maandag 29 augustus 2016

Frank Westerman's Provinciale Schrijverij 15


De CIA weet het en noemt het in interne documenten ‘blowback,’ de ‘unforeseen consequence of our policies abroad,’ waarbij bijvoorbeeld een zogeheten ‘intelligence asset, zich plotseling 'against its sponsors’ keert, te weten: de Amerikaanse geheime diensten. De Guardian meldde daarover vier dagen na de aanslagen van 11 september 2001:

The sophisticated methods taught to the Mujahideen, and the thousands of tons of arms supplied to them by the US – and Britain – are now tormenting the West in the phenomenon known as `blowback,’ whereby a policy strategy rebounds on its own devisers.

Osama bin Laden en Al Qaida zijn hiervan de meest in het oog lopende voorbeelden, maar ook terreurorganisaties als ISIS en haar partners zijn producten van een inlichtingendienst als de CIA. ‘What we’ve created blows back in our face,’ zo beseffen talloze Amerikaanse insiders. Daarbij blijft voor hen de vraag actueel in hoeverre het militair-industrieel complex, waarvoor Eisenhower al in 1961 waarschuwde, dit proces bewust uitlokt om zijn bestaan te kunnen rechtvaardigen. Hoewel Frank Westerman en de rest van de westerse mainstream-pers het doen voorkomen dat het ‘beschaafde’ Westen nauwelijks tot niet verantwoordelijk is voor het ontstaan van ‘het terrorisme’ is de werkelijkheid precies tegenovergesteld. Zo hebben westerse mogendheden al sinds begin vorige eeuw de ontwikkelingen in het Midden-Oosten ingrijpend bepaald door het onder elkaar verdelen van het Arabisch grondgebied. Bovendien heeft het verraad van de Britten een belangrijke rol gespeeld. In ruil voor de Arabische steun in de strijd tegen het Ottomaanse rijk had het Verenigd Koninkrijk de Arabieren onafhankelijkheid beloofd om vervolgens deze belofte nog tijdens de Eerste Wereldoorlog te schenden. In het diepste geheim besloten in 1916 Frankrijk en Groot Brittannië het Arabisch grondgebied, dat tot dan toe in handen was van het Ottomaanse Rijk, onderling te verdelen, zodra de oorlog gewonnen zou zijn. De inzet was destijds, en is nog steeds, de oliebronnen, de meest vitale grondstof voor het kapitalistische Westen, zoals de geopolitieke beleidsbepalers van het Amerikaanse ministerie Buitenlandse Zaken in 1945 maar al te goed wisten toen zij de oliereserves beschreven als 'a stupendous source of strategic power, and one of the greatest material prizes in world history.’ Alle propaganda ten spijt, wordt in de praktijk de koers van de geschiedenis altijd en overal bepaald door het streven een greep te krijgen op de grondstoffen en markten. In een moment van opmerkelijke openheid verklaarde in 1898 de Britse onderkoning van India, Lord George Curzon: 

Ik moet toegeven dat voor mij [landen] stukken zijn op een schaakbord waarmee een groot spel wordt gespeeld met als inzet de heerschappij over de wereld.

Eén van de ‘stukken’ was Perzië en het aansluitende gebied rond de Golf. Die strategisch belangrijke regio moest veilig gesteld worden tegen het expansionisme van het Russische rijk. In mei 1903 liet de toenmalige Britse minister van Buitenlandse Zaken, Lord Landsdowne, het Hoger Huis weten dat zijn regering

het vestigen van een marinebasis of een versterkte haven rond de Perzische Golf door een andere grootmacht als een zeer ernstige bedreiging [zal] beschouwen van de Britse belangen, en we zullen het zeker belemmeren met alle middelen die ons ter beschikking staan.

Nog voor het einde van dat jaar maakte Lord Curzon een rondreis door het Golfgebied om naar de buitenwereld toe andermaal te benadrukken hoe serieus de oliebelangen voor het Brits imperium waren. Vijftien jaar later, tien dagen na de wapenstilstand die een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, vertelde Lord Curzon, ditmaal als voorzitter van de Inter-Geallieerde Petroleum Conferentie, dat ‘één van de meest verbazingwekkende dingen' die hij als lid van het Britse Oorlogskabinet tijdens de gevechten in Frankrijk en Vlaanderen had gezien 'het enorme leger van gemotoriseerde vrachtwagens' was geweest, om daaraan de conclusie te verbinden dat 'de geallieerde zaak naar de overwinning was gedreven op een golf van olie.' De Franse afgevaardigde bij deze conferentie, senator Henry Bérenger, directeur van het Comité Général du Pétrole, was tijdens het banket nog explicieter. Olie was 'het bloed van de aarde' en tegelijk ‘het bloed van de overwinning.’ De directeur benadrukte dat

Duitsland teveel [had] opgeschept over de superioriteit van ijzer en kolen, maar het had onvoldoende rekening gehouden met de superioriteit van olie. Zoals de olie het bloed van de oorlog is geweest, zo zal het het bloed van de vrede zijn. Op dit moment, bij het aanbreken van de vrede, vragen onze burgerbevolkingen, onze industrieën, onze handel, onze boeren allen naar olie, naar meer benzine.

Om zijn punt nog eens te onderstrepen sloot Bérenger zijn toespraak in het Engels af met de gedenkwaardige woorden: 'Meer olie, almaar meer olie.'

Binnen twee weken nadat Curzon en Bérenger op 'het bloed van de overwinning' hadden getoast reisde de Franse premier Georges Clemenceau naar Londen om daar over de oorlogsbuit te onderhandelen. Nu olie de toekomst van de mensheid bepaalde was één van de belangrijkste gespreksthema's hoe de gebieden waar de oliebronnen lagen precies zouden worden verdeeld. De vraag was daarom wie welke provincie van het ineengestorte Ottomaanse Rijk in het Midden Oosten in handen zou krijgen. Groot Brittannië eiste Mesopotamië op, inclusief het olierijke gebied rond Mosul dat de Franse staat had geclaimd. De Britse premier Lloyd George stelde voor dat de Fransen Syrië zouden krijgen als ze afstand deden van Mosul. Clemenceau ging akkoord, op voorwaarde dat zijn land een deel van de opbrengsten van de olieproductie zou ontvangen. En zo geschiedde. Ambtenaren gingen aan de slag en binnen twee jaar was het Midden-Oosten in afzonderlijke staten opgedeeld. Met passer en liniaal was een reeks Arabische staten op een tekentafel ontworpen, geheel conform de geopolitieke belangen van de koloniale machten. Eén van de landen die vanuit het niets was gecreëerd kreeg de naam Irak. Etnische en religieuze verschillen van de plaatselijke bevolking werden daarbij genegeerd. Koerden, sjiieten en soennieten waren lukraak bijeen geveegd en onder een door de Britten tot koning verheven zoon van een Saoedisch stamhoofd gesteld. Toen de Koerden daartegen in opstand kwamen en door de Britse Strijdkrachten met 'gas' werden bestookt, reageerde Winston Churchill als minister van Koloniën met de opmerking: 

Ik begrijp die teergevoeligheid niet over de inzet van gas. Ik ben er zeer voor geporteerd om gifgas te gebruiken tegen ongeciviliseerde stammen.

Elders in Irak werd de onafhankelijkheidsbeweging de kop ingedrukt door het met artilleriegranaten verpulveren van dorpen, het vernietigen van landbouwgrond met fosforbommen en het massaal verspreiden van metalen kraaienpoten om het vee te verminken. Tot 1956 zou Irak in alles behalve naam een uiterst lucratieve kolonie van het Britse rijk blijven. Een van de grootste autoriteiten op het gebied van oliepolitiek, de schrijver en adviseur Daniel Yergin, schreef in 1991: 

De Eerste Wereldoorlog maakte het overduidelijk dat petroleum een wezenlijk bestanddeel was geworden in de strategie van naties; en de politici en bureaucraten… zouden vanaf nu halsoverkop naar het brandpunt van de strijd rennen, in de competitie worden gezogen door een gemeenschappelijke besef — dat de naoorlogse wereld een steeds grotere hoeveelheid olie voor zijn welvaart en nationale macht nodig zou hebben. De strijd zou zich focussen op die ene specifieke regio — Mesopotamië.

Van Iran in 1953 tot Irak in 2003 en Libië in 2011 heeft het Westen, onder aanvoering van  de macht in Washington en op Wall Street, chaos geschapen in de olierijke landen in de Maghreb en het Midden- Oosten. Binnen deze context dient een onafhankelijke journalist zich af te vragen waarom collega Frank Westerman dit langdurig westers terrorisme niet centraal heeft gesteld in zijn boek Een Woord Een Woord (2016). Ik bedoel dit: Westerman werpt meteen in het eerste hoofdstuk van zijn boek de volgende vraag op: ‘Wat kan een redenaar uitrichten tegen een moordenaar?’ Het antwoord is voor de hand liggend: niets natuurlijk, zolang de vragensteller zich niet afvraagt hoe de motieven van de dader zijn ontstaan. Omdat Westerman niet geïnteresseerd is in de wet van oorzaak en gevolg is het begrijpelijk dat hij al in het eerste hoofdstuk van zijn boek schrijft dat ‘[a]ls taal en terreur het duel met elkaar aangaan, welke van die twee legt het dan af?’ om in de volgende zin te stellen dat dit voor hem de ‘wezensvragen’ zijn ‘waarin ik verstrekt ben geraakt.’  En aangezien hij niet de juiste vragen stelt, komt hij tot de conclusie dat de ‘pen niet zonder het zwaard’ kan. Westerman zou er goed aan doen zich te verdiepen in zijn onderwerp. Vooral via terreur wist de VS ‘de agenda van de wereldpolitiek te bepalen,’ en wie de macht van Washington en Wall Street negeert, betaalt daarvoor een hoge prijs, van Guatemala tot Syrië, van Kongo tot Chili, om slechts enkele voorbeelden te geven. Washington heeft niet alleen democratisch gekozen politici verdreven zoals president Jacobo Árbenz Guzmán, premier Mossadeq, premier Patrice Lumumba en president Allende, maar ook het terrorisme gevoed, zoals de Amerikaanse onderzoeksjournalist en auteur Robert Dreyfuss gedocumenteerd aantoont in zijn klassieke studie Devil’s Game. How The United States Helped Unleash Fundamentalist Islam (2006), waarin hij uiteen zet:

there is an unwritten chapter in the history of the Cold War and the New World Order that followed. It is the story of how the United States — sometimes overtly, sometimes covertly — funded and encouraged right-wing Islamist activism. Devil's Game attempts to fill in that vital missing link... There is no question that the U.S. support for the mujahideen, most of which went to the hard-core Islamists, was a catastrophic miscalculation. It devastated Afghanistan itself, led to the collapse of its government, and gave rise to a landscape dominated by warlords, both Islamists and otherwise. It created a worldwide network of highly trained Islamist fighters from a score of countries, linked together and roughly affiliated to Osama bin Laden's soon-to-be established Al Qaeda organization. 

Precies hetzelfde doet Washington nu in Syrië door fundamentalistische ‘rebellen’ van al Qaida en Jabhat al-Nusra militair te steunen. Voor degenen die werkelijk geïnteresseerd zijn in ‘het terrorisme’ zijn hier enkele titels van goed geïnformeerde Amerikaanse deskundigen:

*Blowback. The Costs and Consequences of American Empire. Chalmers Johnson.

*Overthrow. America's Century of Regime Change from Hawaii to Iraq. Stephen Kinzer.

*Devil's Game. How the United States Helped Unleash Fundamentalist Islam. Robert Dreyfuss.

*Imperial Overstretch. Roger Burbach & Jim Tarbell.

*Imperial Hubris. Why the West Is Losing The War on Terror. Michael Scheuer.

*Killing Hope. William Blum.

*Failed States. The Abuse of Power and the Assault on Democracy. Noam Chomsky.

*Iran. A People Interrupted. Hamid Dabashi.

*Treachurous Alliance. The Secret Dealings of Israel, Iran, and the U.S. Trita Parsi.

Al deze gezaghebbende intellectuelen hebben gedocumenteerd aangetoond hoe contraproductief het westerse geweld in het Midden-Oosten is geweest en nog steeds is, met als gevolg dat de Verenigde Staten zowel in Irak als in Afghanistan verloor, en nu in Syrië het onderspit delft. Zodoende heeft de VS zichzelf niet alleen moreel maar ook financieel en politiek failliet gemaakt. Bovendien is 'het moslim-terrorisme' alleen maar toegenomen. De lezers van bovenstaande boeken zullen tevens onmiddellijk inzien hoe gevaarlijk Westerman’s onwetendheid en onnozelheid zijn, hoe ‘waanzinnig goed’ de polder-incrowd zijn boek ook mag vinden.   

Tien jaar geleden, in 2006, sprak ik uitgebreid met de prominente Amerikaanse geleerde en voormalig adviseur van de CIA, Chalmers Johnson, over zijn boek Blowback. The Costs and Consequences of American Empire (2001), de eerste van een serie van drie boeken over de ineenstorting van het Amerikaans imperium. Johnson wees erop dat:

[t]he concept ‘blowback’ does not just mean retaliation for things our government has done to and in foreign countries. It refers to retaliation for the numerous illegal operations we have carried out abroad that were kept totally secret from the American public. This means that when the retaliation comes — as it did so spectacularly on September 11, 2001 — the American public is unable to put the events in context. So they tend to support acts intended to lash out against the perpetrators, thereby most commonly preparing the ground for yet another cycle of blowback. In the first book in this trilogy, I tried to provide some of the historical background for understanding the dilemmas we as a nation confront today, although I focused more on Asia — the area of my academic training — than on the Middle East. 

Welnu, in het begin van 'Blowback' maakt professor Johnson meteen duidelijk dat de Verenigde Staten na de Koude Oorlog in plaats van te demobiliseren juist zijn wereldwijd imperium in stand hield en zelfs uitbreidde. Tegenover mij verklaarde hij deze ontwikkeling als volgt: 

Ik denk dat de belangrijkste reden is wat men met een technische term noemt: ‘Militair Keynesianisme,’ waarmee aangegeven wordt dat het militair-industrieel complex, de wapenindustrie, een integraal onderdeel is geworden van de Amerikaanse economie. In toenemende mate fabriceren wij in de Verenigde Staten niet zoveel. We hebben gezien hoe in de afgelopen decennia onze economie ernstig is uitgehold. Daarentegen produceren we wel massaal wapens, een buitengewoon lucratieve zaak, we verkopen ze wereldwijd. Het heeft nagenoeg niets te maken met de defensie van ons land maar alles met de commerciële belangen van de wapenindustrie. Die industrie is buitengewoon wonderlijk, het heeft maar één klant, er bestaat nauwelijks enige concurrentie en het is geen kapitalisme, maar staatssocialisme. Ik ben van mening dat het belangrijkste punt is dat de beleidsbepalers in de Verenigde Staten zich in 1991, ten tijde van de ineenstorting van de Sovjet Unie, zich simpelweg niet konden voorstellen dat hun economie zou groeien zonder door te gaan met het militair-industrieel complex en dus met de wapenindustrie. Meer algemeen gesproken was de Verenigde Staten eraan gewend geraakt een imperium te bezitten en om op elk continent de dienst uit te maken, te geloven dat het praktisch overal bij elk besluit betrokken moest zijn. Tegelijkertijd was het al in 1991 niet langer meer in een economische positie om zijn wereldwijd imperium te handhaven. Desondanks zocht het onmiddellijk na de val van de Sovjet Unie naar en vervangende vijand terwijl het zich dat niet kon permitteren. Eén van kwalijkste aspecten van het besluit om als het ware de Koude Oorlog voort te zetten was het feit dat de Verenigde Staten geen rekening hield met de mogelijkheid dat het dezelfde weg zou opgaan als de Sovjet Unie. 

Daarnaast zijn zij in steeds grotere problemen geraakt door het fenomeen ‘imperial overstretch,’ dat wil zeggen: het rijk kost meer dan het opbrengt, mede als gevolg van het toenemend economisch verval en door de overmatige afhankelijkheid van de wapenindustrie. Bovendien krijgen we steeds meer te maken met wat de CIA noemt ‘blowback,’ een term daterend uit 1953 toen de Amerikaanse overheid in het geheim betrokken was bij de omverwerping van een democratisch gekozen buitenlandse regering, te weten de Iraanse premier Mohammed Mossadeq die de oliebronnen had genationaliseerd. Blowback betekent de onbedoelde consequenties van geheime buitenlandse operaties. Het is daarbij belangrijk te benadrukken dat het hier wraakneming betreft voor buitenlandse operaties die volstrekt geheim gehouden werden voor het Amerikaanse publiek, natuurlijk niet voor de slachtoffers ervan. Het resultaat is dat zodra er represailles volgen de Amerikaanse burger volstrekt onvoorbereid is en de gebeurtenissen niet kan zien in termen van oorzaak en gevolg. De aanslagen van 11 september 2001 zijn het duidelijkste voorbeeld daarvan. In plaats van te vragen waarom ze ons haten, had president Bush zich beter kunnen afvragen wie op aarde ons niet haat, en ons haat met goede redenen. 

Waar mijn huidige boeken in feite over gaan is de mate waarin de Verenigde Staten een macht heeft ontwikkeld die niet wordt toegestaan in onze bestuursvorm. Het Pentagon, de geheime diensten, de wapenindustrie die totaal verweven is met het Pentagon, zijn machtige instituten die niet meer democratisch gecontroleerd worden. Nagenoeg alles dat ze doen is geheim en ze vergroten de macht van de president enorm. Feiten waarvoor Eisenhower al bijna een halve eeuw geleden in zijn presidentiële afscheidstoespraak waarschuwde. Wat we nu zien is vergelijkbaar met de ontwikkeling van het oude Rome. De democratische republiek verandert stap voor stap in een militair imperium. Er is nu sprake van militarisme en niet in de allereerste plaats defensie. Militarisme is een manier van leven waarbij de strijdkrachten worden verheerlijkt en de natie wordt verheven boven de vrijheid en de democratische instituten die de vrijheid moeten garanderen. Bovendien is het gevaar van militarisme dat het instabiel is en net als bij andere imperia de zaden bevat van zijn eigen vernietiging. Die radicale omslag is door de Koude Oorlog veroorzaakt. Het feit dat de Verenigde Staten na de val van de Sovjet Unie niet demobiliseerde, niet terugkeerde naar een burgerlijke, op vrede gerichte economie toont aan dat het een dekmantel was voor iets fundamentelers, namelijk de poging van Washington om na de Tweede Oorlog een imperium te scheppen dat het Britse Rijk zou vervangen. En heden ten dage hebben we een president en een regering die voor altijd onbeheerste ambitieuze projecten nastreven. President George W. Bush verklaarde zelfs eens dat het zijn taak was om de wereld van boosdoeners te ontdoen, een absurde onderneming die alleen kan eindigen in het definitieve bankroet van de Verenigde Staten. 

Als grote vijand wordt vandaag de dag nog het islamitisch fundamentalisme gezien, maar geleidelijk aan wordt een nieuwe vijand gecreëerd, te weten China. Tegelijkertijd fabriceert China met zijn lage lonen onze producten. Zowel de Republikeinse als de Democratische partij reageren volslagen schizofreen op dit onderwerp. De neoconservatieven, de militaristen, waarschuwen voor de opkomst van China, de nieuwe belangrijke macht in Oost-Azië met de snelst groeiende economie op aarde, en het meest bevolkingsrijke land ter wereld. Het moet zo nodig militair in bedwang worden gehouden, er worden al militaire oefeningen daarvoor gehouden. Aan de andere kant staan de ‘Fortune500,’ de belangrijkste Amerikaanse industriële concerns, die bijna volkomen afhankelijk zijn van de Chinese productie. Zo is het grootste handelstekort ontstaan dat ooit door een natie is gemaakt. Bovendien zijn we tot op zekere hoogte ook anderszins volledig afhankelijk van China, het behoort tot de belangrijkste financiers van onze ontzagwekkende staatsschuld. Dit soort zaken hebben de Verenigde Staten in een buitengewoon kwetsbare positie gedrongen. Het is wonderlijk om te claimen een nieuwe Rome te zijn en tegelijkertijd de natie te zijn met de grootste buitenlandse schuld. Onze regering beledigt China regelmatig of provoceert het door bijvoorbeeld het voor de Chinese kust militaire oefeningen te houden met vliegtuigschepen en speciale eenheden, of door het steunen van het Indiase kernwapen programma. 


Het is extreem dwaas van ’s werelds grootste schuldenaar om door te gaan met het beledigen van zijn bankier. Onze bankier mag dan wel op dit moment belang hebben bij het drijvende houden van de Verenigde Staten, maar dat belang kan snel veranderen. Het feitelijke probleem is dit: in de twintigste eeuw was het fundamentele vraagstuk in de internationale politiek of de gevestigde machten, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten, zich konden aanpassen aan de nieuwe machten Rusland, Duitsland en Japan. Zoals we weten slaagden ze daar niet in, en dit leidde tot twee desastreuze wereldoorlogen. De vraag voor de 21ste eeuw is nu of de gevestigde machten daartoe wel in staat zijn, en tot nu toe ziet het er niet goed uit. Onze taak ten opzichte van China is aanpassing, niet omsingeling, niet oorlog. Een oorlogsdreiging met China zou de machthebbers in Beijing, die zich nu bijna totaal wijden aan de uitbreiding van de commercie, dwingen te militariseren. En het zal een oorlog zijn die de Verenigde Staten, net als in Vietnam, verliest. Daarom is het speculeren over een oorlog met ’s werelds oudste en bevolkingsrijkste samenleving het toppunt van dwaasheid. Ik heb in Hong Kong gewoond en de geijkte grap daar was dat China slechts een paar slechte eeuwen had doorgemaakt en dat het nu weer helemaal terug is. En inderdaad, China is terug en we zullen ons daaraan moeten aanpassen. Het Amerikaanse beleid van het sturen van troepenschepen, vliegdekschepen en kruisraketten naar het westelijk deel van de Stille Oceaan is een anachronisme. 

Het echte vraagstuk is hoe we ons aanpassen aan China als commerciële supermacht en aan de daaruit vloeiende enorme sociale problemen en de milieuschade. In plaats van een confrontatiepolitiek te voeren zouden we juist China moeten helpen met zaken die internationale consequenties hebben. Elke economische verandering heeft tegenwoordig wereldwijde gevolgen. Het verplaatsen van banen naar lage lonen landen heeft een ingrijpend effect in de westerse wereld, want als hier een structurele werkloosheid ontstaat is de vraag wie dan nog de producten kan kopen die daar worden geproduceerd? Juist dit soort fundamentele problemen leidt tot de ineenstorting van de wereldeconomie. Wie kan zich straks de enorme productiecapaciteit permitteren? Tegenwoordig lenen Amerikaanse burgers geld om auto’s te kunnen kopen die in Mexico zijn gemaakt en waarvoor de Mexicaanse arbeiders geen geld hebben. Het tragische is dat dit onderwerp door onze massamedia wordt behandeld alsof het een technisch economisch vraagstuk is, waarover in een esoterisch jargon wordt bericht. Zo is volgens de Amerikaanse pers ons probleem met China er één van wisselkoersen. De yuan zou ten opzichte van de dollar bewust door Beijing worden ondergewaardeerd waardoor de Chinese arbeid en dus hun producten te goedkoop zijn. Maar die beschuldiging is absurd, want ook al zou de Chinese munteenheid worden opgewaardeerd dan zal dit geen merkbaar effect hebben op de handelsstromen, de westerse concerns zullen altijd naar de laagste lonen blijven zoeken. Het heeft dus allereerst te maken met onze irrationele economische politiek. De volledig uit balans zijnde handelsstromen, het onvermogen van de Amerikanen zich hieraan aan te passen, hun overconsumptie zijn factoren die niet kunnen blijven doorgaan en dat zal ook niet gebeuren. De vraag is alleen welk voorval dit proces zal veranderen. Het zou kunnen zijn dat de Chinezen en Japanners, die voornamelijk de Amerikaanse schuld financieren, op een bepaald moment besluiten hiermee te stoppen. Het zou de olie-prijzen kunnen zijn. Sinds Nixon in 1971 de goudstandaard afschafte wordt de waarde van de dollar niet langer meer door goud maar voornamelijk door olie bepaald. Dit is het resultaat van een overeenkomst uit 1945 met Saoedi-Arabië waarbij Washington de veiligheid van de koninklijke familie garandeerde in ruil voor de toezegging van het regime dat het de olie in dollars liet betalen. Daardoor moeten naties dollars kopen, terwijl ze weten dat het economisch niet verstandig is. Maar dit kan natuurlijk razendsnel veranderen en zou een genadeklap betekenen voor de Verenigde Staten.

We moeten ons afvragen of de Verenigde Staten niet zelf een zogeheten schurkenstaat is geworden. We zijn namelijk veranderd in een militaristische natie die leeft van de exploitatie van de rest van de wereld. Kijk naar de ontelbare militaire interventies die de Amerikaanse regeringen in de tweede helft van de twintigste eeuw hebben laten uitvoeren. Eisenhower mag dan wel voor het militair-industrieel complex hebben gewaarschuwd, tegelijkertijd was hij de slachter van Guatemala toen hij in 1954 de democratische regering van Guatemala liet omverwerpen. Overal ter wereld bestaat een geweldige wrok tegen de Verenigde Staten, van Latijns-Amerika tot Indonesië waar de CIA in 1965 Soeharto aan de macht hielp tijdens een militaire staatsgreep waarbij vele honderdduizenden burgers werden vermoord. De Amerikaanse bevolking is van dit alles nauwelijks op de hoogte. Zij weet nagenoeg niets van wat de CIA allemaal uitspookt en ook niets van de geheime activiteiten van de vijftien andere officiële inlichtingendiensten die in dienst staan van de president, en niet van het publiek en zelfs niet van het Congres. In toenemende mate zullen we in deze eeuw worden afgerekend op onze buitenlandse misdaden en zal de internationale politiek beheerst worden door de ‘blowback’ ervan. In mijn boek The Sorrows of Empire (2005) laat ik zien hoe het militarisme, en de toenemende geheimhouding het einde inluiden van onze democratische republiek. De Verenigde Staten heeft tenminste 725 Amerikaanse militaire bases buiten het eigen grondgebied. In 2001 waren meer dan 250.000 Amerikaanse militairen in 153 landen gestationeerd, verspreid over de gehele wereld, en als we het burgerpersoneel erbij tellen dan was dat aantal meer dan een half miljoen. Dit militarisme is een manier van leven, waaraan we gewend zijn geraakt en die gevestigde belangen heeft. Ze schept banen en dat is ook één van de kenmerkende eigenschappen van het Militair Keynesianisme. Bekend is dat de werkgelegenheid één van de belangrijke aspecten was in de planning na de Tweede Wereldoorlog. Een belangrijke ideoloog van de Koude Oorlog Paul Nitze, directeur van de afdeling Policy Planning van het ministerie van Buitenlandse Zaken, vreesde net als veel toenmalige beleidsbepalers in het begin van de jaren vijftig dat de grote depressie van de jaren dertig zou terugkeren als de Verenigde Staten volledig demobiliseerde. Zij gingen er vanuit dat de economische depressie alleen dankzij de oorlogsproductie was overwonnen en dat op een andere manier volledige werkgelegenheid buitengewoon moeilijk zo niet onmogelijk zou zijn. En dus werd er op gigantische schaal in bewapening geïnvesteerd. Tussen het begin van de Koude Oorlog en het einde van de jaren negentig werd meer dan vijf biljoen dollar ($5.000.000.000.000. svh) uitgegeven aan alleen al nucleaire wapens. Geen enkele daarvan werd ooit gebruikt. Het is een schoolvoorbeeld van de gedachte van de econoom John Maynard Keynes dat regeringen werk moeten schappen, zo nodig door het begraven van geld in oude mijnschachten en het vervolgens weer te laten opgraven. Bewapening is een moderne equivalent hiervan. Ondertussen is het vreselijk moeilijk de Amerikaanse bevolking hiertegen te mobiliseren. Dit lukt niet zolang de massamedia volledig in handen blijven van belangrijke conglomeraten met enorme gevestigde belangen. Mijn vrouw zegt altijd tegen me: verzin nu eens iets optimistisch. Welnu, het enige optimistische dat ik kan zeggen is dat we waarschijnlijk gered worden door een faillissement. En ook in dat opzicht zal het erg veel lijken op de ineenstorting van de Sovjet Unie. 


Iraakse slachtoffertjes van het massale Amerikaanse en Britse gebruik van verarmd-unranium granaten en kogels. 


Met deze informatie in het achterhoofd zal duidelijk zijn dat Frank Westerman’s boek over ‘het terrorisme’ een uiterst beperkt en mede daardoor propagandistisch beeld van ‘het terrorisme’ geeft. Hij kan dan wel, volgens eigen zeggen, ‘verstrikt’ zijn ‘geraakt’ in ‘wezensvragen’ als ‘Wat kun je uitrichten met het woord tegenover iemand die de wapens opneemt?’ en ‘Kunnen woorden opgewassen zijn tegen kogels? maar zolang hij niet aangeeft wat hij precies onder ‘terrorisme’ verstaat, en het westers terrorisme buiten beschouwing laat, zal hij nooit verder komen dan het  onnozele mainstream-boek dat hij geschreven heeft. Dan verheft de tekst zich niet boven het voorspelbare niveau van:

Sinds 9/11, de moord op Theo van Gogh, en helemaal sinds de beulen van IS (ISIS. svh) hun onthoofdingsfilmpjes online zetten, vraag ik me af of wij als samenleving überhaupt wel een verbaal verweer hebben tegen terreur. Zachte kracht, wie gelooft er nog in? Praten noch schrijven haalt niets uit, de zwarte vlag en de Kalasjnikov rukken op. Nog even en een pen voelt aan als een antiek instrument, op een oubollige manier museaal.  

De ‘Kalasjnikov’ rukt op? Westerman kent kennelijk de feiten niet, want

The United States remains the world’s preeminent exporter of arms, with more than 50 percent of the global weaponry market controlled by the United States as of 2014.

Arms sales by the U.S. jumped 35 percent, or nearly $10 billion, to $36.2 billion in 2014, according to the Congressional Research Service report, which analyzed the global arms market between 2007 and 2014.

Trailing the U.S. in weapons receipts is Russia, with $10.2 billion in sales in 2014, followed by Sweden with $5.5 billion, France with $4.4 billion and China with $2.2 billion, reports The New York Times.

Kortom, de wapenverkopen van de Verenigde Staten zijn meer dan drie keer die van de Russische Federatie, of in de beeldspraak van Westerman: de M16’s van de Amerikaanse Colt-fabrieken ‘rukken op.’ Misleidend is tevens zijn verwijzing naar de ‘onthoofdingsfilmpjes’ van ISIS zolang hij de gruwelijke verminkingen van de slachtoffers van Amerikaanse bombardementen sinds 1945 niet vermeld. Belangrijker nog, die terreur heeft bij hem niet de ‘vraag’ opgeroepen ‘of wij als samenleving überhaupt wel een verbaal verweer hebben tegen terreur.’ De kleinburger maakt zich pas ongerust op het moment dat zijn eigen voortbestaan in gevaar lijkt te komen, met de nadruk op lijkt. De larmoyante beschrijving van Westerman sluit naadloos aan bij het gecultiveerde slachtofferschap onder westerlingen. Terwijl in hun naam op grote schaal elders terreur wordt bedreven, tracht de westerse mainstream het beeld op te roepen dat de westerling de dupe is van irrationeel geweld. Eén van de dieptepunten in Westerman’s boek is de opmerking dat:

Ik me schrap [moet] zetten om mijn verslagenheid niet te laten omslaan in cynisme. VOOR WIE DE NUANCE ZOEKT, luidde het credo van de krant waarvoor ook jarenlang verslag deed. Flikker toch op, met keelsnijders valt niet te praten. Stuur drones, kill them all. 

Nog afgezien van het door de polder-recensenten als ‘literair’ beschouwde taalgebruik, valt zijn vermelding van de NRC-reclameslogan op, want dezelfde krant, die claimt de ‘NUANCE’ te zoeken, adviseerde op 20 maart 2003, de dag dat de illegale inval in Irak begon:

Nu de oorlog is begonnen, moeten president Bush en premier Blair worden gesteund. Die steun kan niet blijven steken in verbale vrijblijvendheid. Dat betekent dus politieke steun - en als het moet ook militaire.  

Hoewel in dit commentaar de NRC-redactieleden stelden dat zij ‘Aan de casus belli tegen Irak twijfelen’ riep de krant desalniettemin op tot het plegen van een oorlogsmisdaad, terwijl toch sinds de processen van Neurenberg bekend is dat ‘[t]o initiate a war of aggression… is not only an international crime; it is the supreme international crime differing only from other war crimes in that it contains within itself the accumulated evil of the whole,’ aldus in 1946 de ‘Chief Prosecutor of the Nuremberg War Crimes Trials,’ de Amerikaanse jurist Robert H. Jackson, die hieraan toevoegde: 

If certain acts and violations of treaties are crimes, they are crimes whether the United States does them or whether Germany does them. We are not prepared to lay down a rule of criminal conduct against others which we would not be willing to have invoked against us.

Ondanks het feit dat de nazi-top de doodstraf kreeg, adviseerde de NRC, die ‘De NUANCE ZOEKT,’ ruim een halve eeuw later om een ‘agressieoorlog’ te steunen. Westerman verzwijgt deze oproep tot steun aan grootschalig 'terrorisme' van ‘de krant waarvoor ik jarenlang verslag deed.’ Mogelijk nog beschamender is dat hij vervolgens een beroep doet op de nuancering van die krant. Het absolute dieptepunt wordt bereikt wanneer een polderrecensent op de VPRO-radio verklaart dat Westerman ‘zo waanzinnig goed’ is. In werkelijkheid is de Nederlandse mainstream-pers tot op het bot gecorrumpeerd. De meesten van mijn mainstream-collega’s, zo weet ik uit decennialange ervaring, lijden aan een hoge mate van cynisme, dat wil zeggen, in de woorden van Oscar Wilde: ze weten van alles de prijs, maar van niets de waarde. 


Frank Westerman met zijn dochter voor wie hij ‘iets hoopvols’ wil uitstralen, en uiteindelijk daarom zijn boek Een Woord Een Woord schreef. 


1 opmerking:

Bauke Jan Douma zei

Prachtig lang citaat van Chalmers Johnson.

Als we nu eens met een aantal mensen een dagblad-pagina kochten, met een memo aan
FW, waarin dit lange citaat, bijv. onder de titel Geen woord, geen woord.

Niet om discussie uit te lokken --de feiten zijn toch immers allang bekend, bij
iedereen-- nee, maar gewoon, om even een schandpaaltje Westerman op te richten.

Upcoming generation of resistance

Up coming generation of resistance after the current generation of Palestinian resistance fighters will be more cruel, stubborn, and more ea...