Ik vind Friedman altijd wel leuk om te lezen, lekker upbeat, hij is zo’n man die altijd wel een gat ziet om een probleem op te lossen,
aldus in 2012 bestseller-auteur Geert Mak over Thomas Friedman, columnist van The New York Times, die wordt gezien als de ‘imperial messenger’ van de bellicose ‘liberal elite’ van de Democratische Partij. Mak’s kwalificatie van Friedman vertelt vooral veel over hemzelf, want deze Amerikaanse neoliberaal staat vooral bekend om uitspraken als deze:
The hidden hand of the market will never work without a hidden fist. McDonald's cannot flourish without McDonnell Douglas, the designer of the F-15. And the hidden fist that keeps the world safe for Silicon Valley's technologies to flourish is called the US Army, Air Force, Navy and Marine Corps.
A Manifesto for the Fast World. The New York Times. 28 maart 1999.
En even ‘lekker upbeat’ was deze uiteenzetting van Friedman:
We needed to go over there, basically, and take out a very big stick right in the heart of that world and burst that bubble… What they [Muslims] needed to see was American boys and girls going house to house from Basra to Baghdad and basically saying ‘Which part of this sentence don't you understand? You don't think we care about our open society? You think this bubble fantasy, we're just going to let it grow? Well, suck on this!’ That, Charlie, is what this war was about. We could have hit Saudi Arabia! It was part of that bubble. We could have hit Pakistan. We hit Iraq because we could.
Charlie Rose. (TV-Programma). 30 May 2003.
En:
I was speaking out in Minnesota — my hometown, in fact — and a guy stood up in the audience, said, ‘Mr. Friedman, is there any free trade agreement you would oppose?’ I said, ‘No, absolutely not.’ I said, ‘You know what, sir? I wrote a column supporting the CAFTA, the Caribbean Free Trade initiative. I didn’t even know what was in it. I just knew two words: free trade.’
Meet the Press (23 July 2006), referring to the Central American Free Trade Agreement.
Voor Geert Mak en de rest van de Nederlandse opiniemakers werkzaam voor de commerciële pers, geldt dat het van 'optimisme' getuigt wanneer een opiniemaker als Thomas Friedman van het toonaangevende dagblad The New York Times extremistische opvattingen propageert als ‘Wij moesten daar in feite naar toe om met een hele grote knuppel precies in het hart van die wereld te steken zodat die bubbel zou ontploffen,’ en ‘De verborgen hand van de vrije markt zal nooit werken zonder een verborgen vuist.’ Het merendeel van westerse elite in de politiek, de media en de academische wereld, benevens een aanzienlijk deel van het volk vindt het doodnormaal dat gewone burgers in het Midden-Oosten en de Maghreb thuis van zwaar bewapende Amerikaanse mariniers krijgen te horen: 'Wel, zuig hier maar eens op!’ Sterker nog, de met prijzen overladen Geert Mak is van mening dat dit postmodern fascisme ‘lekker upbeat’ is, oftewel ‘lekker optimistisch.’ Daarentegen verzetten Amerikaanse goed geïnformeerde intellectuelen zich tegen de grootschalige terreur van Washington’s militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower tijdens zijn afscheidstoespraak in 1961 waarschuwde. De Amerikaanse ‘political journalist, best-selling author and syndicated newspaper columnist,’ David Sirota schreef in 2009 over zijn NYT-collega onder kop ‘An Idiot's Guide to Tom Friedman's Idiocy’ ondermeer het volgende:
Tom Friedman may be the single stupidest figure in American public life, and certainly is the stupidest writer with such a large platform. I don't mean that he's wrong on everything (although he is substantively wrong on a lot of things) — I mean that he's actually an extremely dim bulb in that he displays a stunning lack of basic cognitive function. Specifically, he shows almost zero ability to realize that the arguments made by Tom Friedman often undermine the arguments made by Tom Friedman.
Het is onder echte journalisten algemeen bekend dat Friedman een gevaarlijke opportunistische conformist is. In 2011 verscheen hierover een gedegen onderzoek, geschreven door Belén Fernández, ‘editor and feature writer.’ Fernández las al zijn werk en gaf een haarscherpe analyse ervan in haar boek The Imperial Messenger. Thomas Friedman At Work. Deze in Washington geboren politieke wetenschapper kwam tot de ontdekking dat Friedman’s geschreven teksten vol stonden met:
Factual errors, ham-fisted analysis, and contradictory assertions—compounded by a penchant for mixed metaphors and name-dropping—distinguish the work of Pulitzer Prize–winning New York Times columnist and author Thomas Friedman. The Imperial Messenger reveals the true value of this media darling, a risible writer whose success tells us much about the failures of contemporary journalism. Belén Fernández dissects the Friedman corpus with wit and journalistic savvy to expose newsroom practices that favor macho rhetoric over serious inquiry, a pacified readership over an empowered one, and reductionist analysis over integrity.
Het is niet verbazingwekkend dat mijn oude vriend Geert Mak zijn Amerikaanse collega Thomas Friedman zo ‘lekker upbeat’ vindt, dat wil zeggen ‘zo’n man die altijd wel een gat ziet om een probleem op te lossen.’ Zodra de westerse economie hapert of in een crisis geraakt dan is er tot nu toe altijd wel ‘een verborgen vuist’ om de Amerikaanse en Europese neoliberale belangen in buitenlandse grondstoffen en markten te beschermen of zelfs uit te breiden. Het enige verschil tussen Mak en Friedman is dat eerst genoemde de zoon van een free-lance protestants-christelijke zielenherder was, en Friedman’s vader een joodse vice-president van een kogellager-concern. Met andere woorden: Friedman is veel eerlijker, die heeft het 'weke sentiment’ niet nodig om zijn publiek te behagen, zoals Nederland’s meest scherpzinnige recensent, wijlen Michaël Zeeman, de stijl en inhoud van Mak’s boeken omschreef, en die De eeuw van mijn vader (1999) karakteriseerde als ‘voer voor debielen.’ Het werk van Geert Mak speelt in op de tot niets verplichtende houding van de Nederlandse massa en haar elite. Zijn vrijblijvende beweringen gaan er bij hen even moeiteloos in als Gods woord in een ouderling. Als zoon van een evangelisatie-dominee is Mak bereid tegen betaling vertroosting te bieden. En als dit niet meer lukt omdat zijn leugens nu onhoudbaar zijn geworden, dan gooit hij het over een andere boeg en kan het publiek in De Telegraaf van zaterdag 2 november 2019 lezen:
Twintig jaar (sic) na zijn bestseller In Europa (450.000 exemplaren in Nederland, vertaald in 20 talen) schreef Mak een vervolg: ‘Grote verwachtingen.’ Voor zijn hypotheek hoeft hij het niet te doen. Maar Mak wordt gedreven door zijn liefde voor Europa. Het oude continent ligt er slechter bij dan rond de millenniumwisseling. Ontevredenheid rukt op. Mak merkte dat ook in hemzelf de pessimist terrein won, en ook de euroscepticus. De euro en de Schengenzone ziet hij als 'mooiweerconstructies,' die niet altijd goed werken. Hij wil zijn ogen er niet voor sluiten.
Tegelijkertijd verklaart Mak in het novembernummer van Vrij Nederland:
En och, wat voelden wij Nederlanders ons goed in die Eurocrisis. Stonden we daar met ons vingertje omhoog, de hand op de huishoudportemonnee, de Grieken uit te leggen hoe ze het moesten doen. Ondertussen waren wij een van de grootste belastingparadijzen van Europa.
Mak doelt daarbij op zijn ‘Europa’ van ‘Geen Jorwerd zonder Brussel,’ waar hij zo’n grote pleitbezorger is geweest. Ook bovenstaande opmerking van hem is een vertekening van de werkelijkheid, want Geert’s ‘liefde voor Europa’ beperkt zich tot de succesvolle, neoliberale landen van de Europese Unie. Juni 2015 bepaalde de prediker uit Jorwerd onder de kop 'Griekenland kan niet meedoen met de toppers,’ dat ‘Griekenland in feite een prémodern land [is],’ terwijl de ‘eurozone sterk en stabiel [moet] zijn.’ En daarom zou, een ‘Grexit,’ volgens hem, ’niet alleen onvermijdelijk, maar ook wenselijk,’ zijn ‘hoe groot en onvoorspelbaar de geopolitieke gevolgen ook’ zullen uitwerken, en ‘Griekenland een lange periode van ellende [staat] te wachten.’ Desalniettemin meent de miljonair Mak en zijn aanhang dat hij een sociaal rechtvaardige kijk op de wereld heeft. Het neoliberalisme kent in hun ogen een onverbiddelijke logica, of zoals de door Geert zo bewonderde neoliberaal Thomas Friedman het in zijn boek Het Gouden Keurslijf (1999) stelt: ’globalisering’ betekent ‘aanpassen of verpauperen.’ Dus is het moreel verantwoord om degenen die de neoliberale ratrace niet kunnen bijbenen, te verbannen. In zijn ‘voorwoord bij de Nederlandse editie’ over de ‘globalisering, gezond en wel,’ geschreven op 22 september 2002, zet de ‘imperial messenger’ uiteen dat:
Als er een wedstrijd zou worden gehouden voor de allerfoutste voorspelling over de wereld na 11 september, dan zou de hoofdprijs gaan naar John Gray, de gerenommeerde professor aan de London School of Economics, die verklaarde dat 11 september 2001 het eind van het globaliseringstijdperk inluidde. Niet alleen zal 11 september niet worden herinnerd als het einde van het proces van mondiale financiële, economische en technologische integratie, maar ook is het goed mogelijk dat 11 september zal worden herinnerd omdat het de antiglobaliseringsbeweging met beide benen op de grond heeft gezet.
Friedman’s beweringen mochten dan wel ‘lekker upbeat’ klinken in de oren van Vooruitgangsgelovigen als Mak, maar toch had professor Gray gelijk, want, zoals hij in maart 2008 weer eens beklemtoonde:
There is no alternative to continuing growth, but it comes with deadly side-effects. Overused in industry and agriculture, and under threat from the retreat of the Himalayan glaciers, water is becoming a non-renewable resource. Two-thirds of China's cities face shortages, while deserts are eating up arable land. Breakneck industrialization is worsening this environmental breakdown, as many more power plants are being built and run on high-polluting coal that accelerates global warming. There is a vicious circle at work here and not only in China. Because ongoing growth requires massive inputs of energy and minerals, Chinese companies are scouring the world for supplies. The result is unstoppable rising demand for resources that are unalterably finite.
Although oil reserves may not have peaked in any literal sense, the days when conventional oil was cheap have gone forever. Countries are reacting by trying to secure the remaining reserves, not least those that are being opened up by climate change. Canada is building bases to counter Russian claims on the melting Arctic icecap, parts of which are also claimed by Norway, Denmark and the US. Britain is staking out claims on areas around the South Pole.
The scramble for energy is shaping many of the conflicts we can expect in the present century. The danger is not just another oil shock that impacts on industrial production, but a threat of famine. Without a drip feed of petroleum to highly mechanized farms, many of the food shelves in the supermarkets would be empty. Far from the world weaning itself off oil, it is more addicted to the stuff than ever. It is hardly surprising that powerful states are gearing up to seize their share.
This new round of the Great Game did not start yesterday. It began with the last big conflict of the 20th century, which was an oil war and nothing else. No one pretended the first Gulf War was fought to combat terrorism or spread democracy. As George Bush Senior and John Major admitted at the time, it was aimed at securing global oil supplies, pure and simple. Despite the denials of a less honest generation of politicians, there can be no doubt that controlling the country's oil was one of the objectives of the later invasion of Iraq.
Oil remains at the heart of the game and, if anything, it is even more important than before. With their complex logistics and heavy reliance on air power, high-tech armies are extremely energy-intensive. According to a Pentagon report, the amount of petroleum needed for each soldier each day increased four times between the Second World War and the Gulf War and quadrupled again when the US invaded Iraq. Recent estimates suggest the amount used per soldier has jumped again in the five years since the invasion…
While Western power declines, the rising powers are at odds with each other. China and India are rivals for oil and natural gas in central Asia. Taiwan, Vietnam, Malaysia and Indonesia have clashed over underwater oil reserves in the South China Sea. Saudi Arabia and Iran are rivals in the Gulf, while Iran and Turkey are eyeing Iraq. Greater international co-operation seems the obvious solution, but the reality is that as the resources crunch bites more deeply, the world is becoming steadily more fragmented and divided.
We are a long way from the fantasy world of only a decade ago, when fashionable gurus were talking sagely of the knowledge economy. Then, we were told material resources did not matter any more — it was ideas that drove economic development. The business cycle had been left behind and an era of endless growth had arrived. Actually, the knowledge economy was an illusion created by cheap oil and cheap money and everlasting booms always end in tears. This is not the end of the world or of global capitalism, just history as usual.
What is different this time is climate change. Rising sea levels reduce food and fresh-water supplies, which may trigger large-scale movements of refugees from Africa and Asia into Europe. Global warming threatens energy supplies. As the fossil fuels of the past become more expensive, others, such as tar sands, are becoming more economically viable, but these alternative fuels are also dirtier than conventional oil.
In this round of the Great Game, energy shortage and global warming are reinforcing each another. The result can only be a growing risk of conflict. There were around 1.65 billion people in the world when the last round was played out. At the start of the 21st century, there are four times as many, struggling to secure their future in a world being changed out of recognition by climate change. It would be wise to plan for some more of history's rhymes.
Dinsdag 11 september 2001 is wel degelijk een breuk in de geschiedenis geweest, zoals ook ik in mijn boek 11 september, het keerpunt (2001) probeerde aan te tonen. Het was voor het eerst na vijf eeuwen Europese en Amerikaanse heerschappij dat de witte man zich op eigen grondgebied bedreigd voelde door de niet-westerse wereld. Ineens waren de slachtoffers van de westerse hegemonie uiterst zichtbaar. Dit werd nog eens benadrukt door de zogenaamde ‘War on Terror,’ die, volgens de toenmalige vice-president Dick Cheney, ‘could last generations.’ Ook wat dat betreft zat Friedman er volledig naast om te denken dat de neoliberale globalisering ongestoord door kon gaan. Die ‘War on Terror’ was al in de tweede helft van de twintigste eeuw begonnen, gezien het feit dat toen al meer dan 800 Amerikaanse militaire bases, verspreid over de gehele aardbol, als steunpunten werden gebruikt om opstandige bevolkingen in talloze regio's in het gareel te meppen. De in Canada gestationeerde correspondent Usaid Siddiqui concludeerde dan ook in 2017 naar aanleiding van een bekende televisieserie over de Vietnam-Oorlog dat:
In light of the ongoing US-led War on Terror, the documentary makes clear that the mistakes made in Vietnam that saw tens of thousands of American military personnel and millions of Vietnamese civilians killed, are being repeated today in conflicts that rage across the Muslim world.
De ‘War on Terror’ typeert de continuïteit van het grootscheeps geweld van de Verenigde Staten, een expansionistisch imperium dat 93 procent van zijn bestaan sinds 1776 in oorlog is geweest. Dit alles is ook Geert Mak ontgaan, zoals valt op te maken uit ondermeer zijn bewering in Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika (2012) waarin hij stelt dat de Verenigde Staten na de Tweede Wereldoorlog ‘decennialang als ordebewaker en politieagent’ fungeerde, ‘om maar te zwijgen van alle hulp die het uitdeelde,’ zonder te vermelden dat deze ‘ordebewaker’ miljoenen doden en verminkten veroorzaakte om de economische en financiële belangen van de westerse elite veilig te stellen. In zijn bestseller In Europa (2004) kon hij tevreden beweren dat de neoliberale EU ‘als economische eenheid een eind op weg’ was.
Pas nadat de westerlingen de afgelopen decennia door het neoliberale regime collectief, in Mak’s woorden, ‘enorm bij de neus [zijn] genomen. Eerst door de bankiers die uiteindelijk vrijwel zonder één schrammetje wegkwamen. Zelfs hun bonussen hebben ze niet hoeven inleveren,’ komt Mak nu tot de conclusie dat ook de neoliberale EU ‘een moreel probleem’ heeft gecreëerd. Erger nog: na lange tijd zijn Europese Unie te hebben verdedigd komt de vermeende chroniqueur van het Westen nu tot de ontdekking dat zijn fans de corruptie ‘zien’ en ‘voelen.’ Er zat voor hem dus niets anders op dan zich te distantiëren van allereerst zichzelf en zijn middenklasse achterban, want de schraapzucht van het parasitaire neoliberale bestel ‘creëert' nu ook volgens hem 'afstand tot de politiek en de elite,’ waardoor er ‘ruimte’ is ontstaan ‘voor populisme,’ de grote vijand van het corrupte establishment. Daarom is er ‘een lange weg terug te gaan’ zo verzucht de zelfbenoemde historicus, die geen historicus is, maar een jurist die de mainstream-journalistiek koos als uitlaatklep. Moeiteloos weet deze opportunist als een kameleon van kleur te veranderen. Ook bij een miljonair moet de schoorsteen blijven roken, om eens een Makkiaanse beeldspraak te gebruiken. En dus verscheen maandagavond 4 november 2019 Geert Mak met zijn nieuwe boek in het populaire programma De Wereld Draait Door om daar reclame te kunnen maken voor zijn nieuw verworven waarheden. De kijker werd getrakteerd op een filmpje waarin Geert met een grafstem het volgende opmerkte:
We begonnen de nieuwe eeuw barstensvol optimisme. Het kon alleen maar beter worden, maar dat viel tegen. Hoe kon dat? Het leek alsof niemand het zag aankomen, maar niets is moeilijker dan geschiedenis herkennen als je er middenin zit.
https://www.bnnvara.nl/dewerelddraaitdoor/videos/524548
Allereerst: wie zijn de ‘we’ die ‘barstensvol optimisme’ zaten? De buitenlandse dissidente critici die ik decennialang volg, intellectuelen die waarschuwden voor de neoliberale ideologie, en die ik al lange tijd citeer, behoren daar in elk geval niet toe. Waarom tellen die voor Mak niet mee? Ik vrees dat die verzwegen moeten worden omdat anders te duidelijk wordt dat Geert een opportunist blijft die zijn nieuwe boek nog vóór de Kerstdagen op nummer één van de boekenranglijst wil hebben. Daarom blijft het ‘probleem’ voor hem met mensen zoals ik ‘dat je verdomd vaak gelijk hebt, en dat het vaak geen prettige mededelingen zijn die je te melden hebt… Jij ziet veel dingen scherper en eerder.’ En juist dit kan Geert niet publiekelijk toegeven, want dan beseft het publiek dat Mak de kluit belazerd heeft. Maar hoe zit het nu met zijn bewering: ‘Ik kan niet zonder hoop, Stan, dat klinkt misschien wat pathetisch, maar het is toch zo’? Waarom kan hij nu wel ineens tegen het gebrek aan ‘hoop,’ en waarom kunnen mijn onprettige ‘mededelingen’ nu ineens wel verteld worden aan zijn publiek? Het antwoord is simpelweg dat zijn lezers- en televisiepubliek al lang weten dat het, zo vertelt hij Vrij Nederland, beroerd gesteld is met de EU ‘alsof er na tien jaar huwelijk opeens wat lijken uit de kast tuimelen. Of dat opeens alles wat je onder het tapijt hebt geveegd toch wel erg begint te bewegen.’ Hier verraadt Mak de mentaliteit van de Hollandse kleingrutter. Zodra de portemonnaie wordt aangesproken, schrikt hij klaarwakker en ontdekt dat er ‘lijken uit de kast’ zijn getuimeld en dat alle troep die hij al die jaren ‘onder het tapijt’ had ‘geveegd toch wel erg begint te bewegen.’ En omdat hij geen intellectuele integriteit bezit, doet hij alsof ‘wij’ allen geen ‘courage’ bezaten. Omdat de doorsnee Nederlander ‘onheroïsch’ is, zoals Huizinga opmerkte, kan een ‘snake oil peddler’ als Geert Mak onbelemmerd doorgaan met zijn leugenachtige houding. Daarom kwam hij in De Wereld Draait Door makkelijk weg met zijn antwoord op de vraag ‘Waarom heb jij het niet zien aankomen?’ Zonder een seconde te hoeven nadenken, antwoordde de ‘populairste geschiedenisleraar van het land’:
Ik denk dat niemand dat kan. Geschiedschrijving is nooit voorspellen, en het is altijd achteraf heel makkelijk om te zeggen: ‘oh, dat kon je zien aankomen.’
Geert Mak met het hoofd van Poetin, de instigator van al het slechte, volgens mijn oude vriend. 'Toen begon het.' Rondom Mak zijn witte middenklasse publiek, die ademloos naar zijn praatjes luisterde.
Gladjes omzeilde Mak het onderwerp, zonder dat de interviewer ingreep. Die heeft het nieuwe boek niet gelezen, laat staan dat hij zich nog de precieze inhoud van Mak’s boek In Europa herinnert. De ‘chroniqueur van Amerika en Europa’ wist vakkundig de aandacht te verleggen, door het gebruik van de dooddoener dat ‘geschiedschrijving’ geen ‘voorspellen’ is, maar vervolgens merkte hij toch op dat :
Je kon wel, als je er verstand van had tenminste, de bankencrisis van 2008 voorspellen, daar waren veel signalen uit de kern van de banken — ik heb ook een aantal mensen geïnterviewd die in het hart van dat systeem zaten — die eiden: ‘Wij waarschuwden eigenlijk al maanden, zo niet jaren dat het helemaal mis dreigde te gaan. De leiding van de banken wist dat heel goed, maar weigerde erop in te gaan omdat ze gewoon veel te veel verdienden.
Mak brengt dit als een persoonlijke ontdekking, zonder deskundigen te citeren, die jaren voordat de kredietcrisis begon, ervoor waarschuwden dat banken geenszins straffeloos ‘fiat-money,’ oftewel niet-bestaand geld, konden blijven uitlenen. In 2015 gaf ik tijdens een gesprek mijn oude vriend enkele namen van deze experts, maar ook Mak ‘weigerde erop in te gaan,’ omdat ook hij ‘veel te veel verdiende’ met het verspreiden van allerlei hoopvolle praatjes, zoals dat ‘Europa als economische eenheid ook een eind op weg [is],’ nonsens die gebaseerd was op zijn geloof in het neoliberalisme. Daarin was geen enkele ruimte voor de doorleefde werkelijkheid van bijvoorbeeld Amerika’s grootste toneelschrijver van de twintigste eeuw, Eugene O’Neill, die in de eerste helft van de vorige eeuw zijn publiek liet zien dat:
at the end of the dream of liberty one becomes not free but enslaved to whatever commands our desires, and desires are arbitrary in that the mind cannot determine what it wants. Desires are also socially generated, for under the conditions of democracy people desire only objects desired by others.
Wat telkens weer opvalt is dat de journalist Mak zich beter dan wie ook weet aan te passen aan zowel de eisen van de elite als aan de smaak en emoties van het grote publiek. In dat opzicht is hij een onmisbare pion in de kapitalistische propaganda. Om dit toe te lichten doe ik een stapje terug. Al in de jaren twintig van de vorige eeuw wees de invloedrijke Amerikaanse media-ideoloog Walter Lippmann erop dat journalisten als ‘gespecialiseerde klasse’ de taak hebben om in een democratie de ‘gemeenschappelijke belangen,’ die ‘voor het overgrote deel de publieke opinie ontgaan,’ zo te presenteren dat ze door de massa aanvaard worden, waarbij natuurlijk de ‘gemeenschappelijke belangen’ allereerst en vooral de rijke elite dienen. Met andere woorden: de westerse media moeten de visie van de macht propageren. Lippmann was overigens geen radicale buitenstaander, maar een gerespecteerde insider, ‘een informele adviseur van verscheidene presidenten,’ die in 1964 de ‘Presidential Medal of Freedom' ontving, ‘de hoogste onderscheiding die aan burgers wordt gegeven door de regering van de Verenigde Staten.’ In 1958 kreeg hij een speciale Pulitzer Prijs voor journalistiek, wiens wijd verspreide columns geprezen werden vanwege hun ‘wijsheid, inzicht en een hoge mate van verantwoordelijkheid, waarmee hij vele jaren lang nationale en internationale gebeurtenissen van commentaar heeft voorzien.’
Met zijn boek Public Opinion (1922) overtuigde Lippmann het establishment in Washington en op Wall Street dat ‘public opinions must be organized for the press if they are to be sound, not by the press,’ en dat
[z]onder enige vorm van censuur, propaganda in de strikte betekenis van het woord onmogelijk is. Om propaganda te bedrijven dient er een barrière te zijn tussen het publiek en de gebeurtenis. Toegang tot de media moet beperkt worden, voordat jan en alleman een pseudo-werkelijkheid kunnen creëeren waarvan zij menen dat die wijs of wenselijk is.
Er was maar één werkelijkheid en die moest dienstbaar blijven aan de belangen van de elite, de eigenaren van de commerciële media. 'Manufacturing Consent,' noemde Lippmann de manipulatietechnieken van de 'vrije pers.'
In zijn tweede boek Drift and Mastery: An Attempt to Diagnose the Current Unrest (1914) waarschuwde Lippmann de elite dat:
- Er bestaat een consensus dat de wijze van zakendoen moet veranderen. De leidende gedachte in onze wereld gaat er niet langer vanuit dat de commercie permanent of wenselijk is, en de enige werkelijke vraag onder intelligente mensen is hoe de methoden om zaken te doen gewaarschuwd dienen te worden, en niet of zij verander moeten worden.
2. De chaos van teveel vrijheid en de zwaktes van de democratie zijn ons ware probleem. Kortom, onze strijd gaat niet tegen ingesleten vooroordelen, maar tegen de chaos van de nieuwe vrijheid. De chaos is ons ware probleem. Dus als de jonge critici de vraagstukken van hun generatie confronteren, moeten zij hun aandacht niet zozeer richten op het onheil van de macht, maar veeleer op de zwakheden van de democratie.
De Amerikaanse historicus, Stuart Ewen, hoogleraar Media Studies en Consumptie Cultuur, wees in zijn boek PR! A Social History of Spin (1996) erop dat:
Lippmann hieraan toevoegde dat een serieuze publieke discussie van de vraagstukken slechts een ‘vage en verwarrende potpourri’ zou opleveren, een tweedracht die besluitvorming van de uitvoerende macht bemoeilijkt.
Besluitvorming zou het meest effectief verlopen door middel van symbolen. Ewen:
The symbol, he wrote, 'is like a strategic railroad center where many roads converge regardless of their ultimate origin or their ultimate destination.' Because of this, 'when a coalition around the symbol has been effected, feeling flows toward conformity under the symbol rather than toward critical scrutiny of the measures under consideration.' In its adamant argument that human beings are essentially irrational, social psychology had provided Lippmann — and many others — with a handy rationale for a small, intellectual elite to rule over society. Yet a close reading of Lippmann's argument suggests that he was concerned less with the irrational core of human behavior than he was with the problem of making rule by elites, in a democratic age, less difficult. Educated by the lessons of the image culture taking shape around him, Lippmann saw the strategic employment of media images as the secret to modern power; the means by which leaders and special interests might cloak themselves in the 'fiction' that they stand as delegates of the common good.
Met de opkomst van de massamaatschappij, de massaproductie en massaconsumptie, kreeg de beheersing van de massa als vanzelf een steeds grotere prioriteit voor de staat, een probleem waarvan de nazi’s, communisten en democraten zich uiterst bewust waren. Ook in een consumptiemaatschappij blijft de doorslaggevende vraag van elite hoe de massa het meest effectief te beheersen is. Al in achttiende eeuw stelde de Verlichtingsfilosoof David Hume vast dat:
het regeren op meningen is gefundeerd; en dit principe strekt zich uit van de meest despotische en meest gemilitariseerde regering tot de meest vrije en meest populaire.
Vandaar het grote belang van de macht in elk systeem om de mening van de massa te kunnen vormen. In zijn boek How Propaganda Works (2015) schreef de Amerikaanse geleerde Jason Stanley, hoogleraar Filosofie aan de Yale Universiteit, dat Hume zich afvroeg:
Waarom worden onderdanen, van wie de belangen niet worden bevorderd door de agenda van de elite, desondanks geleid door de opinies, die de elite wensen dat zij erop nahouden? Max Weber schreef later:
‘Elke buitengewoon geprivilegieerde groep ontwikkelt de mythe van haar superioriteit, vooral gebaseerd op het bloed. Onder omstandigheden van een stabiele verspreiding van de macht en zodoende van een corporatistische orde, wordt die mythe geaccepteerd door de niet geprivilegieerde groep.’
Het is standaard te denken dat de elite de macht behoudt door het verkondigen van de onjuiste ideologie dat haar belangen tegelijkertijd de belangen zijn van de gemeenschap in haar geheel. Weber’s punt betreft het mechanisme waarmee zij dit doet, namelijk door het verspreiden van de superioriteitsideologie van de elite, en het geloof dat de samenleving een meritocratie is. Vele andere denkers hebben soortgelijke argumenten naar voren gebracht.
De meest efficiënte manier om de massa te manipuleren, loopt natuurlijk via de media. Ook Edward Bernays, neef van Sigmund Freud en de meest invloedrijke grondlegger van de Public Relations-industrie, stelde de democratie gelijk aan de beheersing van de massa, door in zijn boek Crystallizing Public Opinion (1923) de elite erop te attenderen dat
[i]t has been possible so to mould the mind of the masses that they will throw their newly gained strength in the desired direction. Propaganda is the executive arm of the invisible government.
In een essay, getiteld ‘The Engineering of Consent,’ concludeerde Bernays in 1947 voorts dat:
[u]nder modern conditions of political advertising and manipulation, it has become possible to talk of the engineering of consent by an elite of experts and professional politicians. Consent that is thus engineered is difficult to distinguish in any fundamental way from the consent that supports modern totalitarian governments. Were the manipulated voter to become the normal voter, the government he supports could hardly be said to rest on his consent in any traditional sense of that word… to understand a stable citizen, you have to know that modern man quite often tries to work off his frustrations by spending on self-sought gratification. Modern man is internally ready to fulfill his self-image, by purchasing products which compliment it.
Het is belangrijk dit alles te weten, niet alleen omdat Bernays in 1999 door het tijdschrift Life werd uitgeroepen als ‘one of the 100 most influential Americans of the 20th century,’ maar ook omdat hij 'the father of the spinmeisters’ was ‘who manipulate our perceptions of politicians.’ Zijn propaganda-technieken bleven niet beperkt tot de verkoop van producten, maar worden tevens gebruikt bij het verkopen van politici en hun politieke ideologieën. Zoals in de middeleeuwen de macht van de Paus was gebaseerd op de de verspreiding van de officiële religieuze doctrine door de lagere geestelijkheid, zo berust de macht van de huidige elite op de propaganda van de mainstream-pers. Pas na de uitvinding van de boekdrukkunst, waardoor de bijbel in de eigen volkstaal verscheen, konden overal grote groepen mensen zelf het heilig geschrift lezen, en hadden zij de interpretatie van de clerus niet meer nodig. Juist daardoor kon de Reformatie een hoge vlucht nemen. Iets soortgelijks voltrekt zich de afgelopen decennia door de uitvinding van het internet. Als gevolg daarvan verloren de massamedia het monopolie op de berichtgeving, en dus op de waarheidsvinding. Wereldwijd kunnen Internetters nu over veel meer informatiebronnen beschikken dan voorheen, en kunnen zij bovendien datgene vernemen wat de mainstream-pers bewust verzwijgt.
Ook deze gedachte van mij nam Mak klakkeloos over toen hij in DWDD zonder bronvermelding vertelde dat ‘internet eigenlijk de boekdrukkunst van de 21ste eeuw [is].’ Geert heeft zich nooit ongemakkelijk gevoeld voor zijn schaamteloze plagiaat. Hij is een meester in het knippen en plakken, in het jatten van andermans gedachten, zoals jaren geleden iemand mij hierop attendeerde. Het opportunisme van Mak is zijn overlevingsstrategie. Bovendien wekt hij met zijn wat oubollige voorkomen en zijn archaïsche beeldspraak vertrouwen bij het mainstream-publiek, in een tijd waarin niemand meer ergens in gelooft.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten