Wanneer mijn Nederlandse generatiegenoten zijn verdwenen, dan laten zij één ding zeker achter: hun zelfgenoegzaam glimlachje. Opgegroeid en vet gemetst in een welvaartsstaat, heeft deze geprivilegieerde lichting nooit van nabij een oorlog meegemaakt, maar spuit wel tot aan haar doodsbed toe een uitgesproken mening over de noodzaak van gewelddadige westerse interventies. Voor zover zij nu nog bestaat, wil mijn generatie uitgebreid gehoord en gezien worden, en wenst zij zelfs over haar graf heen te regeren. Toch betreft het een generatie van verwende poseurs met een onverzadigbare geldingsdrang, die een failliete boedel achterlaat op nagenoeg elk gebied, de ecologie, economie, sociaal, politiek, ideologisch, moreel, en cultureel. Een voorbeeld van haar betweterige bemoeizucht was de mateloze bewondering voor H.J.A. Hofland, een oudere opiniemaker uit de generatie die vóór de Tweede Wereldoorlog werd geboren. 'Henk,' voor zijn jongere vrienden, werd door een coterie van pluimstrijkers tot de beste ‘Nederlandse journalist van de twintigste eeuw’ uitgeroepen. In de jaren vijftig was hij een overtuigde NAVO-propagandist.
In het voor kritisch doorgaand weekblad De Groene Amsterdammer van 4 april 2012 prees Hofland 'De Libische manier.' Met het oog op het fysiek uitschakelen van Assad -- dus net als in het geval van Saddam Hoessein en Muammar Gaddafi het vermoorden van de politiek leider van een soevereine staat — propageerde Hofland met een kinderlijk enthousiasme de 'Libische manier,' waarbij de NAVO het Libische leger bombardeerde zodat de naar 'democratie' strevende 'vrijheidsstrijders' de macht konden grijpen, althans dat was de toenmalige propaganda van de 'corporate media.' Met betrekking tot Syrië schetste Hofland in De Groene de mogelijkheid van:
een nieuwe fase in de trage ontwikkeling naar solidariteit door gewapende interventie. Maar wapenleveranties blijven nog altijd taboe, al tonen Saoedi-Arabië en Qatar nu tekenen van bereidheid. Tekenen, daar schiet je in Homs nog niets mee op.
Ook in 2012 was al bekend dat zowel Saoedi-Arabië en Qatar soennitische terroristen van onder andere Al Qaida, en wat later bekend werd als ISIS, steunden. In hetzelfde jaar berichtte namelijk de gezaghebbende Franse journalist Thierry Meyssan:
No one doubts that terrorism in Syria is being sponsored by NATO and the GCC (Gulf Cooperation Council, de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten. svh) but until now it was being carried out behind a veil of hypocrisy… The masks are now off. The Western powers have acknowledged their links with terrorists.
Desondanks, of misschien wel, juist daarom leek het voor de Atlanticus Hofland wenselijk een nieuw NAVO-'avontuur' te beginnen, dat, net als in 2011 in Libië, de geplande neoliberale democratie zou brengen. Niemand van wat Hofland de 'politiek-literaire elite' in de polder betitelde, vroeg zich af waarom de despotische regimes van beide Arabische landen zich zouden inspannen voor een ‘democratie’ in Syrië, terwijl zij zelf de democratie verafschuwen. Qatar is een absolute monarchie, waar volgens Amnesty International politieke tegenstanders gemarteld worden, terwijl Saoedi-Arabië wordt gerund door een corrupte wahabitische familie die bekend staat vanwege haar grootschalige mensenrechtenschendingen en haar steun aan fundamentalistische extremisten.
Typerend voor het beschamend lage niveau van de polder-intelligentsia, is het feit dat Hofland, volgens de gepensioneerde socioloog Abram de Swaan, 'de krant van gisteren is ontstegen,' en tot 'de onsterfelijken' behoort. De door onze intelectuele lilliputters vereerde Hofland gaf een staaltje van zijn ‘onsterfelijkheid' door in april 2012 te stellen dat:
De internationale gemeenschap wordt boos, zint op betere maatregelen en dan herinnert iemand zich hoe in Libië kolonel Kadhafi ten val is gebracht. Met consequente luchtsteun aan de rebellen, en zonder dat ook maar één vreemde soldaat daar voet aan de grond heeft gezet. Onze luchtmacht heeft er ook nog aan meegedaan. President Obama vond er een naam voor: leading from behind. Het is redelijk goed afgelopen. Libië zien we niet meer op de televisie.
Het feit dat de lezers van Hofland’s commentaren in De Groene ‘Libië niet meer op de televisie’ zagen, was geenszins omdat het daar ‘redelijk goed’ was ‘afgelopen,’ maar omdat Libië na het ‘humanitair ingrijpen’ van de NAVO niet meer interessant was voor de westerse commerciële pers. Inmiddels was Syrië de nieuwe brandhaard geworden, dankzij de geheime interventies van de CIA en de westerse bondgenoten in de soennitische wereld. Libië was inmiddels in een totale chaos veranderd van elkaar bestrijdende bendes, terwijl de Libische bevolking op elk gebied een catastrofale prijs betaalde voor de voortgaande bendeoorlog. Met het oog op de Obama's wanbeleid van ‘leading from behind’ moest de ‘corporate press’ natuurlijk zwijgen over al te hinderlijke feiten. Begin 2020 was de situatie als volgt:
Libya’s protracted Civil War — Libya is back in the center stage geopolitically, as multiple world powers throw their hat into the ring to try to gain control of the failed state created by NATO’s errand operation in 2011 to depose then President Gaddafi. Before the New Year, Turkey’s President Erdogan began ferrying jihadi Free Syrian Army brigades across the Mediterranean to help the UN-backed Government of Accord in Tripoli in the country’s new civil war. On the other side are the US, Saudi Arabia, the UAE, Egypt and even Russia, all backing long-time US asset Khalifa Haftar, whose fighters are trying to capture Libya’s capital city of Tripoli – a real mess in the making. If Syria is anything to go by, the presence of so many foreign stakeholders, along with jihadi fighters being shipped in as cannon fodder — means there’s a high likelihood that the instability the country is now facing will drag on for many years to come. This round is only beginning, which means lots of foreign press junkets for war-friendly media outlets like CNN, but bad news for the people of Libya.
Hofland’s ‘Libische manier’ was -- met al zijn slachtpartijen en grootschalige mensenrechtenschendingen, waarvan vooral vrouwen, kinderen en ongewapende mannen het slachtoffer waren en nog steeds zijn -- het resultaat van de inspanningen van de oorlogszuchtige minister van Buitenlandse Zaken, Hillary Clinton. De latere Democratische presidentskandidaat ‘scheen’ volgens The New York Times van 27 februari 2016:
impatient for a conclusion to the multinational military intervention she had done so much to organize, and in a rare unguarded moment, she dropped her reserve.
‘We came, we saw, he died!’ she exclaimed.
Two days before, Mrs. Clinton had taken a triumphal tour of the Libyan capital, Tripoli, and for weeks top aides had been circulating a ‘ticktock’ that described her starring role in the events that had led to this moment. The timeline, her top policy aide, Jake Sullivan, wrote, demonstrated Mrs. Clinton’s ‘leadership/ownership/stewardship of this country’s Libya policy from start to finish.’ The memo’s language put her at the center of everything: ‘HRC (Hillary Rodham Clinton. svh) announces… HRC directs… HRC travels… HRC engages,’ it read.
Het Californisch dagblad, Orange County Register, kwalificeerde het door Hillary Clinton’s sycofanten opgestelde ‘memo’ als:
a brag sheet for a Cabinet member eyeing a presidential race, and the Clinton team’s eagerness to claim credit for her prompted eye-rolling at the White House and the Pentagon. Some joked that to hear her aides tell it, she had practically called in the airstrikes herself.
But there were plenty of signs that the triumph would be short-lived, that the vacuum left by Gadhafi’s death invited violence and division.
In fact, on the same August day that Sullivan had compiled his laudatory memo, the State Department’s top Middle East hand, Jeffrey D. Feltman, had sent a lengthy email with an utterly different tone about what he had seen on his own visit to Libya.
The country’s interim leaders seemed shockingly disengaged, he wrote. Mahmoud Jibril, the acting prime minister, who had helped persuade Clinton to back the opposition, was commuting from Qatar, making only ‘cameo’ appearances. A leading rebel general had been assassinated, underscoring the hazard of ‘revenge killings.’ Islamists were moving aggressively to seize power, and members of the anti-Gadhafi coalition, notably Qatar, were financing them.
On a task of the utmost urgency, disarming the militia fighters who had dethroned the dictator but now threatened the nation’s unity, Feltman reported an alarming lassitude. Jibril and his associates, he wrote, ‘tried to avert their eyes’ from the problem militias could pose on ‘the Day After.’
Opiniemaker Hofland wist evenwel van niets, want vanuit Amsterdam bepleitte hij met de stelligheid van een dominee zes maanden na de moord op Gaddafi een herhaling van de NAVO-aanpak, ditmaal in Syrië. Zoals bekend is ook deze, deels geheime, westerse interventie in een massaal bloedbad uitgelopen. Destijds was voor iedere geïnformeerde waarnemer duidelijk dat mevrouw Clinton de belangrijkste schuldige was in de regering Obama voor de chaos in Libië. Door haar nauwe banden met enerzijds de zionistische staat en anderzijds de joods-Amerikaanse neoconservatieve ideologen, die eveneens verantwoordelijk waren voor het doordrukken van de illegale en desastreuze shock-and-awe aanval op Irak, verspeelde zij het laatste restje vertrouwen in haar politieke beleid. Maar omdat Hofland zijn ‘kennis’ haalde uit de eveneens ongeïnformeerde mainstream-media, getuige ondermeer zijn opmerking dat hij ‘Libië niet meer op de televisie’ zag, bleef hij blind voor de werkelijkheid. In De Groene van 15 april 2015 beweerde de broodschrijver met het oog op de aanstaande presidentsverkiezing dat mevrouw Clinton ‘als minister van Buitenlandse Zaken aanzienlijke politieke ervaring [heeft] opgedaan. Ze kent de wereld,’ en ‘Hillary’ was daarom al in 2015 ‘de ideale kandidaat,’ terwijl ‘Republikeinse concurrenten die haar kunnen evenaren, zich nog niet [hebben] aangediend.’ Niemand van de Nederlandse o, zo ‘vrije pers’ heeft Hofland’s nonsens ooit doorgeprikt. En evenals de éminence grise van de polderpers, wisten mijn mainstream-collega’s niet wat er zich voor hun ogen voltrok. Zo berichtte het televisieprogramma Nieuwsuur nog op dinsdag 21 juni 2016, vijf maanden voor de verkiezingszege van de ‘outsider’ Trump, het volgende:
Hoe ver kan campagne Trump buigen voor hij breekt? De Democratische presidentskandidaat Hillary Clinton loopt flink uit op haar Republikeinse rivaal Donald Trump. En het blijft voor Trump niet bij slechte peilingen. Er verschijnen berichten over de treurige staat van zijn financiën en zijn gebrekkige campagneorganisatie.
Ironisch genoeg meldde Nieuwsuur op dezelfde dag:
Journalist Henk Hofland (88) overleden. Nieuwsuur had met Hofland de afspraak hem meerdere malen te interviewen voor een lang televisieportret, waarin hij uitvoerig op zijn leven zou terugblikken. Nieuwsuur mag de eerste fragmenten nu, na zijn overlijden, publiceren.
Een beter voorbeeld van het gezegde dat ‘als de blinde de blinde leidt, vallen ze beiden in de gracht’ is nauwelijks denkbaar. Het was daarom voor de hand liggend dat collega-opiniemaker Geert Mak tijdens diens lofrede bij de uitreiking van de PC Hooftprijs aan Hofland, in mei 2011, verklaarde dat een krantenredactie ‘een vriendenclub [is] die verdedigd moet worden, altijd.’ Mak citeerde in dit verband de meester zelf die ‘ooit in het afscheidsstuk bij het – tijdelijke – vertrek van Hubert Smeets naar de Groene’ had opgemerkt dat:
Een goede krant het product [is] van een vriendenclub. Wat deze clubgenoten zo innig en sterk verbindt is ‘dat de leden altijd nieuwsgierig zijn naar wat de andere leden hebben gezien en meegemaakt, in stad en wereld, en wat ze daarvan denken,’
waaraan mijn oude vriend Geert toevoegde dat ‘Henk’ als journalist een van de ‘infanteristen van de geschiedschrijving,’ was, zoals Hofland dit zelf eens zo stoer had betiteld. Om precies te zijn, een ‘infanterist’ van de NAVO, waarvan hij het bestaan verdedigde tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog en de dreiging van een nucleair armageddon. Maar dit feit verzweeg Mak in zijn laudatio. Volkomen begrijpelijk, want in een klein land met kleine journalistieke ‘vriendenclubs’ treedt onvermijdelijk intellectuele corruptie op. De status quo onder vrienden moet immers gewaarborgd blijven. Zo wist ook Nederlands grootste historicus, Johan Huizinga, die erop wees dat de
eenheid van het Nederlandse volk bovenal gelegen [is] in zijn burgerlijk karakter,’ waarin ‘de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’
Vandaar dat ook in de jaren vijftig de door het Nederlandse establishment zo geprezen poldermodel de toon zette. Hiervan diep doordrongen kon de ambitieuze ‘infanterist’ H.J.A. Hofland niet anders dan lovend schrijven over de bestaande Atlantische Orde, onder aanvoering van Washington en Wall Street. Hij had weliswaar als jongen tijdens de oorlogsjaren ‘[n]iet bewust, maar per ongeluk, spelenderwijs’ geleerd ‘een aantal gedragsregels en waarden der ouderen aan de laars te lappen,’ zoals hijzelf naderhand schreef, maar hij bezat niet de moed om de wanorde van de ‘ouderen’ openlijk uit te dagen. Hij bleef immers als broodschrijver afhankelijk van hun reactionaire nukken en kuren. En dus paste Hofland in de verstikkende jaren vijftig zich aan, door die oorlogszuchtige ‘orde’ juist te prijzen.
In 1963, een jaar nadat de Cuba Crisis volgens ‘Kennedy's close associate, historian Arthur Schlesinger’ de ‘most dangerous moment in human history,’ had veroorzaakt en de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie Robert McNamara ‘wondered aloud whether he “would live to see another Saturday night,” and later recognized that “we lucked out” – barely,’ schreef Hofland een pro-NAVO pamflet onder de titel Waarom verdedigen wij ons?, daarbij suggererend dat een nucleaire holocaust een vorm van ‘verdedigen’ is. In zijn pamflet werd de westerse morele superioriteit nog eens onderstreept voor degenen die waren gaan twijfelen aan het nut van de Mutual Assured Destruction-doctrine van beide nucleaire grootmachten. Hofland deed dit in opdracht van de door de staat gesubsidieerde Stichting Maatschappij en Krijgsmacht, die zich ten doel stelde ‘om de verhouding tussen de krijgsmacht en de maatschappij te optimaliseren,’ wat in de praktijk neerkwam op propaganda voor onder andere het Amerikaans militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower tijdens zijn afscheidstoespraak in januari 1961 nadrukkelijk had gewaarschuwd. Desondanks bleven voor het lichtend voorbeeld van de polderpers, het internationaal recht en de Verlichtingsidealen, zodra het erop aankwam, van ondergeschikt belang. De vijand moest van hem uiteindelijk, koste wat kost, het onderspit delven. Hofland's wereldbeeld was daarbij die van een schaker, Moskou doet een zet en Washington reageert met een tegenzet, de bevolking speelde net als elk schaakstuk geen zelfstandige rol; de wereld was nu eenmaal in handen van een elite die in zijn ogen het recht bezat om het lot van de mensheid te bepalen. Dit gold zowel voor de democratische ‘vrije wereld’ als voor de 'onvrije' Sovjet-Unie. Zelfs na de val van de Muur bleef de volgens Mak zo ‘gedreven’ Hofland de Russen criminaliseren, zoals opnieuw bleek toen hij in De Groene Amsterdammer van 11 februari 2015, de polder-intelligentsia wist te vertellen:
waaraan mijn oude vriend Geert toevoegde dat ‘Henk’ als journalist een van de ‘infanteristen van de geschiedschrijving,’ was, zoals Hofland dit zelf eens zo stoer had betiteld. Om precies te zijn, een ‘infanterist’ van de NAVO, waarvan hij het bestaan verdedigde tijdens het hoogtepunt van de Koude Oorlog en de dreiging van een nucleair armageddon. Maar dit feit verzweeg Mak in zijn laudatio. Volkomen begrijpelijk, want in een klein land met kleine journalistieke ‘vriendenclubs’ treedt onvermijdelijk intellectuele corruptie op. De status quo onder vrienden moet immers gewaarborgd blijven. Zo wist ook Nederlands grootste historicus, Johan Huizinga, die erop wees dat de
eenheid van het Nederlandse volk bovenal gelegen [is] in zijn burgerlijk karakter,’ waarin ‘de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.’
Vandaar dat ook in de jaren vijftig de door het Nederlandse establishment zo geprezen poldermodel de toon zette. Hiervan diep doordrongen kon de ambitieuze ‘infanterist’ H.J.A. Hofland niet anders dan lovend schrijven over de bestaande Atlantische Orde, onder aanvoering van Washington en Wall Street. Hij had weliswaar als jongen tijdens de oorlogsjaren ‘[n]iet bewust, maar per ongeluk, spelenderwijs’ geleerd ‘een aantal gedragsregels en waarden der ouderen aan de laars te lappen,’ zoals hijzelf naderhand schreef, maar hij bezat niet de moed om de wanorde van de ‘ouderen’ openlijk uit te dagen. Hij bleef immers als broodschrijver afhankelijk van hun reactionaire nukken en kuren. En dus paste Hofland in de verstikkende jaren vijftig zich aan, door die oorlogszuchtige ‘orde’ juist te prijzen.
In 1963, een jaar nadat de Cuba Crisis volgens ‘Kennedy's close associate, historian Arthur Schlesinger’ de ‘most dangerous moment in human history,’ had veroorzaakt en de toenmalige Amerikaanse minister van Defensie Robert McNamara ‘wondered aloud whether he “would live to see another Saturday night,” and later recognized that “we lucked out” – barely,’ schreef Hofland een pro-NAVO pamflet onder de titel Waarom verdedigen wij ons?, daarbij suggererend dat een nucleaire holocaust een vorm van ‘verdedigen’ is. In zijn pamflet werd de westerse morele superioriteit nog eens onderstreept voor degenen die waren gaan twijfelen aan het nut van de Mutual Assured Destruction-doctrine van beide nucleaire grootmachten. Hofland deed dit in opdracht van de door de staat gesubsidieerde Stichting Maatschappij en Krijgsmacht, die zich ten doel stelde ‘om de verhouding tussen de krijgsmacht en de maatschappij te optimaliseren,’ wat in de praktijk neerkwam op propaganda voor onder andere het Amerikaans militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower tijdens zijn afscheidstoespraak in januari 1961 nadrukkelijk had gewaarschuwd. Desondanks bleven voor het lichtend voorbeeld van de polderpers, het internationaal recht en de Verlichtingsidealen, zodra het erop aankwam, van ondergeschikt belang. De vijand moest van hem uiteindelijk, koste wat kost, het onderspit delven. Hofland's wereldbeeld was daarbij die van een schaker, Moskou doet een zet en Washington reageert met een tegenzet, de bevolking speelde net als elk schaakstuk geen zelfstandige rol; de wereld was nu eenmaal in handen van een elite die in zijn ogen het recht bezat om het lot van de mensheid te bepalen. Dit gold zowel voor de democratische ‘vrije wereld’ als voor de 'onvrije' Sovjet-Unie. Zelfs na de val van de Muur bleef de volgens Mak zo ‘gedreven’ Hofland de Russen criminaliseren, zoals opnieuw bleek toen hij in De Groene Amsterdammer van 11 februari 2015, de polder-intelligentsia wist te vertellen:
[p]resident Poetin wil geen compromis, zoals de praktijk van deze oorlog aantoont, en het is dus noodzaak voor het Westen om grenzen aan de Russische expansie te stellen. We naderen het stadium waarin van Poetin alles te verwachten valt. Eerst werd de Krim geannexeerd, nu is er deze burgeroorlog in Oekraïne.
Als opiniemaker beleefde Hofland zijn hoogtepunt tijdens de jaren van de Koude Oorlog, die hem de zekerheid schonk van het eigen gelijk. De Russen deugden niet, terwijl ‘Amerika kwantitatief en misschien ook wel kwalitatief een superieure cultuur’ was, zoals hij in zijn pleidooi voor het NAVO-bondgenootschap schreef. Vandaar dat hij na het onverwachte en razendsnelle verdwijnen van 'de vijand' al zijn manicheïsche stelligheden ineens kwijt was. De door zijn volgelingen op handen gedragen grijze eminentie kwam dan ook herhaaldelijk hierop terug in De Groene Amsterdammer:
Dat heeft gevolgen voor de strijdbaarheid van de massa’s. Behalve als het om het jihadisme gaat is onze publieke opinie zelden zo afkerig van oorlog geweest… Sinds 1989, de val van de Berlijnse Muur en het feitelijke einde van de Koude Oorlog, heeft het Westen een radicale gedaanteverwisseling ondergaan. Er is een publieke afkeer van de buitenlandse politiek gegroeid, en wat daar onverbrekelijk bij hoort: de uitoefening van macht.
Henk Hofland. Machtsstrijd. 4 maart 2015
Zowel in West-Europa als in Amerika zijn bij een zeer groot deel van het publiek de vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust verloren gegaan.
Henk Hofland. Mondiale krachtmeting. 12 maart 2014
De bezetting van de Krim en de militaire ingreep in Kiev zijn pure oorlogsdaden, daarover kan geen misverstand bestaan… Is het eerste schot gelost, dan is er een nieuw hoofdstuk begonnen: dat van de wederzijdse vernietiging.
Henk Hofland. Escalatie in de Duisternis. 5 maart 2014
Een indirect resultaat van de voortdurende crisis in het Midden-Oosten is dat in West-Europa een populistisch alarmisme wortel heeft geschoten. Het zaait angst, maar het heeft geen uitvoerbare oplossing. Die ligt in het Midden-Oosten, in de landen die voor het vredestichtende Westen onbereikbaar zijn geworden, zoals de praktijk heeft bewezen.
Henk Hofland. Het machteloze Westen. 17 juli 2013
Kort samengevat, de bellicose ‘Hendrik Johannes Adrianus (Henk) Hofland’ raakte in de 21ste eeuw door alle ‘onzekerheden’ dermate in paniek dat hij zich ernstige zorgen begon te maken over het gebrek aan ‘strijdbaarheid van de massa’s.’ Een ‘strijdbaarheid’ die in de twintigsgte eeuw wereldwijd naar schatting 100 miljoen doden had veroorzaakt, en vele tientallen miljoenen mensen geestelijk of lichamelijk verminkt. Het was een eeuw geweest, waarin Auschwitz en Hiroshima hadden gedemonstreerd hoe diep de westerse mens kon zinken. Het was bovendien de eeuw geweest waarin de Amerikaanse oud-minister van Defensie Robert McNamara naar aanleiding van de Cuba Crisis verklaarde dat de mensheid toen op een haar na ontsnapte aan de totale uitroeiing door een kernoorlog tussen de kapitalistische VS en de communistische Sovjet-Unie, beide erfgenamen van het christendom en de Verlichting. Over de dreiging van een nucleaire holocaust verklaarde McNamara:
I want to say, and this is very important: at the end we lucked out. It was luck that prevented nuclear war. We came that close to nuclear war at the end. Rational individuals: Kennedy was rational; Khrushchev was rational; Castro was rational. Rational individuals came that close to total destruction of their societies. And that danger exists today.
McNamara was een insider die uit eigen ervaring sprak, geen outsider als Hofland die voor zijn opinies afhankelijk was van de mainstream-media, met hun ideologische keuze aangaande wat zij berichten en wat zij verzwijgen. ‘We lucked out,’ de mensheid was door het oog van de naald gegaan, maar het grote voorbeeld van de polderpers had er niets van geleerd, getuige zijn klacht dat ‘[b]ij een zeer groot deel van het publiek de vaderlandslievende eerzucht en de strijdlust verloren’ was ‘gegaan,’ waardoor toekomstige door de elite geplande oorlogen bij gebrek aan ‘infanteristen’ in de journalistiek en de NAVO-strijdkrachten het gevaar liepen niet te worden gevoerd. Voor de man die als kind getuige was geweest van het bombardement op Rotterdam, bezat Hofland een opmerkelijk verlangen naar massale krachtpatserij, waarvan in toenemende mate de burger-bevolking de dupe wordt. De informatieve website tracesofwar.nl die de ‘mondiale oorlogsgeschiedenis’ behandelt, wijst in dit verband op het volgende:
De Amerikaanse General Telford Taylor, voorzitter van de Raad voor Oorlogsmisdaden in Neurenberg en de voornaamste aanklager van de voor het gerecht gebrachte Duitsers, schreef:
‘Hoewel het waar is dat de eerste zware bombardementen op steden — Warschau, Rotterdam, Belgrado en Londen — het werk waren van de Duitsers en niet van de geallieerden, is het niettemin ook waar dat de ruïnes van Duitse en Japanse steden het resultaat waren van een weloverwogen strategie en niet van vergelding. Dit getuigt ervan dat het bombarderen van steden en fabrieken uit de lucht een erkend onderdeel is geworden van de moderne oorlogvoering zoals die wordt bedreven door alle naties.’
Hiermee werd vervolging van de Luftwaffeleiders vermeden en zo werd de eigen rol gelegitimeerd. De redenering was ongeveer als volgt: 'De nazi's zijn begonnen met de terreurbombardementen, maar ze zijn met rente terugbetaald en de luchtbombardementen zijn onderdeel geworden van de internationale oorlogvoering. We spreken niet over schuldigen. Het feit dat ruim tien Duitse burgers stierven door bombardementen, in verhouding tot iedere Britse burger, werd zo slechts een detail, een toevallig bijproduct van de geallieerde materiële overmacht en de moderne oorlogvoering.'
Desondanks wordt de Luftwaffe-aanval van 14 mei 1940 op Rotterdam als een ‘terreurbombardement’ beschouwd, zodra die wordt getoetst ‘aan de beginselen van het oorlogsrecht,’ aldus onder andere de Nederlandse jurist-criminoloog Manuel Kneepkens. Bovendien was al in 1921 de British Air Ministry een fel tegenstander van de mogelijkheid dat ‘German pilots who had bombed London be brought to trial as war criminals,’ aangezien:
Trials of that sort 'would be placing a noose round the necks of our airmen in future wars.’ […] 'It may be thought better, in view of the allegations of the of the “barbarity” of air attacks, to preserve appearances by formulating milder rules and by still nominally confining bombardment to targets which are strictly military in character... to avoid emphasizing the truth that air warfare has made such restrictions obsolete and impossible.'
Kortom, uitgaande van het feit dat in moderne oorlogen juist grootschalig terrorisme tegen de burgerbevolking als doel heeft om steun aan de eigen troepen te breken, is Hofland’s enthousiasme om de ‘De Libische manier,’ ook in Syrië toe te passen, niets anders dan het verheerlijken van terreur. Zelf bepleitte 'Henk' in De Groene Amsterdammer ‘consequente luchtsteun aan’ wat hij, in navolging van de westerse kranten, ‘de rebellen’ noemde, maar die in werkelijkheid tot verschillende extremistische groeperingen behoorden, waarvan enkele gelieerd waren aan Al Qaida. Het voordeel voor de NAVO was dat dit alles kon worden uitgevoerd ‘zonder dat ook maar één vreemde soldaat daar voet aan de grond’ zou zetten. Het zou allemaal als het ware ‘ein frischer, fröhlicher Krieg’ worden; enkele dagen flink bombarderen en het klusje zou geklaard zijn, althans zo was het scenario in het kinderlijke brein van de 2011 met de P.C. Hooftprijs beloonde Hofland, die volgens de jury als geen ander:
hier te lande de afgelopen zestig jaar zo nauwlettend en tegelijk zo gedistantieerd, zo scrupuleus en tegelijk met zoveel sprezzatura én met een van ijzeren discipline getuigende volharding en continuïteit de maatschappelijke toestand [heeft] gepeild.
Sprezzatura dus, oftewel de kunst van de ‘nonchalance,’ in de zin van ‘la bella figura,’ waarbij de vorm de inhoud domineert. Ook in Nederland prefereert het establisment de vorm boven de inhoud. En aldus heeft de virtuele werkelijkheid van de poseurs het publiek in een verstikkende greep. Zo sprak Geert Mak in zijn lofrede op de grootmeester dat voor de generatie van Hofland het in de naoorlogse jaren alleen ‘in Nederland bladstil’ leek, om hieraan het volgende vleugje oubolligheid toe te voegen:
‘Nederland was de sluitsteen van een voor altijd gevestigde orde,’ schreef Hofland over die jaren, en ook hij was, als journalist, een onderdeel van een van de bolwerken van deze stagnatie. Maar gelukkig plegen journalisten overal ter wereld samen te scholen in koffiehuizen en andere broeinesten om aan de discipline en eenvormigheid van hun redacties te ontsnappen en om in noodgevallen nieuwe vriendenclubs te vormen. Dat gebeurde ook hier.
Pal naast de krant lag het etablissement Scheltema, en daar verzamelden zich in die jaren vijftig steeds meer schrijvers, dichters, journalisten, toneelspelers en mensen die helemaal niets waren maar die, in de woorden van Hofland, allemaal één eigenschap gemeen hadden: ze voelden geen loyaliteit jegens wat buiten de deur van het café beschouwd werd als de normale gang van zaken. Bij Scheltema, anders gezegd, verzamelde zich de jeugdige oorlogsgeneratie, de generatie voor wie oorlog niet zozeer een trauma was als wel de oorzaak van een diepgaande breuk in de oude continuïteit.
Ziehier de vriendenromantiek, wij tegen de rest van de wereld, waaraan Nescio vóór de oorlog een onovertroffen literaire vorm gaf. Maar bij de kleinburger Mak ontbreekt het immens tragische van al het menselijk handelen, dat wil zeggen: datgene wat Huizinga het ‘heroïsche’ noemde, dat in Nederland volledig ontbreekt aangezien, volgens hem:
[e]en staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, geen kweekbodem is voor hetgeen men het heroïsche noemt,
en dat de mens boven zichzelf uittilt. Het gebrek hieraan blijkt ondermeer uit het feit dat het driekwart eeuw kostte voordat de Nederlandse staat ‘excuses’ aanbood ‘voor de houding van de regering tijdens de Tweede Wereldoorlog.’ Namens de overheid merkte de minister president Rutte op: ‘Te veel Nederlandse functionarissen voerden uit wat de bezetter van hen vroeg,’ waaraan hij toevoegde: ‘De bittere consequenties van registratie en deportatie werden niet tijdig en niet voldoende onderkend.’ Dit laatste is weer zo’n typisch Hollandse halve waarheid, die het laffe gebrek aan het ‘heroïsche’ benadrukt, want de ‘bittere consequenties van registratie en deportatie’ werden wel degelijk vanaf het begin van de oorlog beseft, getuige de Amsterdamse Februaristaking in 1941. Bovendien was er de beruchte ‘Stippenkaart’ van een meter bij een meter, waarop hoofdstedelijke ambtenaren concentraties joodse Amsterdammers hadden aangegeven. Iedere stip stond voor tien joodse inwoners. ‘Van de 140.000 Nederlandse joden woonden er ongeveer 80.000 in Amsterdam,’ hetgeen de deportaties naar de concentratie- en vernietigingskampen vanuit de hoofdstad vergemakkelijkte. Het Verzetsmuseum meldt daarnaast:
Al in oktober 1940 moesten alle 200.000 ambtenaren op een 'afstammingsformulier' hun geloof en dat van hun ouders en grootouders invullen.
Het is bekend dat deze ‘Ariërverklaring’ bedoeld is om joodse ambtenaren te registreren. Toch worden de formulieren massaal ingevuld. Een maand later kregen de joodse ambtenaren ontslag.
Het gevolg was dat het aantal gedeporteerde joden uit Nederland procentueel twee keer zo hoog was als joden uit België, en drie keer zo hoog als uit Frankrijk. Kenmerkend voor de Nederlandse houding was de onverschilligheid van een aanzienlijk deel van de bevolking tegenover het lot van joodse landgenoten. Deze mentaliteit van kille onachtzaamheid is na de Tweede Wereldoorlog geenszins verdwenen, zoals nog eens in 2016 bleek toen het rolmodel van de 'vrije pers,’ in Nederland het betreurde dat de 'vaderlandslievende eerzucht' en 'strijdlust' niet meer was als, ik noem maar wat, tijdens de 'politionele acties' in ‘Ons-Indië,' die ‘onderdeel’ waren ‘van een bloedige oorlog die Nederland tussen 1945 en 1949 voerde in Indonesië omdat het de zelfstandigheid van de voormalige kolonie niet wilde erkennen.’ Hofland speelde tijdens dit koloniale bloedbad als 'huzaar eerste klas,’ ver van het front, een bescheiden rol door op 'troepenschepen' speelfilms te draaien voor Nederlandse militairen, onder wie oud-SS-ers, die het Indonesische onafhankelijkheidsstreven met stelselmatig grof geweld de kop moesten indrukken. Typerend voor de Nederlandse onverschilligheid is dat pas op 3 december 2016, de Nederlandse regering zich gedwongen zag een ‘grootschalig wetenschappelijk onderzoek’ te laten verrichten ‘naar de dekolonisatie van Nederlands-Indië tussen 1945 en 1949.’ Uit talloze studies en onderzoeken was namelijk komen vast te staan:
dat met name het destijds toegepaste geweld veel grootschaliger is geweest dan werd aangenomen. In de meest recente studie concludeerde historicus Rémy Limpach in september dat de Nederlandse krijgsmacht tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsstrijd structureel extreem geweld heeft gebruikt.
De rol die Hofland speelde bij het in de doofpot stoppen van de Nederlandse oorlogsmisdaden kwam aan het licht nadat op 10 juli 2012 -- dus 63 jaar na de laatste gevechtshandelingen in Indonesië -- de Volkskrant op de voorpagina onder de kop ‘Eerste beeld van executies in Indië’ berichtte:
Voor het eerst in de geschiedenis zijn foto's opgedoken van executies die zeer waarschijnlijk zijn uitgevoerd door het Nederlandse leger tijdens de politionele acties in voormalig Nederlands-Indië. De foto's komen uit het privéalbum van een soldaat die diende als dienstplichtige in Nederlands-Indië.
Op de foto's is de liquidatie te zien van drie Indonesiërs. Ze staan met de rug naar het vuurpeloton aan de rand van een greppel op het moment dat ze worden beschoten. De greppel ligt vol lijken van geëxecuteerden, blijkt op een tweede foto.
Welnu, in de functie van filmoperateur zag hij, volgens eigen zeggen, 'gruwelfoto's' van de Nederlandse oorlogsmisdaden, maar zweeg als 'vaderlandslievende' journalist meer dan zes decennia daarover, hetgeen toch een ander licht werpt op de beste 'journalist van de twintigste eeuw,’ die door mijn generatie mainstream-journalisten zo bewonderd wordt.
Mede gezien vanuit deze achtergrond is de vraag wat begrippen als 'vaderlandslievende eerzucht' en 'strijdlust' nog betekenen in een tijdperk van massavernietigingswapens. Welke 'vaderlandslievende eerzucht' wordt er gediend, wanneer het 'vaderland' daardoor van de kaart wordt geveegd? Over welke 'strijdlust' spreekt Hofland wanneer een kernoorlog de mensheid kan uitroeien? Welke 'eer' is het om genocide te plegen? Wat betekent 'vechtlust' in een tijdperk van kruisraketten en drones, die rampzalig zijn voor de burgerbevolking? Of om het nog directer te stellen: hoe krankzinnig was opiniemaker H.J.A. Hofland, wiens pathologische geldingsdrang door mijn Nederlandse mainstream-collega's zo geprezen werd? Volgende keer meer.
Hiroshima.
Hiroshima.
1 opmerking:
haha, die hofland die zich infanterist noemde, hij had een voorbeeld moeten nemen aan robert fisk, mooie arte docu https://www.youtube.com/watch?v=EDN22BQvbFI&t=1121s
Een reactie posten