Europe but also stripped it of its sense of the tragic. Like the struggle against nazism, all of contemporary political history was thenceforth to be seen and experienced as a struggle of good against evil. Wars, civil wars, revolutions, counter-revolutions, nationalist struggles, uprisings, and their repression have been ousted from the realm of tragedy and given over to the authority of judges avid to punish. Is this a regression? A relapse into the pre-tragical stage of humankind? But if so, who has regressed? Is it history itself? Or is it our mode of understanding history? Often I think: tragedy has deserted us; and that may be the true punishment.

https://www.theguardian.com/books/2003/may/17/featuresreviews.guardianreview34  


Op zijn beurt benadrukte de Britse auteur John Berger dat de veronderstellingen waarvan het mediabedrijf uitgaat namens het publiek behalve blind ook verblindend’ zijn, en dat het: 


[m]isschien precies op dit punt [is] dat onze vorm van democratie een langzame dood sterft. Als dat zo is, dan als gevolg van een weigering. De weigering van het mediabedrijf om het feit te erkennen en te laten doorwerken dat het publiek in zijn hart weet hoe de wereld in elkaar zit… De reden van deze weigering die een bedreiging is voor onze vorm van democratie, de reden waarom het mediabedrijf stelselmatig onderschat wat we gemeen hebben, die reden is steeds dezelfde: de normloze drang tot verkopen.


In zijn essaybundel Stemverheffing uit 1992 benadrukte Berger daarom het volgende: 


Wat ik wil is dat mensen zich ervan bewust worden hoe belabberd het mediabedrijf ze bedient als publiek. Belabberd, omdat met de waardigheid van kijker en bekekene de vloer wordt aangeveegd. Herstel iets van die waardigheid — gun mensen de tijd, verschuif het gebruikelijke zwaartepunt — en slecht nieuws wordt van een onderbreking de waarheid. Er zijn tal van waarheden waarvoor geen directe oplossing bestaat. Het woord ‘oplossing’ raakt niet aan het tragische. Wíj moeten in aanraking komen met het tragische en ons erdoor laten raken. We zouden er misschien door veranderen als we het benoemden. Ook benoemd blijft het tragische tragisch, maar slecht nieuws zou het niet worden. Alleen van daaruit is een realistische politiek mogelijk.


Concreter gesteld: in 2002, voorafgaand aan de illegale Amerikaanse inval in Irak, stelde Berger in het essay ‘Written in the Night’:


People everywhere — under very different conditions — are asking themselves — where are we? The question is historical, not geographical. What are we living through? Where are we being taken? What have we lost? How to continue without a plausible vision of the future? Why have we lost any view of what is beyond a lifetime? 


The well-heeled experts answer: Globalization. Post-Modernism. Communications Revolution. Economic Liberalism. The terms are tautological and evasive. To the anguished question of Where are we? the expert's murmur: Nowhere! 


Might it not be better to see and declare that we are living through the most tyrannical — because the most pervasive — chaos that has ever existed? It's not easy to grasp the nature of the tyranny, for its power structure (ranging from the 200 largest multinational corporations to the Pentagon) is interlocking and diffuse, dictatorial yet anonymous, ubiquitous yet placeless. It tyrannizes from offshore — not only in terms of fiscal law but in terms of any political control beyond its own. It’s aim to delocalize the entire world. It's ideological strategy — besides which Bin Laden's is a fairy tale — is to undermine the extent so that everything collapses into its special version of the virtual, from the realm of which — and this is the tyranny's credo — there will be a never-ending source of profit.


In Hold Everything Dear. Dispatches On Survival And Resistance (2007) schreef John Berger: 

Nihilism, in its contemporary sense, is the refusal to believe in any scale of priorities beyond the pursuit of profit, considered as the end-all of social activity, so that, precisely: everything has it price. Nihilism is resignation before the contention that Price is all. It is the most current form of human cowardice. 


In deze zinloos lijkende hel werd in 1951 de hulpeloze Raymond van den Boogaard geworpen, en werd hij gaandeweg als kind omringd door de ‘worst cruelties of life,’ te weten, ‘its killing injustices. Almost all promises are broken,’ zoals Berger in zijn werk beschrijft. Net als nagenoeg iedereen is ook Raymond één van de vele ‘toeschouwers zonder het te weten,’ maar door zijn getraumatiseerde achtergrond kan hij dit gegeven domweg niet accepteren, want dan zou zijn hele bestaan zinloos lijken. Geconfronteerd met een liefdeloos universum was hij al snel genoodzaakt zich aan het vooruitgangsgeloof vast te klampen. Hij kon het tragisch levensgevoel onmogelijk accepteren. Die levenshouding wijkt namelijk fundamenteel af van het geloof in een verlossing via de weg van het christendom of de vooruitgangsideologie van de ‘rationele’ Verlichting. Desondanks blijft, gemeten naar de kennis van de goden of de natuur zo u wilt, de ‘menselijke kennis op haar hoogst’ toch nog steeds ‘ontwetendheid.’ Sinds Auschwitz en Hiroshima kunnen zelfs de meest oppervlakkige opiniemakers weten dat de mens in ‘a universe’ leeft, aldus de Amerikaanse dichter Robert Fagles, ‘governed by powers in whose justice man must assert, in ignorance and with little hope of confirmation, a desperate belief.’ Maar kan een getraumatiseerde man, die zichzelf heeft laten tatoeëren om zich te onderscheiden van het middenklasse-milieu waartoe hij wil behoren, een dergelijk besef toelaten? Anders gesteld: kan Raymond van den Boogaard de angst en het verdriet, de ontheemding en vervreemding, die hij van kindsbeen af met zich meedraagt, omzetten in een tragisch levensbesef? Of is hij ‘welbewust’ de journalistieke waan van de dag ‘in gevlucht om verlost te zijn’ van het tragische? Net als zijn moeder koos voor de ‘gekte’ kan eveneens haar zoon's journalistieke voorstelling van de werkelijkheid gezien worden als ‘een keuze’ voor een bepaalde vorm van ‘gekte.’ Een duidelijk voorbeeld daarvan is het feit dat Raymond van den Boogaard een eigen werkelijkheid creëerde, die de realiteit teniet moest doen, toen hij bijvoorbeeld in 2014 beweerde dat het een ‘waangedachte’ is ‘dat de essentie van het zionisme en de staat Israël wordt geopenbaard in het beleid van de huidige Israëlische regering,’ te weten het verder etnisch zuiveren van het voormalige mandaatgebied Palestina. Hij voegde hieraan toe dat er ‘ook een ander, meer ideologisch antisemitisme’ is. Zo is het vermelden van het feit dat Joods-Israelische historici al geruime tijd bewijzen hebben gevonden dat de zionisten van het eerste uur als premier Ben-Goerion bewust streefden naar een etnisch gezuiverd Israel voor de niet-jood Raymond van den Boogaard een signaal dat hier sprake is van rabiaat antisemitisme. 'In die antisemitische traditie passen de opmerkingen van Lot van Baaren helaas feilloos. Van Abvakabo, met 350.000 leden, valt me dat zwaar tegen.'

http://www.nrc.nl/handelsblad/van/2014/augustus/07/een-schril-protest-namens-de-vakbond-1407316    


Deze criminalisering berust geheel en al op de ‘gekte,’ waarin Raymond, net als ooit zijn moeder, is gevlucht. De werkelijkheid is namelijk dat reeds in 1938 Ben-Goerion, de grondlegger van de staat Israel tijdens een toespraak verklaarde: 


Let us not ignore the truth among ourselves… politically we are the aggressors and they defend themselves… The country is theirs, because they inhabit it, whereas we want to come here and settle down, and in their view, we want to take away from them their country.


Na de stichting van de staat, terwijl de etnische zuivering van Palestina nog in volle gang was, schreef Ben-Goerion op 18 juli 1948 in zijn dagboek ‘We must do everything to insure they (de Palestijnen svh) never do return.’ Als eerste premier van het land verklaarde hij zelfs:


If I were an Arab leader, I would never sign an agreement with Israel. It is normal; we have taken their country. It is true God promised it to us, but how could that interest them? Our God is not theirs. There has been Anti-Semitism, the Nazis, Hitler, Auschwitz, but was that their fault? They see but one thing: we have come and we have stolen their country. Why would they accept that?


De etnische zuivering van een groot deel van het toenmalige Palestina is uitgebreid beschreven in gedegen geschiedkundig onderzoek van gezaghebbende Joods-Israelische historici als Simha Flapan, Ilan Pappe, Tom Segev, Avi Shlaim, Benny Morris, etcetera. De gewelddadige verdrijving van ongeveer 75 procent van de Palestijnse bevolking begon al in 1947, dus nog vóór de stichting van de staat Israel. In 2004 verklaarde Benny Morris, de bekendste Israëlische historicus — wiens geschiedschrijving, volgens eigen zeggen, ‘is based on many documents, most of them from the Israel Defense Forces Archives’ — dat:


What the new material shows is that there were far more Israeli acts of massacre than I had previously thought. To my surprise, there were also many cases of rape. In the months of April-May 1948, units of the Haganah (de linkse voorganger van de Israëlische strijdkrachten. svh) were given operational orders that stated explicitly that they were to uproot the villagers, expel them and destroy the villages themselves.


Zelfs vóór de stichting van de staat, op 14 mei 1948:


Ben-Gurion is projecting a message of transfer. There is no explicit order of his in writing, there is no orderly comprehensive policy, but there is an atmosphere of [population] transfer. The transfer idea is in the air. The entire leadership understands that this is the idea. The officer corps understands what is required of them. Under Ben-Gurion, a consensus of transfer is created... Ben-Gurion was a transferist. He understood that there could be no Jewish state with a large and hostile Arab minority in its midst. There would be no such state. It would not be able to exist.


Het woord 'transfer' was een eufemisme voor wat vandaag de dag etnische zuivering heet, het met grof geweld en terreur verdrijven van een ieder die etnisch afwijkt van, in dit geval, de Joden in Israel. Wie mocht denken dat Morris walgde van deze meedogenloze zionistische politiek, de ware oorzaak van het nog steeds voortdurende geweld, vergist zich. Met schokkende onverschilligheid formuleerde Morris wat de overtuiging is van de meeste zionisten, namelijk dat:


under certain conditions, expulsion is not a war crime. I don't think that the expulsions of 1948 were war crimes. You can't make an omelet without breaking eggs. You have to dirty your hands.


Hier is sprake van een uitgesproken terroristische en in wezen racistische opvatting, aangezien  ervan uit wordt gegaan dat het doel de middelen heiligt, den dat Palestijn geen recht van spreken heeft. Morris verklaarde naderhand zelfs tegenover een interviewer van de Israëlische krant Haaretz van oordeel te zijn dat Ben-Goerion:


in 1948 een ernstige historische fout maakte. Hoewel hij het demografische vraagstuk begreep en de noodzaak van het vestigen van een Joodse staat zonder een grote Arabische minderheid, werd hij tijdens de oorlog bang. Op het laatst aarzelde hij… Als het eind van het liedje mistroostig blijkt te zijn voor de joden dan zal dit zijn omdat Ben-Goerion de transfer in 1948 niet voltooide. Omdat hij een groot en veranderlijke demografische reserve op de Westbank en Gaza en binnen Israël zelf achterliet.

http://www.haaretz.com/survival-of-the-fittest-cont-1.61341   


In antwoord op de vraag: ‘You do not condemn them morally?’ antwoordde de historicus: ‘No.’ Haaretz: ‘They perpetrated ethnic cleansing.’ Morris:


There are circumstances in history that justify ethnic cleansing. I know that this term is completely negative in the discourse of the 21st century, but when the choice is between ethnic cleansing and genocide — the annihilation of your people — I prefer ethnic cleansing.


And that was the situation in 1948?


That was the situation. That is what Zionism faced. A Jewish state would not have come into being without the uprooting of 700,000 Palestinians. Therefore it was necessary to uproot them. There was no choice but to expel that population. It was necessary to cleanse the hinterland and cleanse the border areas and cleanse the main roads…


The term ‘to cleanse' is terrible.


I know it doesn't sound nice but that's the term they used at the time. I adopted it from all the 1948 documents in which I am immersed.


What you are saying is hard to listen to and hard to digest. You sound hard-hearted.


I feel sympathy for the Palestinian people, which truly underwent a hard tragedy. I feel sympathy for the refugees themselves. But if the desire to establish a Jewish state here is legitimate, there was no other choice.


Kortom, in deze zionistische zienswijze is de etnische zuivering van de christelijke en islamitische Palestijnse bevolking door Israëlische militairen volkomen gerechtvaardigd, zelfs noodzakelijk om de beoogde ‘Joodse staat’ mogelijk te maken, en te laten expanderen. Alleen met dit doel voor ogen konden, en kunnen de zionisten nog steeds, hun gruwelijke misdaden voor zichzelf aanvaardbaar maken, zoals voor de overtuigde nazi's rassenzuiverheid de legitimering was voor de jodenvervolging. Hoe anders kan bijvoorbeeld een Israëlische scherpschutter die een wegrennende Palestijnse jongere in de rug doodschiet, onbekommerd doorleven, zonder ernstig getraumatiseerd te raken? Ook hier speelt nu de massapsychologie van het fascisme, waarover de joods-Oostenrijkse psychiater Wilhelm Reich tijdens het interbellum uitgebreid schreef. Bij gebrek aan een gevoel van eigenwaarde ontstaat de ‘fascistische mentaliteit’ van ‘de kleine man,’ die ‘naar autoriteit hunkert en tegelijkertijd rebels is,’ aldus Reich. En tegenwoordig is opnieuw sprake van een onzekere massamens die zich zowel superieur als minderwaardig voelt aan de ander. Wat wij nu op alle fronten zien is de onvermijdelijke verdere opkomst van ‘de kleine man,’ die ‘naar autoriteit hunkert en tegelijkertijd rebels is.’ 


Dit is tevens een perfecte beschrijving van de ontheemde en getatoeëerde journalist Raymond van den Boogaard, die zich bij gebrek aan een eigen persoonlijkheid heeft aangesloten bij de mainstream-journalistiek. Als een goed geolied schakeltje in een anonieme en onbeheersbare technocratie ziet ook hij erop toe dat de beheersingstechnologie zo min mogelijk hapert, dus dat de technologische directieven zo massaal mogelijk worden gehoorzaamd. Raymond kan niet anders. In zijn baanbrekende studie The Technological Society (1964), maakt de Franse socioloog Jacques Ellul duidelijk dat 'our technical civilization' een 'standardized culture' afdwingt en zo 'the future of man’ bepaalt. Hij zet uiteen dat:


Techniek voorspelbaarheid [vereist] en evenzeer precisie in de voorspellingen. Het is dus noodzakelijk dat de techniek prevaleert over het menselijk wezen. Voor de techniek is dit een zaak van leven of dood. De techniek moet de mens reduceren tot een technisch dier, de koning van de slaven er techniek. Voor deze noodzaak moet de menselijke grilligheid vermorzeld worden; de technische autonomie gedoogt geen menselijke autonomie. Het individu moet worden gekneed door technieken, hetzij negatief (door de technieken om de mens te kunnen begrijpen) of positief (door de aanpassing van de mens aan het technisch kader), om de schoonheidsfouten die zijn persoonlijke wil veroorzaakt in het perfecte patroon van de organisatie te kunnen wegvagen.


In zijn even onthullende boek Propaganda. The Formation of Men’s Attitudes (1964) wijst Ellul op twee verschillende vormen van propaganda, te weten de ‘agitation propaganda’ en de meer subtiele ‘integration propaganda,’ waarbij ‘propaganda is needed especially for the technological society to flourish, and its technological means — mass media among them — in turn make such integration propaganda possible,’ zoals de Duits-Amerikaanse politieke wetenschapper Konrad Kellen terecht beschreef in een introductie van de Engels vertaling van Ellul's boek. Kellen wist waarover hij het had, aangezien deze prominente geleerde in 1933 als joodse Duitser naar de VS moest uitwijken en tijdens de Tweede Wereldoorlog deel uitmaakte van een ‘U.S. Army intelligence unit in Europe, working in psychological warfare, and being awarded the Legion of Merit.’ Ellul zelf benadrukte dat:


The force of propaganda is a direct attack against man… The strength of propaganda reveals, of course, one of the most dangerous flaws of democracy. But that has nothing to do with my own opinions. As I am in favor of democracy, I can only regret that propaganda renders the true exercise of it almost impossible. But I think it would be even worse to entertain any illusions about a co-existence of true democracy and propaganda. Nothing is worse in times of danger than to live in a dream world. To warn a political system of the menace hanging over it does not imply an attack against it, but is the greatest service one can render a system,


en dat:


In reality, propaganda cannot exist without using the mass media. If by chance, propaganda is addressed to an organized group, it can have practically no effect on individuals before that group has been fragmented.


Het gevolg is dat de dagelijkse propaganda, noodzakelijk voor het zo soepel mogelijk laten functioneren van de technologische maatschappij,


must be total. The propagandist must utilize all of the technical means at his disposal — the press, radio, TV, movies, posters, meetings… Propaganda tries to surround man by all possible routes, in the realm of feelings as well as ideas, by playing on his will or on his needs, through his conscious and his unconscious, assailing him in both his private and his public life. It furnishes him with a complete system for explaining the world and provides immediate incentives to action. We are here in the presence of an organized myth that tries to take hold of the entire person.


Through the myth it creates, propaganda imposes a complete range of intuitive knowledge, susceptible of only one interpretation, unique and one-sided, and precluding any divergence. This myth becomes so powerful that it invades every area of consciousness, leaving no faculty or motivation intact. It stimulates in the individual a feeling of exclusiveness and produces a biased attitude. The myth has such motive force that, once accepted, it controls the whole of the individual, who becomes immune to any other influence. This explains the totalitarian attitude that the individual adopts — wherever a myth has been successfully created — and simply reflects the totalitarian action of propaganda on him.


Not only does propaganda seek to invade the whole man, to lead him to adopt a mystical attitude and reach him through all possible psychological channels, but, more, it speaks to all men. Propaganda cannot be satisfied with partial successes, for it does not tolerate discussion; by its very nature, it excludes contradiction and discussion. As long as a noticeable or expressed tension or a conflict of action remains, propaganda cannot be said to have accomplished its aim. It must produce quasi-unanimity, and the opposing faction must become negligible, or in any case, cease to be vocal.


En daar staat hij dan, onze Raymond, wiens tatoeages hem het gevoel van individualiteit geven, maar die voor de rest geheel aangepast is aan de totalitaire technocratie, en die een ieder met afwijkende gedachten wel een ‘warhoofd’ moet beschouwen, wil hij tenminste niet zelf voor ‘gek’ worden versleten. Met dit intellectueel gezien, klein grut, moet de Nederlandse bevolking de bedreigende toekomst in. 







Geen opmerkingen: