d o o r _ S t a n _ v a n _ H o u c k e
Interview met Sami Abou-Shehadeh
“Wij moeten telkens onze eigen geschiedenis en herkomst ontkennen.”
Sami Abou-Shehadeh is 31 jaar, student geschiedenis en hij verzamelt gegevens over Jaffa en leidt ons rond in het oude havengebied.
Na ons door het oude Palestijnse Jaffa te hebben geleid, met zijn haven, vervallen gebouwen, gerenoveerde gebouwen en nieuwbouw voor Joodse yuppen, eten we in een Palestijnse visrestaurant. Jaffa behoorde samen met Haifa tot de twee belangrijke havens van Palestina. Hoewel Jaffa door de VN was toegewezen aan de toekomstige Palestijnse staat werd de hele stad in 1948 etnisch gezuiverd. Van de ongeveer 70.000 Palestijnen bleven er slechts 3.650 achter, die allen in de oude buurt rond de haven onderdak zochten. ‘De Palestijnen die op de of andere reden wisten te blijven, kwamen tot 1966 onder militair bestuur te staan. Deze buurt werd omheind en de Europese Joden die de huizen van de verdreven Palestijnen in bezit hadden genomen, noemde het deel waar de Palestijnen woonden dan ook het getto. Die herkenden dat onmiddellijk. Als je hier nu vraagt naar het getto word je naar deze buurt verwezen. De etnische zuivering was een immens traumatische gebeurtenis voor de Palestijnse gemeenschap, die diepe sporen heeft nagelaten. In 1948 verloren de Palestijnse vluchtelingen van Jaffa niet alleen de meerderheid en hun gemeenschap, ze verloren ook hun vaderland en in één klap al hun bezittingen. Een jaar later verloor ook het handjevol achterblijvers hun bezit. Toen volgde in 1950 de zogeheten ‘wet van het bezit van afwezigen’ waarbij de staat Israël alle eigendommen in beslag kon nemen van Palestijnen die naar het buitenland waren verdreven. Het was simpelweg gelegaliseerde diefstal. Mijn familie bijvoorbeeld die bezit had in een dorp hier vlakbij werd gedwongen in het getto te blijven onder militair bewind en mocht niet vrij reizen. De Israëlische overheid concludeerde vervolgens dat wij niet op ons land waren en confisqueerde ons bezit. Ik kom uit een boerenfamilie en een van mijn grootvaders, die spoedig daarna stierf, geloofde dat de ware genadeklap voor hem niet de Nakba zelf was, de etnische zuivering, maar het confisqueren van zijn land. Het was voor het eerst na jaren zwoegen dat hij een eigen boomgaard bezat en die verloor hij. Hij was volkomen rechteloos en heeft nooit begrepen hoe dat kon. Mijn grootvader was een gevangene geworden in zijn eigen land, hij mocht de amandelbomen niet meer zien bloeien, de geur van nat geregende aarde niet meer opsnuiven, hij kon de vogels niet meer door de lucht boven zijn land zien vliegen, kon de cicaden niet meer te keer horen gaan. Hij verloor zijn hele universum, net als de meeste anderen was zijn hele bestaan verbonden geweest aan de grond, hij leefde ervan, de aarde gaf hem zin en betekenis, de grond was alles, het was de werkelijkheid waarin hij geleefd had. Zijn hart brak. Ondertussen begon in het begin van de jaren vijftig de staat Israel Jaffa te bevolken met Joodse immigranten en de Palestijnse achterblijvers zagen hoe hun bezit onder de nieuwkomers verdeeld werd zonder dat ze ook maar iets daartegen konden ondernemen. Volgens mij verklaren deze gebeurtenissen het feit dat er in de jaren vijftig en zestig zo’n hoog percentage criminaliteit bestond onder de Palestijnen in Jaffa. De samenleving was totaal ontwricht geraakt, vooral ook psychologisch. Men had de oorlog in 1948 verloren, vervolgens kon men in 1949 het eigen bezit niet verdedigen, en tenslotte plaatste de staat de Joodse indringers, de vijand, niet alleen in hun eigen buurt, maar zelfs in hun eigen huis. Ze kregen Joodse nieuwkomers ingekwartierd. U kunt zich voorstellen dat de overgrote meerderheid van de Arabische mannen met hun oriëntaals gevoel voor eer een geweldige psychologische dreun kregen. Ze waren niet in staat geweest hun vaderland te verdedigen, en ook niet hun bezit, en zelfs niet de huizen waarin ze woonden. Ze waren gebroken en raakten verslaafd aan de opium of alcohol of gokken. Die generatie is kapot gemaakt. Maar met de opkomst van de tweede generatie na de Nakba, de eerste studentengeneratie, begon er een verandering op te treden binnen de Palestijnse gemeenschap hier. Men werd zich bewust van het feit dat ook Palestijnen rechten hebben en dat we kunnen bogen op een rijke geschiedenis. Het probleem waarmee de Palestijnse buurt hier wordt geconfronteerd is dat sinds 1951 Jaffa onder het gemeentebestuur van Tel Aviv valt en alle stadsplanners Joden uit Tel Aviv zijn. Zij besloten in de loop van de jaren zestig om het Palestijnse getto van Jaffa te slopen. De plaatselijke bevolking kreeg geen vergunning meer om hun huizen te renoveren of om bij te bouwen. Het moest volledig van de kaart geveegd worden, onzichtbaar worden gemaakt. Er moest een hypermoderne Rivièra voor in de plaats komen, een soort Côte d’Azur van het Midden Oosten. En daarmee zouden niet alleen alsnog alle Palestijnen worden verwijderd, maar er zou zo ook een definitief einde zijn gekomen aan de fysieke herinnering aan de Palestijnse historie in Jaffa. Tussen 1975 en 1985 liet de gemeenteraad van Tel Aviv meer dan 3000 appartementen in de getto slopen. Het puin werd op het strand van Jaffa gestort om zo meer ruimte te maken voor nieuwbouw. Tien jaar lang werd daar ook huisvuil en allerlei rotzooi gedumpt. Ik herinner me dat als we er in de jaren tachtig gingen zwemmen de strandwacht meteen kwam aanrennen om ons weg te sturen vanwege het glas, het gif, en de ratten. Op een bepaald moment werd de illegale stortplaats niet meer geaccepteerd door de locale bewoners en ze begonnen een juridische procedure. Uiteindelijk besliste het Israëlisch Hoog Gerechtshof in 1986 dat het afgelopen moest zijn met die puinhoop. Het was een van de voorbeelden dat de plaatselijke Palestijnen mondiger zijn geworden en niet alles meer over hun kant laten gaan, zoals de eerste generatie deed. Maar die rechterlijke uitspraak werd al snel vergeten tot er zich in de jaren negentig ontploffingen voordeden in de vuilnisberg. Toen besefte de gemeenteraad dat daar niet gebouwd kon worden en kwam er een einde aan hun Rivièraproject. Nu hebben ze een aangepast plan. De gemeenteraad van Tel Aviv wil de arme en niet kapitaalkrachtige Palestijnen uit de buurt langs de kust weg hebben zodat de huizen kunnen worden gerenoveerd en worden verkocht aan rijke Joden, die over de zee uit willen kijken. De gemeenteraad stelt dat dit niet de opzet is, maar dat dit nu eenmaal de werking is van de vrije markt. Zo zien we dat de vrije markt toch dat kan bereiken wat de Joodse staat niet kon: het verdrijven van de laatste Palestijnen uit het getto van Jaffa. Ik las onlangs in de krant dat één vierkante meter in het noordelijk deel van deze buurt al 8000 dollar kost. Dus een gewone woning van 200 vierkante meter kost meer dan anderhalf miljoen dollar en niemand in de Palestijnse gemeenschap kan zich dit bedrag permitteren, dus vertrekken ze en worden hun huizen opgekocht door rijke Joden. Maar waar moeten ze naartoe? Het probleem is dat Jaffa is omgeven door Joodse plaatsen. En daar wordt niet voor Palestijnen gebouwd, er staan geen moskeeën of kerken of scholen voor hen. Men is dus aangewezen op Jaffa. Er is nu dan ook een buitengewoon groot woningtekort en de financieel zwakke Palestijnse gemeenschap probeert de krankzinnige prijsontwikkeling te bestrijden. In Israël bestaat er geen serieuze competitie tussen Palestijnse en Israëlische jongeren om de eenvoudige reden dat wij volkomen gemarginaliseerd zijn. Palestijnen zijn al vanaf het begin van de joodse natie tweederangs burgers. In Israël beheersen de Joden alles, wij worden vooralsnog getolereerd maar niet geaccepteerd. En wij weten dat. Van de staat mogen wij onszelf niet zien als Palestijnen, wij worden Arabische Israëli’s genoemd, en die mogen slechts een ondergeschikte rol spelen. Wij moeten telkens onze eigen geschiedenis en herkomst ontkennen. Op Palestijnse scholen in Israël mag er niet over de Nakba worden gesproken. Het is ons niet toegestaan onszelf als slachtoffer te beschouwen van de Israëlische etnische zuiveringen, doen we dat wel dan worden we helemaal beschouwd als een vijfde colonne van de vijand. De eerste generatie van de Nakba had het wat dat betreft nog moeilijker, die verdrong de geschiedenis. Zij waren zo getraumatiseerd dat ze hun persoonlijke ervaringen met niemand wilden delen. Toen ik de oude mensen over 1948 interviewde, wilde de meerderheid na twee of drie keer niet meer met mij praten. Ze konden het gewoonweg niet. Samen met mijn Joods-Israelische vriend Ori geef ik rondleidingen in Jaffa. Aan hem zie ik duidelijk het verschil met ons. Hij is van de derde generatie Joodse immigranten. Zijn grootvader behoorde tot de generatie van de grondleggers van de staat Israël, zijn vader was een gerespecteerde rechter en hijzelf doet momenteel zijn doctoraal in filosofie. Ze behoren tot de elite van dit land. Hij erft zijn familiebezit, zoals zijn vader dat deed. Maar bij de Palestijnen is die continuïteit vernietigd. Wij erven niets, omdat we alles verloren hebben. Zelfs de achtergebleven Palestijnen die na 1948 nog land bezaten in Israël, zagen hun bezit in de jaren vijftig en zestig geconfisqueerd worden. De Palestijnse gemeenschap was decennialang kapot geslagen. Palestijnen konden alleen nog maar voor de Joodse economie werken. Bovendien was een groot deel van de Palestijnse elite gevlucht. Daarnaast worden we op elk niveau gediscrimineerd, werk, huisvesting, onderwijs. Het gevolg is dat de Palestijnen geen onderdeel vormen van de Israëlische elite, je vindt ons nagenoeg niet in de academische wereld, niet in het management van de economie, niet in de politieke- en zeker niet in de militaire toplaag. En de elite bepaalt hier alles, zoals overal ter wereld. Wij bevinden ons in de marge van deze samenleving, al heel lang. Sinds de laatste twee decennia beginnen de Palestijnen zich bezig te houden met wat hun eigen identiteit is binnen Israël. De eerste twee generaties hadden het bijzonder moeilijk, die waren meer gericht op de vraag: hebben we morgen nog te eten? Het overleven was het belangrijkste. Maar de nieuwe generatie bezint zich wel degelijk over hun Palestijnse identiteit, denkt na over een nationale identiteit waarop ze trots kunnen zijn. Het probleem is nu niet zozeer meer Israël, als wel de Palestijnen elders. Oslo dwong de PLO om de Palestijnen in Israël te behandelen als Israëli’s. Wij vormen geen onderdeel van de onderhandelingen. Wij staan alleen, op onszelf terug geworpen en dat is een zeer gecompliceerde en frustrerende situatie voor elke Palestijn die voor rechtvaardigheid strijdt. Het doodt elke hoop op iets gemeenschappelijks, een gemeenschappelijke Palestijnse identiteit. Hoewel men geïsoleerd is, worden de Palestijnen in Israël wel sterk beïnvloed door wat er in de rest van de Arabische wereld en in Palestina gebeurt. Wij bezitten geen intellectuele elite die een serieuze identiteit kan helpen opbouwen voor ons Palestijnse Israëli’s. Wij horen bij niemand. Beide partijen sluiten ons uit. De Israëlische identiteit is een gesloten identiteit, die wordt volkomen bepaald door het Joods-zijn. Het is ook de reden waarom de eerste en tweede generatie nooit Israëli’s werden. Nu wordt voor de nieuwe generatie de Palestijnse identiteit steeds belangrijker. Men heeft een eigen historisch bewustzijn ontwikkeld, het besef van de Nakba dwingt ons na te denken over wie we zijn en over wat onze positie moet zijn. Dat maakt je niet trots, geenszins, maar het maakt je wel bewust van wie je bent, van de traditie. Volgens mij is er niets om als Palestijn trots op te zijn, onze geschiedenis is er een van continue mislukkingen, absoluut geen geschiedenis om mythen op te bouwen. Het was voor mij ook geen reden om geschiedenis te studeren. Ik studeer geschiedenis omdat ik ervan hou en omdat ik van Jaffa hou. Overigens zal het straks zeer moeilijk voor mij zijn om een baan te vinden waarbij ik onderzoek kan verrichten. Er zijn maar weinig universiteiten hier voor ons Palestijnen waar we aan de slag kunnen. Bovendien zal ik moeten concurreren met Israëli’s die zijn afgestudeerd aan de beste Amerikaanse universiteiten, zoals Princeton, Yale en Harvard. Wat ik het liefst zou willen doen is het lesgeven op een Palestijnse middelbare school. Ik heb een jaar lang les gegeven op het Terra Santa College in Bethlehem, maar de rector van de school hield niet erg van de inhoud van mijn lessen. Hij vond mijn informatie gevaarlijk. En vergeet niet, alle schoolhoofden in Israël moeten eerst goedgekeurd worden door de veiligheidsdienst en voelen dus altijd de adem in hun nek van de zionistische overheid.’ De positie van Sami is illustrerend voor de positie van alle Palestijnse Israëli’s: hij kan niet voor- noch achteruit, het is alsof hij door een niemandsland zwerft, op zoek naar zijn volk om zichzelf te vinden. |
Geen opmerkingen:
Een reactie posten