zondag 12 augustus 2018

Ian Buruma's 'Signalen'

Het is geenszins overdreven te stellen dat wij in het tijdperk leven van het hoog kapitalisme, noem het neoliberalisme, een ideologie die door de accumulatie van rijkdom steeds meer mensen overtollig maakt. Daarbij wordt door de elite een beroep gedaan op lage-lonen-landen en op automatisering, een systeem dat — bij gebrek aan rechtvaardiging — wordt verkocht als ‘democratie.’ 

Een voorbeeld. Op donderdag 2 augustus 2018 begint de mainstream-opiniemaker Ian Buruma in zijn NRC-column met de volgende onaantastbaar beschouwde stelling:

Het is haast altijd onverstandig om eigentijdse volksmenners met Hitler te vergelijken. De verschrikkingen van het naziregime worden erdoor getrivialiseerd, en het verslapt de aandacht voor de specifieke problemen van vandaag.

Omdat Buruma’s referentiekader niet verder reikt dan het slachtofferschap van de joden, beperkt hij de geschiedenis voor de zoveelste maal tot het lot van het jodendom. Dat lot is voor hem zo uniek dat de ‘verschrikkingen van het naziregime’ elke historische vergelijking onmogelijk maken. Het wil niet tot hem doordringen dat de aanspraak als zou de holocaust uniek zijn in de praktijk niet opgaat. De Zweedse auteur Sven Lindqvist onderstreept dit feit nog eens aan het eind van zijn weergaloze boek Exterminate all the Brutes, One Man's Odyssey into the Heart of Darkness and the Origins of European Genocide (1992) wanneer hij concludeert dat ‘Auschwitz de moderne industriële toepassing [was] van een uitroeiingspolitiek waarop de Europese overheersing van de wereld […] lang heeft gesteund.’ De titel van zijn boek verwijst naar de zin uit Joseph Conrads Hart der Duisternis (1899)‘verdelg al het gespuis.’ Lindqvist vraagt zich af waarom de westerse protagonist ‘Kurtz zijn rapport over de beschavingstaak van de blanke man in Afrika met deze woorden eindigt?’ Hij schrijft dan: 

Ik las Conrad als een profetische auteur die alle gruwelijkheden die in het verschiet lagen, voorzien had. Hannah Arendt wist beter. Zij zag dat Conrad over de genocides van zijn eigen tijd schreef. In haar eigen boek ‘The Origens of Totalitarianism (1951),’ toonde ze hoe imperialisme racisme noodzakelijk maakte als het enig mogelijke excuus voor zijn daden […] Haar these dat nazisme en communisme van dezelfde stam komen is algemeen bekend. Maar velen vergeten dat zij ook de ‘verschrikkelijke slachtpartijen’ en het ‘barbaarse moorden’ van Europese imperialisten verantwoordelijk hield voor ‘de zegevierende introductie van dergelijke pacificatiemiddelen in de alledaagse, respectabele buitenlandse politiek,’ daarmee totalitarisme en zijn genocides producerend.

Lindqvist ontdekt gaandeweg dat de 

Europese vernietiging van de ‘inferieure rassen’ van vier continenten de grond voorbereidde voor Hitlers vernietiging van zes miljoen joden in Europa […] Het Europese expansionisme, vergezeld als het was door een schaamteloze verdediging van het uitroeien, manieren van denken en politieke precedenten schiepen die de weg baanden voor nieuwe wandaden, die uiteindelijk culmineerden in

niets anders dan ‘de holocaust.’ Hij deduceert hieruit dat

toen hetgeen was gebeurd in het hart der duisternis werd herhaald in het hart van Europa, niemand het herkende. Niemand wilde toegeven wat iedereen wist. Overal in de wereld waar kennis wordt onderdrukt, kennis die als ze bekend zou worden gemaakt ons beeld van de wereld aan gruzelementen zou slaan en ons zou dwingen om onszelf ter discussie te stellen — daar wordt overal het Hart der Duisternis opgevoerd. U weet dat al. Net als ik. Het is geen kennis die ons ontbreekt. Wat gemist wordt is de moed om te begrijpen wat we weten en daaruit conclusies te trekken.

Voor Lindqvist is duidelijk dat

the Nazi quest for Lebensraum had at its core been an application of the expansionist and racist principles of imperialism and colonialism, but for the first time applied against fellow Europeans rather than against the distant and dehumanized peoples of the Third World. The book encouraged historians to research the effect of atrocities in colonial times on Nazi thought.

Alleen al ‘eigentijdse volksmenners met Hitler vergelijken,’ staat voor Buruma gelijk aan het trivialiseren van de ‘verschrikkingen van het naziregime,’ zo volstrekt uniek is voor hem de joodse holocaust. De gedachte dat bijvoorbeeld zijn Amerikaanse broodheren de nakomelingen zijn van de witte Europese kolonisten, die de dood van tenminste 7 miljoen Indianen in het huidige grondgebied van de VS op hun geweten hebben, is voor hem absoluut taboe, het zou het einde van zijn carrière betekenen. Het Kwaad moet altijd in de Ander geprojecteerd worden, en hoe succesvoller dit gebeurt des te ‘blanker’ de witte man kan lijken. ‘The west is the best,’ als ultiem criterium. Tijdens de voorbereidingen van de illegale Amerikaanse agressieoorlog tegen Irak stelde dezelfde Ian Buruma op 16 juli 2002 dat 

we cannot expect the Americans to be keen on our European civilizing mission.  There is only one way out of this dilemma, which is to rebuild European military power. We cannot match the US, but we can share more of its burden. If we want the Americans to sign up to the ICC, we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.

Het advies aan Europeanen om de Amerikanen te ontlasten van het ‘smerige werk’ om de imperiale belangen van de westerse elite te verdedigen, leidt vanzelfsprekend tot ‘verschrikkingen,’ die vanuit het oogpunt van bijvoorbeeld de Iraakse burgerslachtoffers even meedogenloos waren als de oorlogsmisdaden van de nazi’s. En waren de Amerikaanse misdaden tegen de menselijkheid in Vietnam -- waarbij volgens de toenmalige minister van Defensie, Robert McNamara, tenminste 3,4 miljoen Zuid-Oost Aziaten vermoord werden en grote delen van het land van de boerenbevolking werd vergiftigd -- minder ‘smerig’ dan het ‘smerige werk’ van de nazi’s? Buruma mag dan wel beweren dat ‘international justice is as much an American as a European idea, if not more so,’ maar een ieder die slechts een vluchtige blik op de geschiedenis van de VS heeft geworpen — een imperium dat ruim 93 procent van zijn bestaan in oorlog is geweest — beseft ogenblikkelijk dat Ian's bewering simplistische propaganda is. Zijn beeld van de VS is op zijn minst ridicuul. Zo schrijft hij dat ‘it was an American president, Woodrow Wilson, who fathered the League of Nations in a wildly idealistic attempt to secure world peace.’ Buruma verzwijgt te vermelden dat onder andere de Amerikaanse socioloog en historicus James W. Loewen in zijn 'National Bestseller,’ getiteld Lies My Teacher Told Me. Everything Your American History Book Got Wrong (1996), op het volgende heeft gewezen:

My students seldom know or speak about two antidemocratic policies that Wilson carried out: his racial segregation of the federal government and his military interventions in foreign countries. Under Wilson, the United States intervened in Latin America more often than at any other time in our history... In the summer of 1918 he authorized a naval blockade of the Soviet Union and sent expeditionary forces to Murmansk, Archangel, and Vladivostok to help overthrow the Russian Revolution.

Zelf verklaarde Wilson in 1907 tijdens een college aan Columbia University:

Since trade ignores national boundaries and the manufacturer insists on having the world as a market, the flag of his nation must follow him, and the doors of the nations which are closed must be battered down… Concessions obtained by financiers must be safeguarded by ministers of state, even if the sovereignty of unwilling nations be outraged in the process. Colonies must be obtained or planted, in order that no useful corner of the world may be overlooked or left unused.

Loewen: 

With hindsight we know that Wilson's interventions in Cuba, the Dominican Republic, Haiti, and Nicaragua set the stage for the dictators Batista, Trujillo, the Duvaliers, and Somozas, whose legacies still reverberate.

Bovendien zond Wilson troepen naar Mexico om daar Amerikaanse investeringen veilig te stellen. Piero Gleijesus, hoogleraar aan de Johns Hopkins University en een alom gerespecteerde expert op het gebied van ‘US intervention in Latin America,’ schreef: 

It is not that Wilson failed in his earnest efforts to bring democracy to these little countries. He never tried. He intervened to impose hegemony, not democracy. 

Opnieuw Loewen:

The United States also attacked Haiti's proud tradition of individual ownership of small tracts of land, which dated back to the Haitian Revolution, in favor of the establishment of large plantations. American troops forced peasants in shackles to work on road construction crews. In 1919 Haitian citizens rose up and resisted U.S. occupation troops in a guerrilla war that cost more than 3,000 lives, most of them Haitian [...] George Barnett, a U.S. marine general, complained to his commander in Haiti: ‘practically indiscriminate killing of natives has gone on for some time,'

hetgeen Loewen tot de conclusie voert dat Wilson's politiek in de praktijk gebaseerd was op drie keiharde feiten: 'colonialism, racism, and anticommunism.’ De vooraanstaande Amerikaanse historicus Richard Hofstadter concludeerde dat

Roosevelt ever had deep faith in the United Nations as an agency of world peace is doubtful. His original and spontaneous reaction was to seek for peace and stability not through a general concert of all the nations but rather through a four-power establishment of the United States, Great Britain, Russia, and China, which was to police the world... Rather than an overall world organization he favored regional organizations, which were to leave all questions of peace and security to the four great powers.

Ware het niet zo treurig dan zou Buruma’s voorstelling van zaken — ‘a wildly idealistic attempt to secure world peace’ — lachwekkend zijn. Daarom is de vraag gerechtvaardigd of hij nu wel de aangewezen figuur is om de lezer te confronteren met het volgende probleem: ‘Herkennen we de signalen voordat het te laat is?’ Over welke signalen beschikt deze opiniemaker van de commerciële media?  Hoewel Buruma publiekelijk betoogt: ‘laten we proberen van het verleden te leren,’ daarbij verwijzend naar ‘het verval van de democratie in de jaren dertig,’ bepleitte hij eerder als woordvoerder van de gevestigde orde voor het deelnemen aan ‘smerig werk,’ dat in strijd is met het internationaal recht, en, niet te vergeten, met dat wat Buruma zelf ‘beschaafde democratische normen’ noemt. Dat zijn ‘smerige werk’ in strijd is met deze ‘normen’ komt niet in hem op. Zijn pleidooi dat ‘we too must do the dirty work’ is in werkelijkheid een oproep voor grootscheepse terreur, dezelfde terreur als die van de fascisten en de nazi’s, maar dit ontgaat hem. Een beetje ontwikkeld mens beseft natuurlijk dat het werkelijke gevaar in het neoliberale systeem zelf schuilt en dat de gekoesterde vijand, intern zowel als extern, een legitimering van de macht vormt om in het zadel te blijven. Wat is het fascisme anders dan het met geweld politieke doeleinden nastreven en het rechtvaardigen van wat Buruma ‘dirty work’ betitelt? Maar juist dit signaal verzwijgt hij, uit lijfsbehoud. Toch is hij er zich van bewust dat er 

veel manieren [zijn] om de werkelijkheid te negeren. En juist op dat punt kunnen we lering trekken uit de jaren dertig in Europa. Een aanzienlijk aantal Duitse zakenlieden en industriëlen, die conservatief waren maar geen nazi’s, konden best met Hitler leven, zolang zij dachten dat zij er financieel belang bij hadden. Zijn manieren lieten te wensen over, dat wel, maar zij zouden hem wel naar hun hand zetten. Dit bleek een illusie te zijn.

Getuige zijn eigen oproep voor grotere deelname aan massaal geweld kan men niet verwachten dat Buruma verwijst naar bijvoorbeeld het Amerikaans militair-industrieel complex, waarvoor de Republikeinse president Dwight Eisenhower al in 1961 waarschuwde, aangezien dit onderdeel van de deep state een potentieel gevaar voor de democratie was en blijft. In zijn afscheidstoespraak als president verklaarde hij:

Disarmament, with mutual honor and confidence, is a continuing imperative. Together we must learn how to compose differences, not with arms, but with intellect and decent purpose. Because this need is so sharp and apparent I confess that I lay down my official responsibilities in this field with a definite sense of disappointment. As one who has witnessed the horror and the lingering sadness of war -- as one who knows that another war could utterly destroy this civilization which has been so slowly and painfully built over thousands of years -- I wish I could say tonight that a lasting peace is in sight.

Eerder al had deze oud-opperbevelhebber van de Geallieerde Strijdkrachten in Europa met klem erop gewezen:

Every gun that is made, every warship launched, every rocket fired signifies, in the final sense, a theft from those who hunger and are not fed, those who are cold and are not clothed. This world in arms is not spending money alone.

It is spending the sweat of its laborers, the genius of its scientists, the hopes of its children.

The cost of one modern heavy bomber is this: a modern brick school in more than 30 cities.

It is two electric power plants, each serving a town of 60,000 population.

It is two fine, fully equipped hospitals. It is some 50 miles of concrete highway.

We pay for a single fighter plane with a half million bushels of wheat.

We pay for a single destroyer with new homes that could have housed more than 8,000 people.

This, I repeat, is the best way of life to be found on the road. the world has been taking.

This is not a way of life at all, in any true sense. Under the cloud of threatening war, it is humanity hanging from a cross of iron.

Maar ook dit 'signaal' herkent Ian Buruma niet in zijn opiniestuk dat de NRC afdrukte, omdat hij, net als de door hem gememoreerde ‘Duitse zakenlieden en industriëlen,’ er ‘financieel belang bij’ heeft het te verzwijgen. In het neoliberalisme draait alles om geld, en ook dit is een door hem angstvallig verzwegen parallel met de ‘jaren dertig.’ De hoofdredacteur van het zelfbenoemde ‘liberal’ tijdschrift The New York Review of Books stelt in zijn NRC-betoog dat in

landen met een democratische traditie het verleidelijk [is] om in de waan te verkeren dat het ons nooit zal overkomen: onze politieke instellingen zijn immers te sterk, of ons volk houdt zo van haar vrijheid, of wij zijn te modern en beschaafd om in barbarisme te vervallen.

Het opmerkelijke is alleen dat Buruma het doet voorkomen niet te begrijpen dat zijn oproep om een deel van het ‘dirty work’ op ons te nemen nu juist een pleidooi is om ‘in barbarisme te vervallen,’ een feit waarvan hij zich maar al te bewust is gezien zijn woorden dat wij daarmee ‘het risico aanvaarden om daarvoor verantwoordelijk te worden gesteld,’ let wel, ‘verantwoordelijk’ voor het plegen van oorlogsmisdaden, misdaden tegen de menselijkheid, en zelfs — in het uiterste geval — voor genocide. Uitgaande van zijn oproep om een deel van het ‘dirty work’ van de VS uit handen te nemen is de volgende vraag van de Amerikaanse geleerde, Monica Duffy Toft, uiterst relevant: ‘Why is America Addicted to Foreign Interventions?’ Mevrouw Toft is niet de eerste de beste mainstream-opiniemaker, maar een alom gerespecteerde deskundige op het gebied van de internationale betrekkingen. Zij is hoogleraar International Politics en directeur van de Fletcher School's Center for Strategic Studies. Toft studeerde summa cum laude af en is lid van de invloedrijke Council of Foreign Relations, het intellectueel paradepaardje van het imperialistisch Amerikaans establishment. ‘Her work has been recognized through numerous awards, grants and fellowships, including being named Carnegie Scholar by the Carnegie Foundation of New York for her research on religion and violence in 2008, awarded a Fulbright Scholarship to Norway in 2012, and granted Princeton's World Politics Fellowship in 2015.’ Eind 2017 schreef zij in The National Interest:

The United States engaged in forty-six military interventions from 1948–1991, from 1992–2017 that number increased fourfold to 188.

At a time when the United States is preparing to increase Pentagon spending and escalate troop deployments overseas, an analysis of U.S. military interventions since the country’s founding highlights two important and related dynamics.

First, the empirical distribution of military interventions –– that is, the deployment of U.S. armed forces to other countries –– is not evenly distributed; and in fact is highly skewed, in terms of frequency, to favor the historical period following the end of the Cold War (1991).

Second, U.S. military interventions since WWII have only rarely achieved their intended political objectives. That is, the United States has lost more than won; and when it has ‘won,’ it has generally won at a cost far in excess of what would have been considered reasonable prior to the intervention.

This leads to an important puzzle: if U.S. military interventions are failing more often, what accounts for the dramatic increase in their use since 1991?

Basic Statistics

If we look at the distribution of the 392 U.S. military interventions since 1800 reported by the Congressional Research Service in October 2017 by fifty-year increments, the data show a dramatic increase: from 1800–1849 there were thirty-nine interventions; forty-seven from 1850–1899; sixty-nine from 1900 — 1949; 111 from 1950–1999; and 126 from 2000–2017 — a period of only seventeen years as compared to fifty years in the other periods.

As these data reveal, the rate of intervention across time is not monotonic, but jumps during the two world war periods (1917–18), as well as the Cold War (1948–91). One implication being that the world wars forced the United States into a permanently international posture, and at the same time, as a consequence, resulted in the conscious development of reach: the raw and almost unique capacity among peer competitors to rapidly move armed forces across the globe and support them during sustained offensive operations.

If we further refine the data to compare Cold War and post–Cold War intervention rates, something truly striking emerges: while the United States engaged in forty-six military interventions from 1948–1991, from 1992–2017 that number increased fourfold to 188.

These statistics introduce two important puzzles. First, why would military interventions rise at the same time success in military interventions has been declining? Second, why would military interventions increase after the Cold War, when both an ideological rationale for interventions (say, to rescue peoples in danger of falling into a Soviet, and by extension, authoritarian, orbit) and a material existential threat to U.S. national security (no more dominoes, a reduced threat of deliberate thermonuclear war) had declined? In other words, if the United States only intervenes with armed force when its vital interests are at stake, why intervene more often when there are arguably fewer vital interests at stake? The answer is that Washington too often intervenes militarily when it should not — and U.S. security and prosperity have both suffered as a result.

Kortom, het ‘dirty work’ van de VS is niet alleen in strijd met de internationaal recht en de geclaimde ‘democratische’ normen en waarden, waarover Buruma de mond vol heeft, maar heeft ook nog eens als resultaat gehad dat de ‘veiligheid en de welvaart van de Verenigde Staten beide eronder geleden hebben,’ aldus wetenschappelijk onderzoek van mevrouw Toft. Gezien deze realiteit is Buruma’s advies om deel te nemen aan dit geweld  ronduit misdadig, niet alleen voor de miljoenen slachtoffers van de gewelddadige Amerikaanse interventies, maar eveneens voor de belastingbetalende Europeanen, van wie de ‘veiligheid’ — de belangrijkste taak van de staat — steeds meer bedreigd zal  worden. Zo mogelijk nog dwazer is Buruma’s stelling dat, met het oog op de naderende ‘einde’ van wat hij de ‘Pax Americana’ noemt, ‘we ons’ nu al ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’  In de Engelse editie van dit propagandastuk meldt mijn oude vriend dat ‘even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ 

Waarop deze wereldwijde ‘oprechte nostalgie’ gebaseerd zal zijn, verzwijgt Buruma wijselijk. Nog afgezien van de ontelbare buitenlandse slachtoffers van het uiterst agressieve Amerikaanse neoliberalisme is het ondenkbaar dat de meer dan 40 miljoen Amerikanen die vandaag de dag onder de armoedegrens leven, na de ineenstorting van het Amerikaanse rijk werkelijk met ‘heimwee’ zullen ‘terugkijken’ op hun armoedig bestaan. Eén op de zes kinderen in de VS lijdt honger. Volgens onderzoek van de U.S. Federal Reserve uit 2017 is tenminste ’44%’ van de Amerikanen niet in staat ‘to cover an unexpected $400 emergency expense or would rely on borrowing or selling something to do so… Some studies have suggested that medical bills are the No. 1 cause of personal bankruptcies… Millions of Americans are already struggling with student loans ($1.4 trillion and counting), house and auto bills, and other debts.’  Het is algemeen bekend dat ‘Millions of Americans are one pay check away from the street.’ 

December 2017, the United Nations special rapporteur on extreme poverty and human rights, Philip Alston, undertook a two week investigation on the effects of systemic poverty in the United States, and sharply condemned ‘private wealth and public squalor.’ 


Deze feiten weerhouden Buruma en zijn ‘stedelijke elites’ er niet van om verontwaardigd en zelfs geagiteerd te reageren op het feit dat de meerderheid van de westerse bevolking geen vertrouwen meer heeft in het gecorrumpeerde bestel, waarvan de elites zo profiteren. De OECD, de ‘Organization for Economic Co-operation and Development declared in 2008 that child poverty in the US is 20% and poverty among the elderly is 23%.’ Hoewel de realiteit geen rol van betekenis speelt in Buruma’s mens- en wereldbeeld, verklaart de dagelijkse werkelijkheid wel degelijk waarom een ‘populist’ als Donald Trump het vertrouwen kreeg van een aanzienlijk deel van de Amerikaanse kiezers, terwijl Hillary Clinton, als exponent van de liberale elite, door tenminste even zovelen werd afgewezen. De meningen van mijn opinies producerende oude vriend moeten dan ook niet gezien worden als een neerslag van de realiteit, maar als goed betaalde propaganda van een ‘social climber,’ oftewel iemand die ‘becomes friends with someone else if they have something that they want.’ Vandaar ook zijn bewondering voor de veroordeelde beursspeculant George Soros, die in het tijdschrift The New York Review of Books een platform heeft gekregen om zijn vermeende ‘filantropische’ opvattingen openbaar te maken. Nu Buruma er hoofdredacteur is geworden zal daar zeker geen eind aan komen, hetgeen wederom bewijst dat met genoeg ‘filantropische’ douceurtjes zelfs een criminele speculant zich moeiteloos toegang kan verschaffen tot de soirées van de ‘urban elites.’ Onverzadigbare begeerte, meedogenloze doelgerichtheid, benevens gebrek aan tradities en decorum zijn voldoende om in bepaalde kringen geaccepteerd te worden, zoals ‘we’ wederom kunnen opmaken. Geld is macht, en macht produceert nog meer geld, zoals blijkt uit ondermeer het feit dat dankzij de neoliberale 'democratie' op dit moment slechts 64 individuen op aarde evenveel bezitten als de helft van de hele mensheid tezamen. Dit zal net zolang blijven doorgaan tot het systeem aan zijn eigen corruptie ten onder gaat. Het zijn de gecorrumpeerde mainstream-opiniemakers als Ian Buruma, die de angstige middenklasse blijven indoctrineren met hun simplistische neoliberale propaganda, en zodoende het stervensproces van deze failliete ideologie weten op te rekken. 

Maar over al deze ‘signalen,’ die onvermijdelijk leiden tot een verdere verrechtsing,  zwijgt Buruma als het graf, en het gevolg is dat — in de woorden van Ian himself — ‘de aandacht voor de specifieke problemen van vandaag [verslapt].’ De kracht van een demagoog is dat hij/zij bij uitstek politieke fenomenen weten te dépolitiseren. Daar worden propagandisten goed voor betaald, en mijn oude vriend is daarvan een sprekend voorbeeld. Zijn NRC-opiniestuk eindigt hij met de opmerking dat de 

vrijheid verdedigd [zal] moeten worden. Dit kan alleen als we de gevaren scherp onder ogen zien. Pas als mensen gaan geloven dat zij niets meer kunnen doen om aan de grote en kleine demagogen weerstand te bieden, dan weten we zeker dat het te laat is.


Ik ben het volledig met hem eens, vandaar ook mijn kritiek op zijn demagogie met betrekking tot bijvoorbeeld de noodzaak van 'dirty work,' die de weg vrijmaakt voor het nieuwe fascisme. Meer daarover later.






Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...