vrijdag 8 november 2019

Geert Mak's 'Grote verwachtingen' 4

Sallust's description of Rome in 80 B.C. — a government controlled by wealth, a ruling-class numb to the repetitions of political scandal, a public diverted by chariot races and gladiatorial shows — stands as a fair summary of some of our own circumstances,

aldus de Amerikaanse auteur Lewis Lapham — jarenlang hoofdredacteur van Harper’s Magazine het maandblad voor de westerse intelligentsia — in zijn boek Waiting for the Barbarians. (1997). Gaius Sallustius Crispus (86 – 35 v.Chr.) was een Romeins geschiedschrijver.

Op zijn beurt constateerde de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills in zijn boek The Sociological Imagination (1959) het volgende:

Intellectual ‘conviction’ and moral ‘belief’ are not necessary, in either the rulers or the ruled, for a structure of power to persist and even to flourish. So far as the role of ideologies is concerned, the frequent absence of engaging legitimation and the prevalence of mass apathy are surely two of the central political facts about the Western societies today.

In het televisieprogramma De Wereld Draait Door van maandag 4 november 2019 verklaarde Geert Mak plechtstatig: ‘Voorspellen kunnen we nooit goed,’ een cliché dat hij eerder al in iets andere bewoordingen had geuit. Kennelijk wil hij ditmaal voorkomen later op zijn foutieve beweringen te worden aangesproken door oude vrienden als ik. Want als Geert naar één ding hunkert dan is het wel erkenning, bevestiging, goedkeuring van iedereen. De oorzaak dat de ‘chroniqueur van het Westen’ zichzelf zo vaak tegenspreekt, is juist zijn verlangen te behagen. Hij vreest de controverse, met als gevolg dat hij zo vaak onbetrouwbaar is, een kwaal waaraan eveneens de ‘corporate press’ lijdt. Ook de Volkskrant van vrijdag 1 november 2019 papegaait over Mak's nieuwe boek Grote Verwachtingen (2019) dat het:

een vervolg [is] op de bestseller In Europa, een kroniek van een 20ste eeuw van oorlog en genocide die niettemin optimistisch eindigde in 1999. De Muur was gevallen, het totalitaire communisme was verslagen, de wereld wachtte een periode van vrede, democratie en economische bloei.

Dit is de platitude zoals die door Mak’s uitgeverij werd rondgestuurd aan de voltallige polderpers, maar geen van de journalisten onderzocht deze beweringen op hun waarheidsgehalte. ‘Fact checking’ kost tijd, en tijd is geld. Tegelijkertijd is de voornaamste taak van mainstream-journalisten het genereren van zoveel mogelijk winst voor de eigenaren van de commerciële media, en elke euro telt daarbij. Een ieder die even nadenkt weet dat op 1 januari 2000 geen volstrekt nieuw tijdperk begon, alsof de tijd gehoorzaamt aan Mak's indeling ervan. Natuurlijk sloeg het zogenaamde ‘optimisme’ niet van de ene dag op de andere om in ‘pessimisme.’ Het is waar dat de Makkianen zichzelf hadden wijsgemaakt dat het allemaal nog beter zou gaan, maar dat kwam nu eenmaal omdat, zoals Geert zelf verwoordde, hij en zijn aanhang ‘niet zonder hoop’ konden. Dit mocht dan wel ‘wat pathetisch [klinken], maar het is toch zo.’ De domineeszoon en zijn mede-gelovigen in de eeuwige Vooruitgang kunnen het leven zonder hoop niet aan. In tegenstelling tot de oude Grieken kan de postmoderne mens uit de ‘judeo-christelijk cultuur’ het tragische van het bestaan niet aanvaarden, er moet ergens een verlossing zijn. Dit klinkt niet ‘pathetisch’ maar veeleer realistisch, Mak slaat de spijker op de kop. Juist omdat hij en zijn aanhang de werkelijkheid niet kunnen accepteren, moest  ‘In Europa, een kroniek van een 20ste eeuw van oorlog en genocide,’ aldus de Volkskrant, ‘niettemin optimistisch’ eindigen ‘in 1999.’ Maar in werkelijkheid was er niets essentieels om optimistisch te zijn. Eén van de grootste naoorlogse Europeanen was de joods-Hongaarse auteur en Nobelprijswinnaar Literatuur Imre Kertész, die  Auschwitz overleefde. ‘Het is een feit,’ zo schreef Kertész in 1994:  

dat in deze eeuw alles ontmaskerd is: alles heeft minstens éénmaal zijn ware gezicht laten zien, alles is echter geworden. De militair werd tot beroepsmoordenaar, de politiek tot misdaad, het kapitaal tot mensenvernietigingsindustrie compleet met lijkverbrandingsovens, de wet tot spelregels van het vuile spel, de wereldvrijheid tot gevangenis van de volkeren, het antisemitisme tot Auschwitz, het nationale gevoel tot genocide. Overal schijnt de ware intentie doorheen, alle idealen van onze eeuw zijn doordrenkt van geweld en destructiviteit.

In zijn vuistdikke In Europa (2004) komt de naam Imre Kertész niet voor, Mak kent diens werk niet. Wanneer hij beweert dat ‘we,’ dus wij allen, geen mens uitgesloten, de ‘nieuwe eeuw barstensvol optimisme [begonnen]’ dan is dat een leugen. Weliswaar waren de corrupte opiniemakers in de mainstream-media, de corrupte politici in de parlementen en de corrupte elite van de financiële wereld buiten zichzelf van ‘optimisme,’ maar absoluut niet de slachtoffers van het neoliberale bestel die de dupe waren van het ‘outsourcen’ van arbeid naar de lage lonen landen, de burgers die werkloos werden door de automatisering van de dienstensector, de uitkeringsgerechtigden op wie al jarenlang bezuinigd werd om de baanloze groei mogelijk te maken, en de intellectuelen die beseften waar het neoliberale materialisme op uit zou lopen. Maar aangezien de gemarginaliseerden niet tot de incrowd van de smaakmakende gemeente behoorden, werden zij genegeerd door opiniemakers als Geert Mak. Zij bleven onzichtbaar, waardoor mijn oude vriend nog in 2004 zijn bestseller In Europa kon eindigen met de stellige bewering dat ‘Europa als economische eenheid ook een eind op weg’ was. Dat was precies wat de angstige middenklasse destijds wilde horen, want ook Geert's miljoenenpubliek kon niet zonder hoop. Daarom kon toen, temidden van al het verbale geweld van de commerciële massamedia, de wijsheden van Kertész uit 1994 niet doordringen tot het bewustzijn van de Makkianen en hun gevolg. Ongevoelig voor de waan van de dag schreef Kertész:

Een tijdperk is voorbij, een bepaalde menselijke houding lijkt inmiddels niet meer terug te halen, net als de leeftijd, de jeugd. Wat was die houding? Het is de verwondering van de mens over de schepping, de vrome verbazing over de vergankelijke materie — het menselijk lichaam — die leeft en een ziel heeft, de verwondering over het bestaan van de wereld wat voorbij is, en daarmee — eigenlijk — het respect voor het leven, devotie, vreugde, liefde. Het moorden, dat daarvoor in de plaats is gekomen — niet als een (dikwijls voorkomende) slechte gewoonte, als een misstap, een ‘geval,’ maar als bestaansvorm, als een ‘natuurlijke’ houding tegenover het leven en andere levende wezens — het moorden als bestaansvisie, het moorden als gedragsvorm betekent dus ongetwijfeld een radicale verandering, om het even of het een symptoom is van een levensfase of van de eindfase van een ziekte. Hiertegen kan worden ingebracht dat het uitmoorden van mensen allesbehalve een nieuwe uitvinding is; maar het continu, jarenlang, decennialang systematisch moorden, dat zo tot systeem werd verheven, waarnaast het zogenaamde normale leven van alledag gewoon doorging, met het opvoeden van kinderen, verliefde wandelingen, spreekuur bij de dokter, carrièreverlangens, civiele wensen, melancholie bij het vallen van de avond, geld verdienen, mislukking of succes, enz., enz., dit, samen met de gewenning, met het berustende handgebaar en zelfs verveling — dat is wél een nieuwe uitvinding, de nieuwste zelfs. Het is namelijk — en dat is het nieuwe eraan — geaccepteerd.

Vier jaar na de val van de muur in Berlijn sprak Kertész de volgende woorden:

De vraag is terecht: waarom nemen in onze tijd zelfs vreugdevolle gebeurtenissen een onheilspellende kleur aan, waarom mobiliseren ze meteen de duisterste krachten, en waarom doemen ze in het beste geval als lastige en onoplosbare problemen aan de horizon?

Hij voegde hieraan toe:

Nu de vruchten van veertig jaar strijd zijn gerijpt en ook het tweede totalitaire rijk is gevallen (de Sovjet Unie svh), domineert een algemeen gevoel van ineenstorting, wrevel en machteloosheid. Alsof een katterige sfeer door Europa waart, alsof het op een grijze ochtend bij het wakker worden gemerkt heeft dat het in plaats van twee mogelijke werelden nog maar één werkelijke wereld over heeft, de triomferende wereld van het economisme, het kapitalisme, het ideaal-loze pragmatisme, zonder transcendentie en zonder alternatief, waaruit geen doorgang mogelijk is naar de vervloekte of het beloofde land -- naar keuze... 

dat geluidloze ineenzakken (dat ook de fluwelen revolutie wordt genoemd) lijkt iets in de mensen kapotgemaakt te hebben, onduidelijk wat: de ethiek van het verzet, die een bepaalde stevigheid gaf in een bestaansvorm, of een soort van hoop, die misschien nooit echte hoop is geweest, maar ongetwijfeld eveneens houvast bood — in ieder geval heeft het een einde gemaakt aan de relativiteit van de vergelijking. En hier staan we nu als overwinnaars, leeg, moe en ontgoocheld…

Eén ding weet ik echter zeker: een beschaving die haar waarden niet duidelijk uitspreekt, of die haar verklaarde waarden laat vallen, gaat de weg op van het verval, van de aftakeling. Dan zullen anderen deze waarden uitspreken, en in de mond van die anderen zullen het geen waarden meer zijn maar evenzovele excuses voor onbeperkte macht en onbeperkte vernietiging. Velen hebben het tegenwoordig over een 'nieuwe barbarij': we moeten niet vergeten dat Rome, toen het door de barbaren werd overspoeld, allang zelf barbaars was geworden.

Dermate ‘geaccepteerd’ dat Mak en de Makkianen dit alles domweg niet zagen, en daarmee waren, en zijn zij nog steeds, de symptomen van het diepe culturele verval van het Westen. Eén element hiervan is het doorwoekerende ‘judeo-christelijke’ manicheïsme, de reductie van de wereld in goed en kwaad, waarbij vanzelfsprekend ‘wij’ de goede partij zijn. Daarentegen benadrukte in mei 2003 een andere grote Europeaan, de van origine Tsjechische auteur Milan Kundera dat:

Freeing the great human conflicts from the naive interpretation of a battle between good and evil, understanding them in the light of tragedy, was an enormous feat of mind; it brought forward the unavoidable relativism of human truths; it made clear the need to do justice to the enemy. But moral manicheism has an indestructible vitality. I remember an adaptation of Antigone I saw in Prague shortly after the second world war; killing the tragic in the tragedy, its author made Creon a wicked fascist confronted by a young heroine of liberty.

Such political productions of Antigone were much in fashion then. Hitler had not only brought horrors upon Europe but also stripped it of its sense of the tragic. Like the struggle against nazism, all of contemporary political history was thenceforth to be seen and experienced as a struggle of good against evil. Wars, civil wars, revolutions, counter-revolutions, nationalist struggles, uprisings and their repression have been ousted from the realm of tragedy and given over to the authority of judges avid to punish. Is this a regression? A relapse into the pre-tragical stage of humankind? But if so, who has regressed? Is it history itself? Or is it our mode of understanding history? Often I think: tragedy has deserted us; and that may be the true punishment.

Maar ook Kundera werd in Mak’s achterhaalde boek In Europa niet geraadpleegd. Zodra het werk van scherpzinnige auteurs niet onmiddellijk politiek lijkt, heeft Mak geen belangstelling ervoor; cultuur in de brede zin van het woord speelt bij hem geen rol van betekenis. Zijn werkelijkheid is altijd verpolitiekt, terwijl het politieke bij hem gedepolitiseerd is; zijn obsessie is de politiek, maar voor het politieke is hij blind. Vandaar ook dat de joods-Britse auteur John Berger niet voorkomt in zijn In Europa, en Mak ook diens werk niet bestudeerd heeft. Twee jaar voordat Geert Mak zijn jubelende neoliberale conclusies in In Europa (2014) publiceerde, en een jaar voordat hij zijn ademloos luisterende publiek verzekerde dat ‘Jorwerd’ niet zonder ‘Brussel’ kon voortbestaan, schreef Berger:

People everywhere — under very different conditions — are asking themselves  — where are we? The question is historical not geographical. What are we living through? Where are we being taken? What have we lost? How to continue without a plausible vision of the future? Why have we lost any view of what is beyond a lifetime? 

The well-heeled experts answer: Globalization. Post-Modernism. Communications Revolution. Economic Liberalism. The terms are tautological and evasive. To the anguished question of Where are we? the experts murmur: Nowhere! 

Might it not be better to see and declare that we are living through the most tyrannical — because the most pervasive — chaos that has ever existed? It's not easy to grasp the nature of the tyranny, for its power structure (ranging from the 200 largest multinational corporations to the Pentagon) is interlocking and diffuse, dictatorial yet anonymous, ubiquitous yet placeless. It tyrannizes from offshore — not only in terms of fiscal law, but in terms of any political control beyond its own. Its aim to delocalize the entire world. It's ideological strategy — besides which Bin Laden's is a fairy tale — is to undermine the extent so that everything collapses into its special version of the virtual, from the realm of which — and this is the tyranny's credo — there will be a never-ending source of profit.

Maar omdat Mak zijn volgelingen niet kon vertellen dat zij, volgens grote Amerikaanse en Europese denkers, verloren waren geraakt in een ‘nowhere,’ en collectief vervreemd waren geraakt van hun omgeving en vooral van zichzelf, bleef hij ‘optimistische’ opinies verspreiden. Tot het publiek zelf doorkreeg dat er iets fundamenteels niet meer klopte, en deze corrupte chroniqueur gedwongen werd  van koers te veranderen door niet langer meer de evidente feiten te negeren. Het gevaar van broodschrijvers als Mak en andere mainstream-opiniemakers is dat zij doorgaans bewust, soms onbewust, als propagandisten functioneren van het heersende systeem. De context waarbinnen zij functioneren noemde de Amerikaanse socioloog C. Wright Mills in 1959 ‘Het Culturele Apparaat.’ Hij wees daarbij op het volgende:

Voor wie wil nagaan hoe het gros van de mensen het leven ervaart, luidt de eerste regel dat mensen in een wereld leven die ze uit de tweede hand kennen. Ze zijn met veel meer op de hoogte dan ze persoonlijk ervaren lebben en de eigen ervaring is altijd indirect. De betekenis die zij aan hun levenservaringen geven, is ontleend aan de betekenis die anderen er aan geven. Iedereen leeft in een wereld die vol is van dergelijke betekenissen. Geen enkel mens staat in z’n eentje tegenover een wereld die alleen maar uit pure feiten bestaat. Zo’n wereld bestaat niet. Mensen komen daar nog het dichtste bij zolang ze kinderen zijn of als ze op weg zijn om gek te worden: dan, als het leven niet meer lijkt dan een afschuwelijk schouwspel van gebeurtenissen zonder betekenis en vol zinloze verwarring, worden ze vaak gegrepen door een panische, bijna totale onzekerheid. Maar in het normale leven ervaren de mensen de werkelijkheid niet als alleen maar feitelijk gegeven; stereotiepe betekenissen en kant en klare interpretaties selecteren en vormen die ervaringen. Hun voorstelling van de werkelijkheid en van zichzelf ontlenen zij aan getuigenissen van andere mensen, die ze nooit hebben en ook wel nooit zullen ontmoeten. Toch vormt dit beeld van de werkelijkheid — opgetekend door onbekende mensen die vaak niet meer in leven zijn — de basis voor hun bestaan als mens. 

Het bewustzijn van de mens bepaalt zijn materiële bestaan niet; evenmin bepaalt zijn materiële bestaan zijn bewustzijn. Tussen bewustzijn en zijn staan betekenissen, tekens en beelden die door andere mensen overgebracht werden —  eerst alleen via het gesproken woord en later door het gebruik van symbolen. Deze overgedragen en gemanipuleerde interpretaties hebben een doorslaggevende invloed op de wijze waarop mensen zich van hun bestaan bewust zijn. Zij vormen de sleutel tot wat mensen zien, hoe zij daar op reageren, wat zij er van vinden en hoe zij daar weer op reageren. De ervaring wordt toegespitst in symbolen; kennis krijgt vorm in betekenissen, betekenissen waar men niet zonder kan, of het nu om de oppervlakkige ervaring van een moment of om de aspiraties van een heel leven gaat. Natuurlijk observeert ieder mens de natuur, maatschappelijke gebeurtenissen en zichzelf; maar wat hij niet observeert en nooit geobserveerd heeft, zijn al die noties over de natuur, de maatschappij en zichzelf waarvan hij zonder meer aanneemt dat het feitelijke gegevens zijn. Ieder mens interpreteert de dingen die hij observeert — en bovendien heel wat dingen die hij nooit geobserveerd heeft; maar de manier waarop hij interpreteert, heeft hij niet van zichzelf. Iedereen wisselt zijn observaties en interpretaties met anderen uit, maar de presentatie ervan geschiedt aan de hand van bewoordingen en beelden die anderen geleverd hebben: wat men voor eigen houdt, is geleend van anderen. De mens wordt, voor wat hij feitelijke gegevens, juiste interpretatie en geschikte presentatie noemt, steeds meer afhankelijk van de observatieposten, de interpretatiecentra en de presentatiedepots die in de huidige maatschappij gevestigd zijn in wat ik het ‘culturele apparaat’ zal noemen. 


   
Natuurlijk is Mak geen Berger, geen Kertész, geen Kundera, geen Mills. Daarvoor ontbreekt hem de gave van de verbeelding, zijn weergave van de werkelijkheid steekt schraal af tegen de inzichten van de buitenlandse intelligentsia. Schraal en ook liefdeloos. Bij mijn oude vriend spreekt geen literator, maar een boekhouder, die met één oog het EU-budget in de gaten houdt, en met het andere oog zijn eigen portemonnaie. Maar ondertussen beseft hij niet dat zowel de vorm als inhoud van zijn werk gevaarlijke kitsch is, zoals ook zijn wollig taalgebruik onmiddellijk duidelijk maakt, zijn overvloedige adjectieven die als als donderslagen aan een heldere hemel moeten functioneren, en de oubollige metaforen als ‘duivelse dilemma’s’ waar hij nu ineens op ‘gestuit’ is, als ‘wij’ zijn interview in De Telegraaf van zaterdag 2 november 2019 moeten geloven. ‘Duivelse dilemma’s,’ zoals wie laten ‘we’ naar het westers consumptieparadijs vluchten? In elk geval niet de armen en verpauperden die niets kunnen, aldus de wedergeboren christen Mak, maar wel de grote groep ‘expats,’ die in zijn beleving ‘zoemen van dynamiek.’ Weerzinwekkend is zijn permanente gedraai waarbij hij moeiteloos wisselend de rol van dominee dan wel koopman speelt. Tegen De Telegraaf zegt hij: ’We moeten dus vol inzetten op gezamenlijk Europees beleid en grensbewaking,’ om vervolgens uitgeslapen met een ‘oplossing’ te komen, die onuitvoerbaar is, namelijk ‘om vluchtelingen asiel te laten aanvragen in hun land van herkomst. Dan kunnen we selecteren wie mag komen en wie niet.’ Na enkele minuten zijn opinies te hebben gehoord of gelezen, raak ik telkens weer verbijsterd over zoveel gebrek aan oprechtheid. En toch is hij in Nederland onderdeel van het ‘culturele apparaat’ dat ‘in zijn geheel,’ aldus Mills, ‘de bril [is] waardoor mensen de werkelijkheid bekijken; het is het middel waarmee zij het waargenomene interpreteren en presenteren.’ Het gevolg is dat: ‘[d]it proces zo beslissend [is] voor de individuele ervaring dat mensen vaak niet geloven dat ze “toch met hun eigen ogen hebben gezien” voor ze er de bevestiging van krijgen’ door eerst en vooral de commerciële massamedia die het publiek de gehele dag bewerken. ‘Het Nieuws’ op de radio wordt daarom elk uur herhaald, hetzelfde ‘Nieuws’ wordt via talloze televisie-kanalen erin gehamerd, en ook de kranten zorgen ervoor dat niemand aan de officiële versie van de werkelijkheid kan ontsnappen. De zwart-wit voorstelling van de realiteit speelt in op het simplisme, zoals die door de auteur Milan Kundera als volgt werd verwoord:

De mens wenst zich een wereld waarin het goed en het kwaad duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, want in hem huist het ingeschapen en ontembare verlangen te oordelen alvorens te begrijpen.

Hij wees er daarbij op dat:

je je de toekomst wel [kunt] voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt.

Als bewonderaar van Gustave Flaubert's werk stelde Kundera dat 'het meest schokkende' in diens 'visie op de dwaasheid' het feit is dat: 

de dwaasheid niet vervaagt ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!

In 1983 wierp de naar Frankrijk uitgeweken auteur tijdens een lezing in het hol van de leeuw, de Verenigde Staten, de vraag op waar de obsessieve drang vandaan kwam om de wereld te willen overheersen: 

Om rijker te zijn? Gelukkiger? Nee. De agressiviteit van het geweld is volmaakt ongeïnteresseerd, ongemotiveerd, ze wil alleen maar haar willen; ze is het zuiver irrationele. Kafka en Hasek confronteren ons... met deze reusachtige paradox: gedurende het tijdperk van de Moderne Tijd vernietigde de cartesiaanse rede één voor één alle uit de middeleeuwen geërfde waarden. Maar op het moment van de totale overwinning van de rede maakt het zuiver irrationele (het geweld dat niet meer wil dan z'n willen) zich meester van het wereldtoneel, omdat er geen enkel aanvaard waardesysteem meer is dat het in de weg zou kunnen staan.

Vanuit dit besef wordt begrijpelijk waarom de mainstream-journalistiek niets anders doet dan het bedrijven van propaganda voor het heersende systeem. De meeste westerse journalisten functioneren als priesters van het Vooruitgangsgeloof, dat niet zonder een vijandbeeld kan bestaan. En daarbij is het volgens Kundera:

niet zo belangrijk dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hiërarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. De gemeenschappelijke geestesgesteldheid van de massamedia, die schuilgaat achter hun politieke verscheidenheid is de geest van de tijd.

Het propagandistisch simplisme van de ‘vrije pers,’ die tot massale culturele deprivatie heeft geleid, staat lijnrecht tegenover de complexiteit van de roman, met al haar subtiele gelaagdheden. Het is ook niet vreemd dat Gustave Flaubert het simplisme van de journalistiek verafschuwde. In 1866 schreef de Franse auteur in een brief aan een vriendin: 

U heeft het over de verdorvenheid van de pers; die maakt mij zo doodziek dat kranten me een regelrechte lichamelijke walging bezorgen. Ik lees liever helemaal niets dan die verfoeilijke lappen papier. Maar men doet al het mogelijke om er iets belangrijks van te maken. Men gelooft erin en men is er bang voor. Dat is de wortel van het kwaad. Zolang de eerbied voor het gedrukte woord niet uit de wereld is geholpen, komen wij geen stap verder. Breng het publiek de liefde voor het grote bij en het zal de kleine dingen in de steek laten, of liever gezegd het zal de kleine dingen zichzelf laten uitschakelen. Ik beschouw het als een van de gelukkigste omstandigheden van mijn leven dat ik niet in kranten schrijf. Het doet mijn beurs geen goed, maar mijn geweten vaart er wel bij en dat is het voornaamste.

Vijf jaar later waarschuwde hij George Sand: 

De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletariër tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.

Flaubert’s kijk op de psyche van de moderne massamens onthulde dat ondanks de vooruitgang de dwaasheid niet zou wijken, een feit dat volgens Kundera ‘de grootste ontdekking was van een eeuw die zo trots was op haar wetenschappelijke rede.Toen al was duidelijk dat, ‘de dwaasheid [niet] vervaagt ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!’ De ‘moderne dwaasheid betekent niet de onwetendheid, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën,’ waardoor de: ‘flaubertiaanse ontdekking voor de toekomst van de wereld belangrijker [is] dan de meest schokkende gedachten van Marx of Freud.’ 

Lang na Flaubert:

in de jaren dertig van de vorige eeuw (negentiende eeuw. svh), zal een ander groot romancier, Hermann Broch, spreken over de heroïsche inspanningen van de moderne roman die zich verzet tegen de golf van kitsch, maar er tenslotte door gevloerd zal worden. 

Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen. Na meer dan vijftig jaar wordt de kernspreuk van Broch nu alleen nog maar meer waar. Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal,

aldus Milan Kundera tijdens een toespraak in 1985. Vandaag de dag verzuipt de postmoderne mens in de kitsch van de Makkianen, Geert voorop met zijn ‘geselecteerde, gesloten en officiële versie van de werkelijkheid,’ die hij via radio, televisie, kranten, tijdschriften en boeken verspreidt. C. Wright Mills wees zes decennia geleden op nog een ander gevaarlijk aspect van de moderne dwaasheden, toen hij ervoor waarschuwde dat:

het culturele apparaat niet alleen maar gids [is] bij de ervaring, net zo vaak ontneemt het ons de mogelijkheid om ervaringen op te doen die we met recht van spreken ‘onze’ ervaring zouden kunnen noemen. Immers, wat we als geloofwaardig ervaren, de voorstellingen die we van de werkelijkheid hebben, onze sensibiliteit — net zo goed als onze meer uitgesproken opvattingen en denkbeelden — worden niet zozeer bepaald door enige oorspronkelijke belevenis als wel door het feit dat we blootgesteld zijn aan de werking van het culturele apparaat.

Iets anders gesteld: ‘Waar is alleen wat door een of ander cultureel apparaat als waar gedefinieerd is.’ Dus als Geert Mak op dit moment beweert dat ‘we de nieuwe eeuw barstensvol optimisme [begonnen],’ dan is dat de nieuwe waarheid, hoe onwaar het ook is. Dit geldt ook voor zijn meningen over de groeiende kloof tussen rijk en arm in de wereld. Tegen de Volkskrant verklaarde hij met de stelligheid van een expert: ‘Je wordt geen linkse gelovige van het schrijven van zo’n boek. Maar ik ben voor een solide immigratiebeleid om de status van echte vluchtelingen te beschermen. Die Syriërs uit Jorwerd, dat waren echte vluchtelingen.’ En zo werpt hij zich op als de ware deskundige op het gebied van ‘echte’ en onechte ‘vluchtelingen.’ Belangrijk hierbij is te weten dat Mak slechts nauwelijks buiten het Westen heeft gereisd. De in Mak’s ogen ‘onechte’ vluchtelingen worden door hem afgeschreven en moeten in bittere armoede doorploeteren om zo de rijkdommen van de Makkianen veilig te stellen. Wat Geert Mak namelijk verzwijgt, is dat ‘Living well at others’ expense is the modus operandi of modern capitalist societies,’ zoals de Duitse socioloog professor Stephan Lessenich uiteen zet in zijn boek Living Well at Others’ Expense: The Hidden Costs of Western Prosperity. (2019) Hij biedt ‘a view of the current world order in which the global north controls economic and political systems and receives the benefits of development, whilst the global south pays the price.’ Lessenich: 

explains how the daily dynamics of northern and southern countries are inseparably linked. Northern states and citizens satisfy their thirst for resources and commodities by impinging on the environmental and social boundaries of their southern counterparts, a process Lessenich calls ‘externalization,’ ‘exploiting the resources of others, passing on costs to them, appropriating the profits, and promoting self-interest while obstructing or even preventing the progress of others.’ Meanwhile, southern countries, prey to the rules imposed by the north, intensively exploit their own natural and human resources to try to keep up with the pace of demand,

aldus David Rodríguez Goyes, een post-doctoraal onderzoeker van de University of Oslo, in een recensie van Lessenich’s boek. Goyes, auteur van Southern Green Criminology: A Science to End Ecological Discrimination (2019), voegt hier niet ten overvloede aan toe dat: 

many intellectuals have for decades been describing such an uneven and unfair distribution of wealth in the contemporary world. Even in the 1950s, the idea of the resource curse was popular among economists to indicate that countries rich in biodiversity are ‘cursed’ to experience war, poverty and exploitation; and since the 1980s, grassroots movements throughout the world have denounced the injustice by which the powerful enjoy ‘environmental goods’ while the marginalized cope with ‘environmental bads.’

Nevertheless, aside from exploring the northern exploitation of the south, Lessenich covers a topic that intellectuals have discussed much less: the societal denial of the unfair global allocation of opportunity. The American Dream and its associated idea of meritocracy currently dominate the universal collective consciousness, making us believe, first, that ‘successful’ individuals owe their privileges to hard work; and second, that anyone who works hard enough can achieve those privileges. However, as Lessenich shows, privilege is mostly inherited, either directly within a family or structurally within a nation, and hard work may not even come into the equation.

More than a decade ago Colombian writer Héctor Abad Faciolince stated: ‘Without nutrition, it is not even true that we all are born equal, because [malnourished] children come to the world already with a disadvantage.’ Lessenich’s book is a timely reminder of such injustice. It is also a clear description of contemporary society, in which some have privileges and live well because others lack opportunities and resources. Living Well at Others’ Expense exposes the vacuous idea that we all can succeed if we work hard at it.

Desondanks klampt Mak zich nog steeds vast aan de parasitaire ideologie die alleen ‘echte’ vluchtelingen wil toelaten, en dan alleen degenen die nuttig zijn voor het westerse neoliberalisme. De rest moet de gruwelijke gevolgen van de globalisering maar stilletjes ondergaan. En mochten de gemarginaliseerden in verzet komen dan is er altijd nog de NAVO om ‘orde op zaken’ te stellen. Hoe de houding van de domineeszoon te rijmen valt met zijn geloof in ‘een genadige God,’ weet ik niet. Toch zei Mak enkele jaren geleden over zijn hernieuwd geloof in  een ‘genadig’ opperwezen: 

Dat is heel belangrijk: een milde, liefdevolle God. En dat je die genade overbrengt op je medemensen, dat je deel uitmaakt van een gemeenschap die de hele wereld omvat, dat er lijnen lopen tussen andere mensen en jou en tussen jou en God. Dat geeft soms troost, soms ordening, soms een gevoel van verantwoording. Het geeft lijn aan je handel en wandel. Als je vraagt wat mijn godsbeeld is: een vriendelijke, vaderlijke God, een milde man, die mensen doorziet in hun zwakheid.

Bovendien pleitte Mak op 21 april 2015 ‘voor een herbezinning, ook binnen de elite zelf,’ aangezien:

[e]en goede elite zich [kenmerkt] door kwaliteit, zeker, maar ook door empathie en courage. Een goede elite erkent dat ze een elite is, en dat ‘noblesse oblige,’ in de breedste zin van het woord. Een goede elite luistert en kijkt met duizend ogen en oren. Een goede elite ligt dwars. Een goede elite durft het idee los te laten dat politiek alleen maar een vorm is van publiek management, durft luidop te dromen, durft ook onaangename waarheden onder ogen te zien en uit te spreken. Een goede elite durft te verliezen en klappen te krijgen. Een goede elite vecht voor het ambt, als trotse dienaren van de publieke zaak. Een goede elite gedraagt zich niet als burgers, maar als citoyens, elke dag.

Kwaliteit, empathie en courage, ja, dat hebben wij, als elite, in deze tijd nodig. Maar de grootste van deze drie is courage.

Het zijn allemaal, zoals maar al te vaak bij mijn oude vriend, holle woorden zodra het erop aankomt. Waar is op dit moment zijn geloof ‘dat je deel uitmaakt van een gemeenschap die de hele wereld omvat, dat er lijnen lopen tussen andere mensen en jou en tussen jou en God’?

Nu Mak ontdekt heeft dat het neoliberalisme niet deugt, is de vraag: hoe nu verder Geert? Op wat simplistische ideetjes na weet de Ridder in het Franse Légioen van Eer het niet. In een onbewaakt moment zag hij zich op 29 april 2013 gedwongen om via de Nederlandse radio toe te geven dat er 'machten aan de gang [zijn] boven Europa,' die hij het 'grootkapitaal' noemde, waarin hij 'nooit zo in geloofd' had 'maar nu wel, die ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen! En dat vind ik buitengewoon beklemmend.’ Vier jaar later, op 14 februari 2017, verklaarde dezelfde Mak met evenveel stelligheid: 

Het Europese project is vanaf het allereerste begin gebouwd op de grondbeginselen van de Verlichting, op de rechtsstaat, de democratie en de vrijheid van meningsuiting.

Men hoeft geen hoogleraar te zijn om te beseffen dat het ‘Europese project’ onmogelijk ‘gebouwd’ kan zijn op ‘de democratie en de vrijheid van meningsuiting,’ en tegelijkertijd in handen zijn van het ‘grootkapitaal’ dat ‘ons totaal ontglipt en waar je niks tegen kunt doen!’ Maar niemand van de polderpers die hem daar serieus over zal interviewen. Ademloos luisteren mijn mainstream-collega’s naar de profetieën van het orakel uit Jorwerd. In NRC Handelsblad van 31 oktober 2019 zei de pleitbezorger van de neoliberale Europese Unie dat sinds de val van de Muur: 

Het Westen de richting in[sloeg] van het extreem vrije-marktdenken, waarvan het ontkende dat het een ideologie was. Denkers van de vrije markt zeiden: dit is de werkelijkheid, er bestaat geen alternatief. Daarmee hebben ze iedere discussie kapotgeslagen. Terwijl de gevolgen van het bezuinigingsbeleid van de neoliberale regeringen soms desastreus waren. En het wel degelijk om een keuze ging. We hebben, in al die jaren, het politieke denken afgeleerd.

Toen ik dit las was het alsof ik mezelf terug hoorde, want juist deze analyse wilde Mak al die jaren niet horen. Hij deed wel of hij naar mij en anderen luisterde, maar in werkelijkheid was hij stokdoof voor argumenten. Sterker nog: al die jaren hamerde hij erop dat ‘wij’ in de neoliberale EU moesten blijven, en dat ‘wij’ de neoconservatieve NAVO moesten blijven steunen, met het oog op wat hij het ‘landjepik’ van ‘meneer Poetin’ noemde, en legde hij samen met de rest van de westerse ‘corporate press’ de basis voor de nieuwe Koude Oorlog. Aldoende werkte hij mee aan de toenemende dreiging van een nucleaire oorlog. Net als zijn vader dit was, is mijn oude vriend Geert Mak, een gemaskerde. Meer de volgende keer.  


Geen opmerkingen:

Antisemitisme? HAHA

  Abu Har al-Goudhadi @HarryVeenendaal · 32 m Geestig. Nauwelijks Kamerleden tijdens het #antisemitismedebat . Donderdag 16:00 uur. Vrijdag ...