donderdag 14 november 2019

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 6

Zaterdag 28 maart 2009 kreeg Sauer’s vriend, de toenmalige SP-leider Jan Marijnissen de volle ruimte in NRC Handelsblad om het volgende te beweren: 'De slippendragers van de macht groeien ten koste van de frontsoldaten van de waarheid.' Ik schreef toen: 'Jan Marijnissen, lid van de Tweede Kamer voor de Socialistische Partij doet vandaag in de NRC een oproep om de bedreigde commerciële kranten met belastinggeld te ondersteunen.’ Onder de kop ‘Een land zonder goede kranten is het recept voor onwetende en bange burgers' verkondigde Marijnissen: 

Goede journalistiek is een steunpilaar van de democratie en onmisbaar voor politici. Verdwijnt die, dan zijn wij een prooi van de macht. Het gaat slecht met de dag- en weekbladen. Daardoor wordt de ruggengraat van de kritische journalistiek in zijn voortbestaan bedreigd. En dat is ernstig. Democratie veronderstelt goed geïnformeerde burgers. Zij kunnen niet zonder de verslaggever, en ook niet zonder de explicateur.

Met andere woorden: de commerciële media als bijvoorbeeld NRC Handelsblad, konden in financiële moeilijkheden geraken, en moesten van de Socialistische Partij daarom net als de banken door de staat gesubsidieerd worden om de geloofwaardigheid van het hele bestel te beschermen. Dat was als het ware een socialistische plicht, zo meenden de partijleider en zijn partijmiljonair Derk Sauer die in het mafiose Rusland dankzij het uitgeven van bedrukt papier in korte tijd schatrijk was geworden. Na de uitverkoop van Rusland tijdens de Jeltsin-jaren zag de Poetin-regering, geconfronteerd met een politiek, economisch, financieel en moreel volkomen failliet land, zich genoodzaakt orde op zaken te stellen. Om te beginnen  moesten de parasitaire praktijken van westerse en Russische multimiljonairs en multimiljardairs aan banden worden gelegd. In de woorden van Geert Mak -- die de oligarch Derk Sauer dusdanig bewonderde dat hij hem als betrouwbare bron voor Rusland opvoerde in zijn boek In Europa (2004) -- was de door het Westen geadviseerde ‘shocktherapie,’ van president Jeltsin ronduit 'desastreus' geweest:

De Russische bevolkingsstatistieken na deze shocktherapie het beeld [lieten] zien van een land dat door een oorlog of een hongersnood was getroffen… Het Russische sterftecijfer deed denken aan dat van Zimbabwe, Afghanistan of Cambodja… Het geboortecijfer, de eeuwige indicatie voor ‘de stemming der natie,’ halveerde. 

Het was, vanuit een bredere context gezien, dan ook volkomen begrijpelijk dat de Russische autoriteiten onder Poetin de ‘vrijheden’ van destructieve westerlingen als Sauer en zijn voormalige partner, de Israelisch-Russische mafiose oligarch Michail Chodorkovski, begonnen aan te pakken. Vooral ook omdat in het Westen zelf de negatieve gevolgen van het neoliberalisme steeds meer slachtoffers veroorzaakten onder het ‘precariat,’ de uitdijende groep burgers die door het fenomeen ‘jobless growth’ geen vaste banen krijgen, maar zich tevreden moeten stellen met tijdelijke contracten, zodat de rijke elite geen sociale lasten meer  hoeft te betalen. Ondertussen gaan rigoreuze bezuinigingen op de minder draagkrachtigen gewoon door, verdwijnt staatsteun naar het militair-industrieel complex om elders in de wereld de neoliberale ideologie met geweld af te dwingen, blijven overheidssubsidies naar ‘artificial intelligence’ vloeien, en de massale milieuvernietiging niet stopt omdat de totalitaire technocratie almaar machtiger wordt. Zo ontstond in enkele decennia, volgens de Britse hoogleraar Development Studies, Guy Standing, ‘The Precariat,’ dat in zijn ogen ‘The New Dangerous Class’ is, zoals de titel luidt van zijn in 2011 gepubliceerde studie. Standing wijst erop dat de neoliberale kapitalisten: 

disliked the state, which they equated with centralized government, with its planning and regulatory apparatus. They saw the world as an increasingly open place, where investment, employment and income would flow to where conditions were most welcoming. They argued that unless European countries, in particular, rolled back the securities that had been built up since the Second World War for the industrial working class and the bureaucratic public sector, and unless the trade unions were ‘tamed,' de-industrialization (a new concept at the time) would accelerate, unemployment would rise, economic growth would slow down, investment would flow out and poverty would escalate. It was a sobering assessment. They wanted drastic measures, and in politicians like Margaret Thatcher and Donald Reagan they had the sort of leaders willing to go along with their analysis.

The tragedy was that, while their diagnosis made partial sense, their prognosis was callous (hardvochtig. svh). Over the next 30 years, the tragedy was compounded by the fact that the social democratic political parties that had built up the system the neo-liberals wished to dismantle, after briefly contesting the neo-liberals' diagnosis, subsequently lamely accepted both the diagnosis and the prognosis. 

One neoliberal claim that crystallized in the 1980s was that countries needed to pursue 'labor market flexibility.’ Unless labor markets were made more flexible, labor costs would rise and corporations would transfer production and investment to places where costs were lower; financial capital would be invested in those countries, rather than 'at home.’ Flexibility had many dimensions: wage flexibility meant speeding up adjustments to changes in demand, particularly downwards; employment flexibility meant easy and costless ability of firms to change employment levels, particularly downwards, implying a reduction in employment security and protection; job flexibility meant being able to move employees around inside the firm and to change job structures with minimal opposition or cost; skill flexibility meant being able to adjust workers' skills easily. 

In essence, the flexibility advocated by the brash (onbehouwen. svh) neoclassical economists meant systematically making employees more insecure, claimed to be a necessary price for retaining investment and jobs. Each economic setback was attributed in part, fairly or not, to a lack of flexibility and to the lack of 'structural reform' of labor markets. 

As globalization proceeded, and as governments and corporations chased each other in making their labor relations more flexible, the number of people in insecure forms of labor multiplied. This was not technologically determined. As flexible labor spread, inequalities grew, and the class structure that underpinned industrial society gave way to something more complex but certainly not less class based… But the policy changes and the responses of corporations to the dictates of the globalizing market economy generated a trend around the world that was never predicted by the neo-liberals or the political leaders who were putting their policies into effect. 

Millions of people, in affluent and emerging market economies, entered the precariat, a new phenomenon even if it had shades of the past. The precariat was not part of the 'working class' or the ‘proletariat.' The latter terms suggest a society consisting mostly of workers in longterm, stable, fixed-hour jobs with established routes of advancement, subject to unionization and collective agreements, with job titles their fathers and mothers would have understood, facing local employers whose names and features they were familiar with. 

Many entering the precariat would not know their employer or how many fellow employees they had or were likely to have in the future. They were also not 'middle class,’ as they did not have a stable or predictable salary or the status and benefits that middle-class people were supposed to possess. 

As the 1990s proceeded, more and more people, not just in developing countries, found themselves in a status that development economists and anthropologists called ‘informal.' Probably they would not have found this a helpful way of describing themselves, let alone one that would make them see in others a common way of living and working. So they were not working class, not middle class, not ‘informal.' What were they? A flicker of recognition would have occurred in being defined as having a precarious existence. Friends, relatives and colleagues would also be in a temporary status of some kind, without assurance that this was what they would be doing in a few years' time, or even months or weeks hence. Often they were not even wishing or trying to make it so.   

Intussen zijn de opeenvolgende crises, die nu een systeem-crisis hebben veroorzaakt, ‘a means of governing. In a world that seems to hold together only through the infinite management of its own collapse,’ aldus de Franse intellectuelen die The Coming Insurrection (2009) schreven. Volgens hen is het: 

useless to wait — for a breakthrough, for the revolution, the nuclear apocalypse or a social movement. To go on waiting is madness. The catastrophe is not coming, it is here. We are already situated within the collapse of a civilization. It is within this reality that we must choose sides.

De westerse elite weet dit als geen ander. Vandaar de militarisering van de politie, de uitbreiding van staatsinterventies in het privéleven van gewone burgers, het schaduwen van ‘verdachte elementen,’ en de corrumpering van de mainstream-media met hun zich overal manifesterende opiniemakers. Een saillant voorbeeld van deze anti-democratische ontwikkelingen is de nauwe samenwerking tussen het Westen en de schurkenstaat Israel, waar Britse en Amerikaanse politieagenten en Nederlandse mariniers worden opgeleid in ondermeer het onderdrukken van sociaal verzet. Bovendien laat het Amerikaanse en Europese establishment, zonder democratische goedkeuring vooraf, Israel deelnemen aan NAVO-oefeningen met als ‘argument’ zodoende ‘het terrorisme’ te bestrijden. Dat wil zeggen: niet de terreur van de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ maar van degenen die zich tegen de Israelische terreur verzetten, of van degenen van wie het land door de NAVO is plat gebombardeerd, met achterlating van vele honderduizenden burgerslachtoffers, onder wie kinderen, vrouwen en bejaarden. Eén van de vele deskundigen die door de ‘corporate press’ worden geboycot, is de Amerikaanse auteur en hoogleraar Alan Nasser, die in zijn werk erop wijst wat er de afgelopen vier decennia gebeurd is:

Out with the legacy of the New Deal and the Great Society and forward with what is essentially a resurrection of 1920s capitalism. Because capitalism is a globally integrated system, if neoliberalism exists on a significant scale anywhere, it must exist everywhere. It is thus a ‘New World Order,’ a phrase deployed by G. H. W. Bush and Adolf Hitler.

Neoliberalism is an eminently rational arrangement for the capitalists and their political cronies who instituted it. The system is called capitalism, not laborism, because it was forged for centuries and is presided over by those whose overarching objective is to maintain a settlement that serves the interests of owners of capital. Adam Smith’s tome is called The Wealth of Nations, not The Income of Nations or The Wages of Nations. The bottom-line priority of those who own society’s most valuable asset, its means of production, is that society be organized around the continuous increase of wealth, especially the wealth and income of its wealthiest. The welfare state foils that project. The evidence is unambiguous: after the Depression and during the great expansion of the Golden Age, we witnessed the unprecedented: the share of national income flowing to the one percent continued to fall by an increasing percentage each decade during the ‘30s, ‘40s, ‘50s, ‘60s and early ‘70s. These were the only years in American history when an essential feature of State policy was to increase social services benefitting the working class and redistribute income from the wealthiest to those who do society’s work. And these were also the only years in the history of the republic that featured ongoing and increasing downward redistribution. This was the result of New Deal and Great Society social legislation, and the power of labor unions. Hence, from the perspective of the enlightened capitalist, the legacy of these policies must be reversed.

Naar aanleiding van gedocumenteerde feiten, verzameld door The World Inequality Lab over het jaar 2018, schreef hij:

The undoing of social democracy must be effected on a global scale. Because one of the principal effects of neoliberalism is the remarkable growth of inequality, Thomas Piketty and associates have produced the World Inequality Report 2018, assessing the growth of worldwide inequality. They conclude that ‘income inequality has increased in nearly all countries,’ and that ‘rising inequality… can lead to various sorts of political, economic, and social catastrophes.’ Inequality is lowest in Europe, where social-democratic economic policy is strongest, and has increased rapidly in North America, where the top 10 percent cop (zich toe-eigenen. svh) 47 percent of national income. The divergence in inequality levels is particularly extreme between Western Europe, which, as noted, retains significant vestiges of welfare state policy, and the United States, whose social democratic policies are the stingiest among the developed capitalist countries. The share of national income of the top 1 percent in both regions in 1980 was about the same, close to 10 percent. By 2016 it had risen slightly, to 12 percent in Western Europe, while in the United States it soared to 20 percent, while the share of the bottom 50 percent decreased from more than 20 percent in 1980 to 13 percent in 2016. Between 1980 and 2016 the global 1 percent captured twice as much of the growth in income as the bottom 50 percent. What’s more, Credit Suisse reports that as of 2015 the richest global 1 percent had accumulated more wealth than the rest of the world put together. In the same year, a mere 62 individuals had accumulated as much wealth as is held by the bottom 50 percent of humanity.

The World Inequality Report reminds us that  ‘economic inequality is largely driven by the unequal ownership of capital…’ as we should expect in capitalist countries. Capital can be either privately or publicly owned. With neoliberalism’s idolatry of the private and ongoing decimation of the public, we are not surprised to learn that ‘since 1980, very large transfers of public to private wealth occurred in nearly all countries… While national wealth has substantially increased, public wealth is now negative or close to zero in rich countries. Arguably this limits the ability of governments to tackle inequality; certainly it has important implications for wealth inequality among individuals.’ The situation is graver still if we acknowledge, as the authors of this study apparently do not, that governments in the capitalist countries have no intention to ‘tackle inequality.’ Quite the contrary. What we are witnessing is the bipartisan effort to ‘starve the beast.’ As the study puts it, ‘Over the past decades, countries have become richer but governments have become poor.’ The net public wealth (public assets minus public debts) of the most aggressively neoliberal advanced countries, the United States and the UK, ‘has even become negative in recent years.’ ‘The balance between private and public wealth is a crucial determinant of the level of inequality.’ In their summation, the authors conclude that ‘In a future in which “business as usual” continues, global inequality will further increase.’

The whole picture draws out the implications of Thomas Piketty’s demonstration that it belongs to the nature of capitalism that more and more private wealth tends to concentrate in fewer and fewer hands. The plutocrats pass their booty on to their progeny, so that an increasing portion of total wealth is inherited. Indeed, as of today between 50 and 70 percent of U.S. household wealth is inherited. If this continues, it is a matter of arithmetic that the U.S. is headed for rule by dynasty.

How Neoliberal Austerity Kills

There is decisive evidence that neoliberalism’s widening inequality tends to generate uncommon rates of physical and mental health disorders. A Princeton study found that middle-aged non-Hispanic white Americans suffered a great increase in mortality between 1998 and 2013. This was the first such case in American history. The increase is entirely concentrated among persons with a high school degree or less, a reliable criterion of poverty. Among whites with any college experience, mortality rates have declined during this period. And disease is not the issue. The predominant causes of death are suicide, chronic alcohol abuse and drug overdoses. Paul Krugman has noted that these statistics mirror ‘the collapse in Russian life expectancy after the fall of communism.’ The Princeton study labels these mortalities ‘deaths of despair.’ It is noteworthy that among the population in question, wages have fallen by over 30 percent since 1969. In a detailed study of the health effects of austerity, based on data from the Great Depression, Asian countries during the 1990s Asian Financial Crisis, and European countries suffering austerity policies after the 2008 crisis, researchers found that the more austerity was practiced in a country, the more people became ill and the more people died.

Homicide and murder are also strongly related to inequality. The World Bank reports that inequality predicts about half of the variance in murder rates between the U.S. and other countries and the FBI notes that of U.S. murders for which the precipitating reason is known over half stem from the agent’s sense that he had been ‘dissed’ (vernederd. svh) Persons shoot someone who has cut them off in traffic or beat them to a parking spot.

In connection with the high number of homicides associated with dissing, challenging a person’s sense of self-respect or personal worth, the psychologist and neuroscientist Martin Daly documents the intimate connection between inequality and loss of personal and social status. He shows that inequality predicts homicide rates ‘better than any other variable.’ In America, status is determined by how much a person has, and having is a matter of the standard of material living one enjoys, competitively conceived in terms of how one compares with others. And the admired standard is one’s level of material comfort, determined for the non-wealthy by a good job and the ability to support a family or the ability to enjoy a comfortable and independent standard of living as a single person. These makers of social status and self-respect are unavailable to those at the lower ends of the income hierarchy and the unemployed. Self-respect is one of men’s (and most homicides are male-on-male) most prized goods, and self-respect, as much as income and wealth, is unequally distributed. In a society where there are structurally determined winners and losers, if one is a loser one’s social reputation is all one has, all one can brandish, in order to maintain a sense of self-respect and personal worth. A diss is a blow to both social reputation and self-respect, and if one has nothing else, the threat looms disproportionately large.

While gang murders are not the majority of murders by the poor, they display in stripped-down form the way in which dissing translates to a social put-down and social denigration makes for personal humiliation and devaluation. The disser becomes a deadly rival. The research I cite in this essay shows that this syndrome is by no means limited to gang culture.

Most recently, David Ansell, a physician and social epidemiologist, has demonstrated in an exhaustive study that the acceleration of inequality between high and low socioeconomic groups over the past three decades has resulted in higher mortality rates for the poorest strata of the working class. He concludes that ‘inequality triggers so many causes of premature death that we need to treat inequality as a disease and eradicate it, just as we seek to halt any epidemic.’ Capitalism, in its post-welfare-state form, kills.

Tussen 1980 en 2016 wist 1 procent van de mensheid twee keer zoveel van de inkomensgroei te pakken te krijgen als de onderste 50 procent. En hoewel zelfs de politicus Jan Marijnissen betoogt dat ‘[d]emocratie veronderstelt goed geïnformeerde burgers. Zij kunnen niet zonder de verslaggever, en ook niet zonder de explicateur,’ zal geen enkele mainstream-‘journalist,’ laat staan ‘explicateur’ durven stellen dat het ‘[k]apitalisme’ onder het neoliberalisme ‘dodelijk’ is. Hij of zij zou onmiddellijk gemarginaliseerd worden vanwege het schenden van de officiële versie van de werkelijkheid. En dus zag ik van begin jaren tachtig rondom mij de één na de andere collega van de zogeheten ‘vrije pers’ zich conformeren aan de kadaverdiscipline van de verordonneerde elite-consensus. Het was taboe om structureel kritiek te uiten op de heersende neoliberale doctrine. Het was zelfs ‘not done’ om het begrip kapitalisme te gebruiken, en degene die lak had aan de ongeschreven regels, werd met scheve ogen aangekeken en voor een gevaarlijke marxist of erger uitgemaakt. De militant rechtse Leidse hoogleraar Paul Cliteur stelde zelfs nog in 2018 in het 306 pagina’s tellende boek Cultuur Marxisme


Er waart een spook door het Westen, niet dat van het communisme, maar van het cultuurmarxisme. Het communisme is dood, het cultuurmarxisme springlevend. Cultuurmarxisme is een term waarmee critici bepaalde onderdelen van de linkse politieke agenda aanduiden en afwijzen. Volgens de critici zou het marxisme weliswaar zijn verslagen, maar is het als een Phoenix uit zijn as herrezen in een andere vorm. Marxisten hebben de preoccupatie met de materiële (sociaaleconomische) omstandigheden verlaten en zich gericht op de cultuur. De arbeider (het proletariaat) 'als troetelkind van linkse intellectuelen' heeft plaats gemaakt voor nieuwe verworpenen der aarde (Fanon.) Het heeft geleid tot een soms absurde zoektocht naar ‘nieuwe zieligheid.’

Bovenstaande lachwekkende uiteenzetting kreeg van de extreem-rechtse politicus Thierry Baudet de volgende beoordeling:

Zoals eerdere periodes uit de geschiedenis kunnen worden aangeduid als 'romantisch' of ‘fascistisch,' zo kunnen we de huidige tijd aanduiden als 'oikofoob' of ‘cultuurmarxistisch.' Deze manier van denken over de wereld, van voelen, van ervaren, bestrijkt alle domeinen van het leven en dient te worden ontmaskerd en verslagen als we de beschaving willen behouden. Deze bundel van Paul Cliteur biedt een strategisch handboek-soldaat.


Maar in werkelijkheid moeten intellectuelen in het huidige tijdsgewricht niet het ‘cultuur marxisme’ ontmaskeren, maar zouden de polder-academici allang de oppermachtige neoliberale cultuur hebben moeten analyseren. Tenminste als men rekening wil houden met de feiten. Zo publiceerde de prestigieuze National Academy of Sciences in the United States of America begin november 2015 een gedocumenteerd essay getiteld ‘Rising morbidity and mortality in midlife among white non-Hispanic Americans in the 21st century,’ waarin wordt aangetoond dat:  

Midlife increases in suicides and drug poisonings have been previously noted. However, that these upward trends were persistent and large enough to drive up all-cause midlife mortality has, to our knowledge, been overlooked. If the white mortality rate for ages 45−54 had held at their 1998 value, 96,000 deaths would have been avoided from 1999–2013, 7,000 in 2013 alone. If it had continued to decline at its previous (1979‒1998) rate, half a million deaths would have been avoided in the period 1999‒2013, comparable to lives lost in the US AIDS epidemic through mid-2015. Concurrent declines in self-reported health, mental health, and ability to work, increased reports of pain, and deteriorating measures of liver function all point to increasing midlife distress.

This paper documents a marked increase in the all-cause mortality of middle-aged white non-Hispanic men and women in the United States between 1999 and 2013. This change reversed decades of progress in mortality and was unique to the United States; no other rich country saw a similar turnaround. The midlife mortality reversal was confined to white non-Hispanics; black non-Hispanics and Hispanics at midlife, and those aged 65 and above in every racial and ethnic group, continued to see mortality rates fall. This increase for whites was largely accounted for by increasing death rates from drug and alcohol poisonings, suicide, and chronic liver diseases and cirrhosis. Although all education groups saw increases in mortality from suicide and poisonings, and an overall increase in external cause mortality, those with less education saw the most marked increases. Rising midlife mortality rates of white non-Hispanics were paralleled by increases in midlife morbidity. Self-reported declines in health, mental health, and ability to conduct activities of daily living, and increases in chronic pain and inability to work, as well as clinically measured deteriorations in liver function, all point to growing distress in this population. We comment on potential economic causes and consequences of this deterioration.


Dit was Geert Mak en de Makkianen ontgaan, want in hetzelfde 2015 verklaarde hij met grote stelligheid tegenover een journalist van het Vlaamse zakenkrant De Tijd ‘De kracht van onze westerse samenleving is onze democratie, onze variatie in ideeën, onze tolerantie, onze openheid tegenover andere culturen.’ In dezelfde periode was de goed ingevoerde hoogleraar economie en internationale betrekkingen aan de ivy-league Universiteit van Princeton, Paul Krugman — Amerikaans neo-keynesiaans econoom en columnist van The New York Times, — buitengewoon sceptisch over het neoliberalisme van ‘onze westerse samenleving.’ In zijn krant van 4 november 2015 schreef hij onder de kop ‘Heartland of Darkness’ het volgende over de:

new paper by Angus Deaton and Anne Case on mortality among middle-aged whites has been getting a lot of attention, and rightly so. As a number of people have pointed out, the closest parallel to America’s rising death rates — driven by poisonings, suicide, and chronic liver diseases — is the collapse in Russian life expectancy after the fall of Communism. (No, we’re not doing as badly as that, but still.) What the data look like is a society gripped by despair, with a surge of unhealthy behaviors and an epidemic of drugs, very much including alcohol.

This picture goes along with declining labor force participation and other indicators of social unraveling. Something terrible is happening to white American society. And it’s a uniquely American phenomenon; you don’t see anything like it in Europe, which means that it’s not about a demoralizing welfare state or any of the other myths so popular in our political discourse.

There’s a lot to be said, or at any rate suggested, about the politics of this disaster. But I’ll come back to that some other time. For now, the thing to understand, to say it again, is that something terrible is happening to our country — and it’s not about Those People, it’s about the white majority.

Deze op feiten gebaseerde beschrijving kwam drie jaar nadat Geert Mak in 2012 tegenover het Algemeen Dagblad had verkondigd dat ‘Amerika er over een halve eeuw beter voor[staat] dan Europa,’ omdat ‘Amerikanen’ ondermeer ‘bereid [zijn] heel hard te werken,’ en 'Het land een miljoen immigranten per jaar binnen[laat]. Dat is gunstig voor de leeftijdsopbouw en het geeft dynamiek en flexibiliteit. Europa heeft de neiging immigratie enkel als een probleem te zien. Over 20 jaar hebben we spijt van ons stringente immigratiebeleid.’ 

Geheel in stijl met de Makkiaanse traditie beweert mijn oude vriend nu, zeven jaar later, precies het tegenovergestelde, in een poging ook van zijn nieuwe boek Grote verwachtingen (2019) een bestseller te maken. Verbaast constateert een Volkskrant-columnist in zijn krant van 8 november 2019 met betrekking tot Mak’s kunstmatig gevoede ‘optimisme’ over ‘de zegeningen van de immigratie,’ en ‘over de overwinning van de liberale democratie,’ dat die houding plotseling verdwenen is, overigens zonder dat de polderpers op zoek gaat naar de redenen van Mak’s radicale omslag. Was ‘de populairste geschiedenisleraar van het land’ in 2012 nog overtuigd dat de ‘dynamiek en flexibiliteit’ van een miljoen immigranten per jaar de eerste vereisten waren om Europa op te stoten in de vaart der volkeren, nu, zeven jaar later pleit dezelfde opiniemaker ervoor dat ‘[a]siel aanvragen moet gebeuren in het land van herkomst,’ om daar te ‘selecteren wie mag komen en wie niet. Anders wordt immigratie een golf die over je spoelt.’ 

Vrij Nederland plaatste boven een gelikt interview met hem de  — op het eerste gezicht — cryptisch lijkende kop: ‘De nostalgie voorbij.’ Misschien was beter geweest te stellen dat Mak ‘De Schaamte Voorbij’ is, want als opiniemaker in een kort tijdsbestek fundamenteel van mening veranderen door te suggereren dat op ‘Oudjaarsavond 1999’ in ‘bijna heel Europa de bubbels over de toonbank [vlogen] en de lege champagneflessen uit het raam,’ terwijl Europese en Amerikaanse intellectuelen en kunstenaars al geruime tijd waarschuwden voor de op handen zijnde financiële, economische, culturele en morele crisis, is kortweg de geschiedenis schaamteloos verdraaien. Het feit dat een nieuwe rijke als Mak zelf daadwerkelijk meent dat niet alleen in zijn milieu de ‘lege champagneflessen uit het raam [vlogen],’ maar dat dit in ‘bijna heel Europa’ het geval was, verraadt dat hij een vals beeld van de werkelijkheid erop nahoudt. Mijn oude vriend Geert is het levende bewijs dat:  

[h]oe waar informatie ook is, ze heeft geen waarde als ze niet aantrekkelijk is en de door het rijke aanbod verwende afnemers niet aanspreekt, 

aldus de wereldberoemde Poolse journalist en auteur Ryszard Kapuściński in zijn in 2003 in het Nederlandse verschenen boek Lapidarium. Observaties van een wereldreiziger 1980-2000. Immers, 

[s]inds de ontdekking dat informatie een waar is die torenhoge winsten oplevert, is deze niet meer aan de traditionele criteria van waarheid en leugen onderworpen, maar is ze geleidelijk aan volkomen andere wetten ondergeschikt gemaakt, namelijk die van de markt, met hun streven naar steeds hogere inkomsten en naar een monopolie. 

Het begrip ‘anti-intellectualisme’ is de basis van de neoliberale media. Zowel de geschreven pers als haar audiovisuele collega’s demonstreren dit elke dag opnieuw. Op die manier zijn ‘een nieuwe, alternatieve bron van de geschiedenis geworden.’ Maar omdat er steeds minder kranten en tijdschriften worden verkocht, is vooral de virtuele werkelijkheid van de televisie de duider van de ‘waarheid’ geworden. Terwijl de consumenten ‘zelden toegang hebben tot authentieke en competente bronnen, bijvoorbeeld geschreven documenten, rest’ hen ‘slechts één versie, die vaak misleidend en willekeurig is: die welke de televisie.’ Kapuściński concludeerde dat dit 'de basis [is] van het probleem,’ van de postmoderne virtuele werkelijkheid is. De 'corporate press' brengt voor een aanzienlijk deel 'nepnieuws,' en aangezien 'de aanwezigheid van de media steeds opdringeriger is en er niet zoveel boeken bij komen die van de bronnen uitgaan,' zijn 'we ontvangers' geworden 'van die fictieve versie, niet van authentieke geschiedenis. Na verloop van tijd zal de gemiddelde kijker alleen de fictieve geschiedenis kennen,' aldus deze wereldberoemde Poolse journalist. Ook Kapuściński waarschuwt ervoor dat zodoende de ‘media een nieuwe dramaturgie’ hebben geïntroduceerd, namelijk een:
dramaturgie zonder laatste bedrijf, zonder finale. We zien op de televisie, horen op de radio of lezen in de krant dat er iets is gebeurd. We zien de gebeurtenis, zien de mensen, opschudding, horen de uitleg. En opeens, de volgende dag, een paar dagen later, verdwijnt alles voorgoed uit onze ogen, voor altijd. We weten niet wat er verder met die mensen, met die zaak is gebeurd. En we zullen het zeer zeker nooit weten: de gebeurtenis waarover we werden geïnformeerd, heeft geen toekomst (en doorgaans had ze evenmin een verleden).

Zo is de mens verloren geraakt in het eeuwige dwangmatige nu, waarbij het individu permanent achter zichzelf aanrent, altijd gemobiliseerd blijft, maar nooit ergens arriveert, tot hij zich uitgeput afvraagt waar zijn ‘roots’ liggen, en net als de Franse president Nikolas Sarkozy in 2011, de schuld voor de aloude vervreemding niet zoekt in de eigen consumptiecultuur, maar in ‘de buitenlanders’ die ‘ons’ het gevoel geven hebben dat ‘wij’ nergens meer ‘thuis zijn,’ aangezien de ‘waarheid’ is ‘dat in alle democratieën wij te gepreoccupeerd zijn geweest met de identiteit van degenen die arriveerden en niet voldoende met de identiteit van het land dat hen verwelkomde.’ Dit waanbeeld is wijd verspreid geraakt onder zowel academici en zogeheten linkse en rechtse politici, als vanzelfsprekend onder de mainstream-media. Maar, zoals Kapuściński terecht opmerkte, liggen de oorzaken van de culturele crisis veel dieper en zijn ze veel gecompliceerder. In Lapidarium schreef hij:

De beschavingen van de bijbel, talmoed, koran: er bestond één boek, één tekst, die voor allen een oriëntatiepunt was, een wegwijzer, baken.

In de huidige beschaving van de vermenigvuldiging, van de oneindigheid in alle richtingen (Dyson), bestaat dat ene baken niet meer, er zijn er honderd en ze lokken ons allemaal, ze misleiden en desoriënteren ons. We zijn als de bemanning van een schip waarvan een storm de navigatiemiddelen heeft vernield, en nu zwalken we op zee zonder te weten welke koers we moeten kiezen. 

Vandaar de onstuitbare kakofonie van stemmen die voortdurend via de media over het cultureel gedepriveerde grote publiek wordt uitgestort. Vandaar het simplisme van mainstream opiniemakers als Geert Mak. Temidden van al deze herrie ‘blijft,’ aldus Kapuściński, het ‘belangrijkste’ aspect evenwel het ‘redden’ van ‘de mens,’ met: 

heel zijn potentiële innerlijke rijkdom, hem zijn energie laten ontwikkelen in de richting van het goede, van het begrijpen van anderen en de menselijkheid.

De moeilijkheid is: overgaan van het lokale, tribale perspectief naar het globale, planetaire, dus van het perspectief waaraan we eeuwen gewend waren naar het perspectief dat de toekomst van ons verwacht. 

Dit inzicht voert me terug naar de omschrijving in Vrij Nederland van de nieuwe Geert Mak, namelijk ‘De nostalgie voorbij.’ Bij nader inzien is het een treffende kop. Tot zijn laatste boek werd Mak’s werk inderdaad gekenmerkt door een zekere nostalgie, ‘het gevoel iets belangrijks of dierbaars te zijn kwijtgeraakt,’ in zijn geval de zekerheid van het verlossende geloof van zijn vader, Catrinus Mak, de verkondiger van het woord van ‘de Verlosser, de Heiland, de zoon van God,’ die ‘voor de zonden van de mens aan het kruis gestorven was.’ Geert Mak typeert zijn vader als een man die ‘op zijn manier met God [wandelde],’ waarmee  in het christelijk jargon bedoeld wordt ‘dat je niet uit bent op de waardering van mensen, maar op die van God.’ Het was een karaktertrek van Mak senior, die volgens Mak junior ‘zijn leven een bepaalde zorgeloosheid' verleende, 'waarmee hij zich soms afsloot voor zijn allernaasten.’ Dit verklaart tevens waarom de in Sumatra gestationeerde Catrinus de onderdrukking en uitbuiting van de volkeren in ‘Ons-Indië’ moeiteloos kon accepteren. Gefocust op zijn God kon hij zich afsluiten voor de Ander, waardoor zelfs zijn echtgenote ‘de prijs voor het lichte leven van haar man betaalde — zonder dat hij dat ooit zag,’ aldus de zoon die voorts opmerkt dat zijn moeder, volgens eigen zeggen, ‘in Indië altijd bang was,’ voor ‘het vreemde en ondoorgrondelijke van dit immense land.’ Wat zich buiten de trektocht met God voltrok, zag de godsvruchtige Mak senior niet, net zoals zijn zoon Geert tot voor kort blind was voor het leed van andere volkeren die door  het agressieve westerse neoliberalisme werden getroffen. Vandaar dat hij zonder enige terughoudendheid kon beweren dat ‘ongelijkheid’ niet langer meer ‘de norm’ in de wereld is, en dat de VS ‘ordebewaker en politieagent’ van de wereld was, die door ‘soft power,’ dus ‘overtuigingskracht’ en zonder  de dreiging met geweld of de toepassing ervan ‘de kracht’ bezat ‘om het debat naar zich toe te trekken, om de agenda van de wereldpolitiek te bepalen.’ Daarbij stelt mijn oude vriend zich niet de vraag hoe het, ondanks de zogenaamde 'soft power,’ verklaarbaar is dat de VS sinds 1776 slechts 21 jaar geen oorlog heeft gekend. Dat gegeven moet verzwegen blijven, net zoals er een taboe rust op het feit dat rond de 45 procent van de Amerikaanse kiesgerechtigden al een halve eeuw niet meer stemt tijdens de presidentsverkiezingen en bijna tweederde niet meer tijdens de tussentijdse Congresverkiezingen. Het bedrog mag niet aan de kaak worden gesteld, het geloof in het ‘optimisme’ diende overeind te blijven. Daarom maakte Geert Mak propaganda voor een land dat zelf geen werkzame democratie kent, dat zijn eigen middenklasse aan het vernietigen is, dat de kloof tussen arm en rijk schrikbarend laat toenemen, dat de mensenrechten en democratie elders in de wereld op grote schaal schendt, terwijl hijzelf tegelijkertijd als zelfbenoemde historicus stemming maakt tegen Rusland. De waanzin stijgt hier ten top, en nagenoeg geen enkele journalist in het polderland die hierop durft te wijzen. Binnen het raam van deze waanzinnige voorstelling van zaken dient men Mak’s klemmende advies in 2016 te interpreteren, gericht aan Amerikaanse kiezers om toch vooral op de corrupte en oorlogszuchtige Hillary Clinton te stemmen.


Intussen weet de hedendaagse burger, omringd door een gelijkgeschakelde cultuur, dat niemand naar hem of haar luistert, dat hij niet meetelt, dat hij gebruikt wordt, dat alles verandert terwijl hij juist naar bestendigheid verlangt. ‘Het onbehagen in de cultuur,’ noemde Freud het. In Andrei Tarkovski’s meesterwerk Nostalghia (1982) spreekt een man een groep mensen aan met de woorden:

Als jullie willen dat de wereld vooruitgaat, dan moeten de zogenaamde gezonden zich onder de zogenaamde zieken mengen. Wij zijn niet gek. Wij zijn serieus. Jullie gezonde mensen! Wat betekent jullie gezondheid?

Volgende keer meer. 










Geen opmerkingen:

Pankaj Mishra: Misschien is Israël de toekomst van een failliete en uitgeputte wereld.

Dat het Duitse naziregime en zijn Europese collaborateurs zes miljoen Joden hadden vermoord, was na 1945 algemeen bekend. Maar jarenlang had...