Eens was de mens Gods schepping, een creatuur met een tragisch lot die verlossing behoefde. Dit eenzame wezen werd door het ideologische totalitarisme eerst tot een massa gekneed, daarna tussen de muren van een gesloten staatssysteem opgesloten en vervolgens tot een levenloos van zijn machinerie gedegradeerd. Nu heeft het geen verlossing meer nodig, want het draagt geen verantwoordelijkheid meer voor zichzelf. De ideologie heeft hem zijn kosmos ontnomen, maar ook zijn eenzaamheid, de tragische dimensies van het menselijk lot. Het werd in een gedetermineerd bestaan geperst, waar zijn lot bepaald wordt door zijn afkomst, zijn indeling bij een ras of een klasse. Samen met zijn lot werd hem ook de menselijke werkelijkheid ontnomen, evenals de pure ervaring van het leven.
Imre Kertész. De verbannen taal. 2005
Nederland is het land waar op de muur van zijn belangrijkste museum de volgende woorden staan:
Alle wijsheid is van God ende zij heeft haar begin van hem die eeuwig is ende van de vreeze Gods die alle deugden meebrengt.
Deze, naar wordt aangenomen, bijna 3000 jaar oude tekst werd in 1885 in de hoofdstad als waarschuwing aan het Nederlands kunstminnende publiek in gotische letters opgeschreven. Ondanks alle moderne Verlichtingsidealen moest het calvinistische volk nog steeds diep doordrongen blijven van de oud-testamentische waarheid dat alleen 'de vreeze Gods' voor de sterfelijke mens 'alle deugden meebrengt.' Zonder het geloof dat alle zonden door het kapitalistische opperwezen worden bestraft, zou het in de polder een chaos worden, althans, zo meende het Koninkrijk van de koopman annex dominee dat opdracht gaf tot de bouw van de kunsttempel. Die waarschuwing gold natuurlijk niet voor het op grote schaal afslachten van de inheemse bevolking in de koloniën. Zodra die weigerde zich te onderwerpen aan de blanke christen, mochten ze snel over de kling worden geraagd door dezelfde godsvruchtige protestantse christen-fundamentalisten. Negen jaar nadat de tekst van Prediker op de muur van het Rijksmuseum was verschenen, in 1894, nam de latere minister-president van Nederland, de boerenzoon Hendrikus Colijn, deel aan de zogeheten
Expeditie naar Lombok, waarbij veel burgerslachtoffers vielen. Zelf was hij als officier ook bij de over en weer gepleegde wreedheden betrokken, zoals blijkt uit een lang na zijn dood gepubliceerde brief:
'Ik heb er een vrouw gezien die, met een kind van ongeveer 1/2 jaar op den linkerarm, en een lange lans in de rechterhand op ons aanstormde. Een kogel van ons doodde moeder en kind. We mochten toen geen genade meer geven. Ik heb 9 vrouwen en 3 kinderen, die genade vroegen, op een hoop moeten zetten, en zo dood laten schieten. Het was onaangenaam werk, maar 't kon niet anders. De soldaten regen ze met genot aan hun bajonetten. 't Was een verschrikkelijk werk. Ik zal er maar over eindigen.'
de regels [staan] waar militairen zich in een oorlog aan dienen te houden. De rechten en plichten van verschillende partijen worden in dit werk besproken. Na bestudering van deze tekst kun je niet anders dan concluderen dat Colijn zich niet altijd aan de oorlogswetten heeft gehouden. Uit verschillende punten blijkt dat die vrouwen nooit zomaar gedood hadden mogen worden.
Vanwege zijn kadaverdiscipline en politiek gesjoemel werd hij aanvoerder van de streng gereformeerde Anti Revolutionaire Partij, om tenslotte als miljonair tot minister-president van Nederland te worden verheven. Colijn zou de geschiedenis ingaan als een even fundamentalistische kapitalist, wiens rücksichtslose bezuinigingspolitiek de grote economische depressie langer liet voortduren dan elders het geval was. Karakteristiek voor de hypocrisie van de Nederlandse zogeheten intelligentsia is nu het volgende:
De discussie over de kwestie ‘Colijn op Lombok’ laaide op toen in 1998 het eerste deel van een biografie van Colijn verscheen, geschreven door de historicus Herman Langeveld. Eerdere werken over Colijn, vooral die van Jan de Bruijn en George Puchinger, kwamen in dit debat ook ter sprake. Waarom ontstond er nu zo’n heftige discussie? Wat beweerde Langeveld, waardoor er zoveel kritiek op zijn werk kwam? Langeveld heeft inderdaad dingen geschreven die Rudolf van Reest en George Puchinger, de eerdere biografie-schrijvers van Colijn, niet vermeld hebben. Langeveld haalde zijn gegevens onder andere uit de brieven van Colijn aan zijn ouders en aan zijn vrouw. Vooral de onthulling dat Colijn verantwoordelijk zou zijn voor de executie van Balinese vrouwen en kinderen werd schokkend ontvangen. Langeveld geeft aan dat hij het vreemd vind dat Puchinger en Van Reest, die ook gebruik hebben gemaakt van deze brieven, de executies hebben verzwegen. Volgens Langeveld hebben zij dat gedaan om de reputatie van Colijn niet te beschadigen. Van Reest (overleden) en Puchinger (te ziek) konden hier echter niet meer op reageren,
aldus Jelle de Bont. In een necrologie van de gereformeerde historicus George Puchinger, die tot 1987 directeur was geweest van het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme van de Vrije Universiteit, berichtte Trouw op 16 september 1999 dat
Puchinger gold als een bewonderaar van de AR-voorman Hendrik Colijn. Ook over deze staatsman schreef hij tal van publicaties. Colijns persoonlijke archief ligt in het Historisch documentatiecentrum van de VU. Vorig jaar kreeg Puchinger bij de verschijning van een biografie over Colijn van de VU-historicus Herman Langeveld het verwijt dat hij zich schuldig had gemaakt aan 'zuilgebonden en partijdige geschiedschrijving.' Puchinger zou wreedheden van Nederlandse troepen in Indië, waaraan Colijn als officier had deelgenomen, niet in zijn publicaties hebben vermeld. Ook andere biografen als Rudolf van Reest, zouden deze kant van Colijns loopbaan hebben verzwegen.
De Trouw-verslaggever 'vergat' gemakshalve te vermelden dat Rudolf van Reest (pseudoniem van Karel Cornelis van Spronsen) tevens medewerker was geweest van het dagblad Trouw, hetgeen voor de buitenstaander van belang is te weten aangezien het opnieuw een voorbeeld is van 'zuilgebonden en partijdige geschiedschrijving,' die hier zelfs in het nieuwe millennium nog steeds gangbaar is. Ons kent ons, ons weet precies wat wel en niet kan, en vooral ook wat verzwegen dient te worden. De Nederlander is niet in staat zichzelf en zijn samenleving fundamenteel te analyseren en te bekritiseren, zo merkte ik eveneens aan de reactie van het multiculturele stadsdeel Nieuw-West in Amsterdam nadat ik had verzocht om op op het straatnaambord van de Dr. H.Colijnstraat uit de brief aan zijn vrouw te citeren. De straat was namelijk bij een raadsbesluit van 11 december 1953 door het bestuur van de 'linkse' stad om daarmee de grote staatsman/oorlogsmisdadiger te eren. In 2012 liet de PVDA-wethouder Beheer Openbare Ruimte, Els Verdonk, mij in eerste instantie weten dat zij 'op dit moment niet kan instemmen met een ander voorstel,' om naderhand te verklaren dat 'Om nu recht te doen aan onze koloniale geschiedenis wordt deze straatnaam gehandhaafd.' Toen de sociaal-democrate zich uiteindelijk realiseerde dat zelfs zij anno 2012 niet langer meer een oorlogsmisdadiger klakkeloos kon eren met een straatnaam, kwam zij met een compromis, waarbij niet geciteerd werd uit Colijn's bekentenis aan zijn echtgenote, met als motivering dat zij 'niet wil overgaan tot toevoegingen die een waarde oordeel bevatten,' waarbij zij opmerkte dat
mogelijk dat de onderborden bij straatnamen ooit een breder project worden in het stadsdeel en een en ander in een breder perspectief wordt geplaatst. Indien er dan tevens financiële middelen beschikbaar zijn zal ik uw voorstel nog eens in overweging nemen.
Op mijn reactie dat het stadsdeelbestuur wel degelijk 'een waarde oordeel' uitspreekt door de straatnaam Hendrikus Colijn te handhaven, zonder zijn eigen bekentenis te citeren, werd niet gereageerd.
Zeker in Nederland gaat Napoleon's bewering op dat L'histoire est une suite de mensonges sur lesquels on est d'accord,' oftewel 'Geschiedenis is een serie leugens waarover men het eens is geworden.' Wie die 'men' is, valt niet moeilijk te raden: zij zijn de mensen die meetellen, die namens de macht bepalen wat waar en niet waar is. Zij vormen wat H.J.A. Hofland de 'politiek-literaire elite' noemt, waar, zo beklemtoonde de nestor van de polderjournalistiek, 'een natie niet zonder [kan].' En gelijk heeft hij, zonder de pers zou de elite nergens zijn. Daarom moet de mainstream-journalist niet verder kijken dan zijn neus lang is, en zeker niet het 'nieuws' in een breder perspectief plaatsen. Een kosmopolitische kijk op de wereld wordt in de polder dan ook niet op prijs gesteld, en bij herhaling afgestraft met marginalisering. Net als op een Engelse kostschool wordt de dissident doodgezwegen tot hij zich aangepast heeft aan de mores van het collectief. Pas later in zijn leven beseft de dissident hoe bevrijdend die marginale positie in feite is.
Typerend voor de Nederlandse 'politiek-literaire elite' is haar grote bewondering voor het kleine, en dus zowel voor de gemaniëreerde stijl als de beperkte onderwerpen van 'de grote volksschrijver' Gerard Reve. Hoewel in werkelijkheid een 'minor poet,' als men hem vergelijkt met auteurs van wereldnaam, wordt hij desalniettemin in Nederland beschouwd als een groot schrijver. Daarom is het niet vreemd dat geen enkele Nederlandse schrijver ooit de Nobelprijs Literatuur heeft gekregen; het ontbreekt de Nederlander aan een gevoel voor het grootse. 'Hoe kan het anders?' constateerde Johan Huizinga in het interbellum, 'Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.' Een voorbeeld van die Nederlandse mentaliteit is de column die de Volkskrant-opiniemaker Martin Sommer voor het juninummer 2013 van het Historisch Nieuwsblad schreef. De titel luidde veelzeggend: 'Een talent voor bewondering.' Bewondering wordt hier gezien als een gave van een enkeling en dus niet als een vermogen waarmee ieder mens is begiftigd. Sommer vertelt zijn lezers dat hij
onlangs het eerste deel las van de biografie van Gerard Reve, geschreven door Nop Maas. Daarin komt Jacques Presser voorbij, tot in de oorlog de leraar geschiedenis van Gerard Reve aan het Amsterdamse Vossius-gymnasium en later hoogleraar aan het Historisch Seminarium.
Zoals gebruikelijk in Nederland komt Sommer al snel met meningen en oordelen op de proppen, door over Presser te melden:
ik vond zijn stijl te opgewonden, geëxalteerd bijna. Dat had echter weinig te maken met Pressers talent voor bewondering, want daarover wil ik het hebben.
Gerard Reve schreef in zijn roman Moeder en Zoon (1980) liefderijk over Presser, en daardoor kwam het vonnis des te harder aan. Presser was de populairste leraar op school; hij kon vertellen en enthousiasmeren als geen ander. Reve was dol op hem, maar koesterde ook ‘een bange afkeer,' omdat hij aanvoelde dat Presser ‘een half mens’ was: Presser had geen eigen oordeel. Zijn bewondering kende geen grenzen; zijn smaak was die van de agenda’s en de kalenders. Hij had ontzag voor het Parthenon en voor de Mozes van Michelangelo, gaf hoog op van Homerus, Dante en Goethes Faust.
‘Typisch de meesterwerken waarvoor iedereen geknield ligt, maar die niemand als hij het zelf voor het zeggen heeft, belieft te lezen,’ schreef Reve. Mogelijk kwam het door zijn afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat, maar Presser had de smaak ‘die hij meende dat hij behoorde te hebben.’ Reves oordeel was hard, maar, zoals biograaf Nop Maas optekent uit de mond van getuigen, scherp en terecht.
Uit de eindconclusie van Sommer dat 'Presser teveel' bewondering 'had,' valt op te maken dat de opiniemaker het met Reve hartgrondig eens is. Met andere woorden, de lezer van Presser's werk wordt, in Sommer's visie, geconfronteerd met 'opgewonden,' bijna 'geëxalteerde' teksten van 'een half mens,' voor wie Reve 'een bange afkeer' had. Waarom 'bang' zijn voor de 'bewondering' van de grote klassieken maken zowel Reve als zijn bewonderaar Martin Sommer niet duidelijk. De reden dat de joodse hoogleraar 'een half mens' was, is volgens Sommer en Reve simpel: 'Presser had geen eigen oordeel.' Sommer geeft als enige mogelijke verklaring van dit gebrek Presser's 'afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat.' Samenvattend beweert het duo Sommer/Reve dus dat 'ontzag voor het Parthenon en voor de Mozes van Michelangelo,' en het 'hoog' opgeven 'van Homerus, Dante en Goethes Faust,' door iemand, afkomstig uit 'het straatarme Joodse proletariaat,' een teken is dat hij 'een half mens' is, wiens 'smaak' die 'van de agenda’s en de kalenders' niet overstijgt.
De bewering van Reve is zo mogelijk nog absurder, namelijk dat iemand die de klassieken waardeert, een 'smaak' bezit 'die hij meent dat hij behoort te hebben,' met als argument dat 'bewondering,' voor de hoogtepunten van de westerse beschaving getuigt van een merkwaardig respect voor, ik citeer opnieuw, 'Typisch de meesterwerken waarvoor iedereen geknield ligt, maar die niemand als hij het zelf voor het zeggen heeft, belieft te lezen.’ Hier manifesteert zich in optima forma de kleinburgerlijkheid van Hoflands 'politiek-literaire-elite,' die in de polder het geestelijk klimaat beheerst. 'Niemand,' geen enkele bewoner van de taaie kleigronden, 'belieft' de klassieken 'te lezen,' als 'hij het zelf voor het zeggen heeft.' En degene die de klassieken wel 'belieft te lezen' toont 'geen eigen oordeel' te hebben. De mentaliteit van één 'van de Grote Drie' auteurs van de naoorlogse literatuur, én van zijn bewonderaar, de historicus en politiek commentator van de Volkskrant, illustreert het onderhuids ressentiment van de Hollandse kleinburger tegen alles dat groots is en mijlenver boven het maaiveld uitsteekt. Het provincialisme is in Nederland tot norm verheven. Hier geldt dat wanneer de mens die de klassieken 'belieft te lezen' volgens Martin Sommer lijdt aan 'Dweepzucht,' een stoornis, die door hem wordt gedefinieerd als 'bewondering zonder persoonlijkheid.' Met als gevolg dat de ontwikkelde mens in Nederland niet in gezelschap dient te refereren aan bijvoorbeeld 'Homerus, Dante en Goethes Faust.' En dus gebeurt dit ook niet, want wie wil als 'een half mens' worden gestigmatiseerd, een identiteitsloze wiens stijl ook nog eens bijna 'geëxalteerd' is? Doe maar normaal dan doe je al gek genoeg. Niet zonder reden schreef Huizinga in 1935 in zijn essay Nederlands Geestesmerk dat
het soms [kan] schijnen, alsof de hedendaagse mensheid geen hogere gemeenschappelijke cultuurfunctie meer kent, dan met blijde of toornige blik in de pas te lopen,
waaraan hij enkele pagina's verder toevoegde:
Meer dan ooit ben ik overtuigd, niet teveel te hebben gezegd, toen ik tien jaar geleden terloops schreef, dat 'de Nederlandse Maagd, in haar onschuld, uit het ei van het evenredig kiesrecht het kuiken der parlementaire oligarchie heeft gebroed.' Van een werkelijk parlementaire praktijk is sinds lang geen sprake meer. De volkswil kan zich evenmin spontaan vormen als uitspreken of doorzetten,
terwijl de historicus met zijn visionair inzicht al in het interbellum stelde: 'Een moderne organisatie abdiceert niet, maar rammelt door, tot zij bezwijkt.' En: 'Velen zouden ons oude geestelijk erfdeel van ontzag voor afwijkende mening maar al te geredelijk willen prijsgeven.' Actueler kan een beschrijving van de situatie in Nederland anno 2014 niet zijn. Huizinga's beschrijving verklaart ook deels de gekoesterde haat van Reve tegen alles dat in zijn ogen 'links' was en 'afwijkend.' Op die manier ontwikkelde Van het Reve annex Reve, ook zijn naam moest anders, zich tot een poseur met in de polder talloze epigonen die we vandaag de dag nog steeds overal in de mainstream media tegenkomen. In een poging de Reve-cultus hoog te houden duiken ze tot vervelens toe overal op. Het stelt in de praktijk allemaal niets voor, het is benepen vermaak, maar het illustreert tegelijkertijd wel hoe naar binnen gericht de 'politiek-literaire elite' hier is dat bijvoorbeeld een minor work als De Avonden hier wordt bewonderd als een meesterwerk. Hoe dan ook, Reves houding is relevant om te kunnen begrijpen wat Sommer onweersproken probeert te suggereren. Om dit duidelijk te maken moet ik even terug in de tijd gaan. Kort na de Tweede Wereldoorlog schreef W.F. Hermans over 'de grote volksschrijver,' die toen nog Gerard van het Reve heette:
Een hardnekkige persoonlijkheid, schoon niet erg intelligent. Je zou zo'n godvruchtig jongmens niet zoeken achter de cynische stukjes die hij schrijft. Van het Reve zei dat mijn moeder suikerziekte had (wat niet waar is) en dat ik op m'n 98ste zou doodgaan. Hij gelooft aan 'tekens.' Ik heb hem weer te kort gesproken om er achter te komen of het mystificatie was of niet.
Gerard Reve, de held van kleinburgerlijk Nederland, de poseur die een eigen cultus ontwikkelde, maar bij gebrek aan verbeeldingskracht met eeuwenoude van de rooms-katholiek kerk geleende attributen aan de haal ging.
Drie decennia later concludeerde dezelfde Hermans onder het pseudoniem pater Anastase Prudhomme over Gerard Reves mystificatie-drift:
Zijn bijzonderste intellectuele prestatie is dat hij het onderscheid tussen schijnheiligheid en ironie bijna volledig heeft weten uit te wissen.
Hetzelfde ontdekte Harry Mulisch nadat Reve een antisemitische beschrijving van Mulisch's moeder had gegeven. In ‘Het ironische van de ironie, over het geval G.K. van het Reve,’ schreef Mulisch aan het eind van de jaren zeventig met betrekking tot Reves racisme en antisemitisme:
De ironie leidt to parodie, de parodie leidt tot identificatie – dat is de onwrikbare wet, waaraan Van het Reve nog het meest onderhorig is… Zo wordt het spel ernst. De corpsstudent speelt net zo lang de man met de grote bek, tot hij het is. Dat is het ironische van de ironie: dat zij het plotseling niet meer is. Hij is als het ware door de dubbele bodem van de ironie gezakt. Wie ironisch spreekt, zegt het tegendeel van wat hij meent, maar zodanig, dat de ander dat doorziet. Van het Reve zegt wat hij meent, maar zodanig, dat de ander dat niet doorziet en denkt nog steeds met ironie te doen te hebben… Als hij… schrijft: 'Ik vind, dat de arbeiders in bepaalde aparte wijken zouden moeten wonen, die ze alleen op weg van of naar hun werk zouden mogen verlaten, & verder alleen met speciale verlofpasjes' - dan is dat eenvoudig zijn mening, geen grap, geen fantasie.
Eveneens is het 'geen grap, geen fantasie' van Martin Sommer wanneer hij met betrekking tot de 'bange afkeer' van 'de grote volksschrijver' voor de ‘half mens’ Presser als enige 'mogelijke' verklaring poneert diens 'afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat,' waardoor volgens Reve de jood Presser de smaak had ‘die hij meende dat hij behoorde te hebben.’ Sommer voegt daar nog aan toe dat
Reves oordeel hard [was], maar, zoals biograaf Nop Maas optekent uit de mond van getuigen, scherp en terecht.
Maar hoe 'scherp en terecht' is het van Martin Sommer om Presser's 'smaak' en 'bewondering' voor de klassieken te koppelen aan diens 'afkomst als kind van het straatarme Joodse proletariaat'? Waarbij ook nog opvalt dat hij 'Joods' nadrukkelijk met een hoofdletter schrijft, alsof het hier een ander volk betreft, terwijl volgens de spellingsregels het met een kleine letter had moeten worden geschreven, aangezien Presser in Amsterdam werd geboren en dus een Nederlander was. Is de oorzaak van Presser's vermeend gebrek nu het 'straatarme' milieu waaruit hij voortkwam, of het 'Joodse' milieu, of het milieu van het 'straatarme Joodse proletariaat'? Wat is relevant aan de mededeling dat 'een half mens' voortkwam uit het 'Joodse' proletariaat? Maakt dit de stelling van de Volkskrant-opiniemaker overtuigender dat Presser daarom 'dweepzuchtig' was, en dus leed aan een stoornis die Sommer 'bewondering zonder persoonlijkheid' noemt? Waarom zouden degenen die vóór de oorlog 'sinaasappel joodjes' werden genoemd geen 'persoonlijkheid' hebben kunnen ontwikkelen? Kennelijk heeft de bewonderaar van 'de grote volksschrijver' Gerard Reve zich niet werkelijk verdiept in zijn eigen 'smaak.' In een massacultuur wordt 'smaak' namelijk gevormd door de wetten van de markt. Hierover schreef de vooraanstaande Amerikaanse cultuurcriticus Dwight Macdonald behartenswaardige essays. Ik citeer uit zijn postuum verschenen bundel Masscult and Midcult: Essays Against the American Grain (2011):
In Masscult (and in its bastard Midcult) everything becomes a commodity, to be mined for $$$$, used for something it is not, from Davy Crockett to Picasso. Once a writer becomes a Name, that is, once he writes a book that for good or bad reasons catches on, the Masscult (or Midcult) mechanism begins to ‘build him up,’ to package him into something that can be sold in identical units in quantity.
Macdonald besefte dat het werk dat wordt aangeprezen, door wat in Nederland de 'politiek-literaire elite' heet, in feite ‘slick and cliché in execution as in content’ is. De Amerikaanse kunstcriticus Clement Greenberg merkte in dit verband op dat zowel de ‘Masscult' als de 'Midcult’ altijd
predigests art for the spectator and spares him effort, provides him with a shortcut to the pleasures of art that detours what is necessarily difficult in the genuine art,
omdat het ‘includes the spectator’s reactions in the work itself instead of forcing him to make his own responses.’ De cultuur van de consumerende middenklasse, voor wie Martin Sommer schrijft, vernietigt het autonome denken. Zij kan het complexe van ‘High Culture,’ niet bevatten en al helemaal niet verwerken in haar eigen bestaan. De smaak en de meningen van de opiniemakers kunnen per definitie niet afwijken van de nauwelijks ontwikkelde, commerciële smaak van de middenklasse. De mainstream-pers simplificeert datgene wat complex is, ontdoet de werkelijkheid van oorzaak en gevolg, en verzwijgt de historische context waarin het leven van de mens en zeker ook die van de massa zich voltrekt. Als opiniemaker bieden Sommer's meningen zijn
customers neither an emotional catharsis nor an aesthetic experience, for these demand effort. The production line grinds out a uniform product whose humble aim is not even entertainment, for this too implies life and hence effort, but merely distraction. It may be stimulating or narcotic, but it must be easy to assimilate. It asks nothing of its audience, for it is ‘totally subjected to the spectator.’ And it gives nothing,
aldus Dwight Macdonald. Sommer's meningen zijn voorgekookt, de lezer hoeft ze alleen nog maar te slikken, en klaar is kees. De functie van de opiniemaker in de commerciële massamedia is het aanleveren van een kant en klaar, makkelijk te verorberen, product dat naadloos aansluit bij de behoefte van een zo groot mogelijk publiek. Het grote gevaar van deze ontwikkeling is dat, zoals Kundera duidelijk heeft gemaakt, het individu in een massacultuur haast ongemerkt het imperium van de kitsch is binnengeleid, waarbij
Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen.
Kundera voegt hieraan toe dat:
Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal.
In tegenstelling tot Macdonald's 'against the grain,' kan Sommer zich niet veroorloven om tegen de platte 'smaak' van de massa in te gaan; het zou het einde van zijn loopbaan betekenen. Hij is er ook niet toe in staat, daarvoor is de 'politiek-literaire elite' hier te provinciaals georiënteerd. Sommer leest het werk van Gerard Reve en niet dat van Dwight Macdonald, die concludeerde dat in een consumptiecultuur de mensen in de westerse consumptiecultuur
become skilled at consuming High Culture when it has been stamped by the proper authorities, but we lack the kind of sophisticated audience that supported the achievements of the classic avant-garde, an audience that can appreciate and discriminate on its own.
For this more difficult enterprise, we shall need what we very well may not get for all our four million college population: a cultural community. The term is pompous but I can think of no more accurate one. It is strange how many brain-workers we have and how few intellectuals, how many specialists whose knowledge and interest are confined to their own ‘field’ and how few generalists whose interests are broad and nonprofessional.
En juist deze bewustzijsvernauwing is symptomatisch voor de opiniemakers van de mainstream media. Bijna alles dat ze naar voren brengen is het product van een simplistisch manicheisch mens- en wereldbeeld. Hun woorden verraden een niet doorleefde werkelijkheid. Nagenoeg alles bij hen is een geconditioneerde reflex, een kitsch-reactie, als gevolg van het feit dat de 'aandacht van de media natuurlijk voor een belangrijk deel wordt gestuurd,' aldus VN-hoofdredacteur Frits van Exter 'door de politieke machten' en is er zodoende sprake van 'Reflexen' waarin 'je bent... geconditioneerd.' Die 'reflexen' leiden natuurlijk niet tot meer inzicht, tot meer beschaving en verfijning. Macdonald wees erop dat
A century ago Lord Melbourne, himself a strikingly nonspecialized and indeed rather ignorant intellectual, observed: ‘A man may be master of the ancient and modern languages and yet his manners shall not be in the least degree softened or harmonized. The elegance, grace and feeling which he is continually contemplating cannot mix with his thoughts or insinuate themselves into their expression -- he remains as coarse, as rude and awkward, and often more so, than the illiterate and the ill-instructed.’ One of Melbourne’s favorite quotations was Jacques’s remark, in As You Like It, when the rustic clown quotes Ovid: ‘O knowledge ill-inhabited -- worse than Jove in a thatched house!’
De 'ill-inhabited knowledge' die 'erger is dan is dan Jupiter in een huis met een rieten dak,' is een treffende beschrijving van de kennis van de Nederlandse mainstream-journalist en -opiniemaker, die als 'specialist' door middel van inwisselbare gelegenheidsargumenten zich aanpast aan de 'smaak' van het publiek om zijn 'coarse, rude, and akward' propaganda te kunnen verspreiden. Dwight Macdonald:
One might also cite Ortega y Gasset’s observation, apropos of ‘the barbarization of specialization’: ‘Today, when there are more scientists than ever, there are fewer cultured men than, for example, in 1750.’
Het getuigt ook in dit opzicht van een stuitende grofheid om 'Presser' ervan te betichten dat hij 'geen eigen oordeel,' zou hebben gehad omdat 'zijn bewondering' voor de klassieken 'geen grenzen [kende]' en dat daardoor 'zijn smaak die [was] van de agenda’s en de kalenders.' De grove 'smaak' van een mainstream-journalist in een massacultuur is even flexibel en wispelturig als de markt zelf. Nagenoeg niets ervan beklijft. En dat is juist de bedoeling van dit vervreemdende materialistische systeem, zoals Dwight Macdonald al meer dan een halve eeuw geleden opmerkte:
Since in a mass society people are related not to each other but to some abstract organizing principle, they are often in a state of exhaustion, for this lack of contact is unnatural. So Masscult attempts to provide distraction for the tired businessman – or the tired proletarian.
De Telegraaf en de Volkskrant worden zowel door de 'bovenbazen' als de massa gelezen, klassieke muziek wordt door Radio 4 almaar herhaald als ‘muziek voor miljoenen,’ en het televisiescherm wordt grotendeels gevuld door het meest platte en gore vermaak denkbaar, terwijl de zogeheten 'nieuwsprogramma's' propaganda maken voor de bestaande orde. Dat proces was onvermijdelijk. Macdonald:
With the French Revolution, the masses for the first time made their entrance onto the political stage, and it was not long before they also began to occupy a central position in culture.
Het gevolg was dat vandaag de dag
the demands of the audience, which has changed from a small body of connaisseurs into a large body of ignoramuses, have become the chief criteria of success.
In die consumptiecultuur is de bestsellerauteur een merknaam geworden. Het maakt niet uit hoe slecht zijn of haar boeken ook mogen zijn, door een juiste marketing, packaging en branding verkopen ze, omdat ze aansluiten bij de kunstmatig gecreëerde 'smaak' van het zielloze, gemanipuleerde publiek. Macdonald wijst daarbij terecht op het volgende:
For some reason, objections to the giving-to-the-public-what-it-wants line are often attacked as undemocratic and snobbish. Yet it is precisely because I do believe in the potentialities of ordinary people that I criticize Masscult. For the masses are not people, they are not The Man in the Street or the Average Man, they are not even that figment of liberal condescension, The Common Man. The masses are, rather, man as non-man, that is man in a special relationship to other men that makes it impossible for him to function as man (one of the human functions being the creation and enjoyment of works of art.)
De massamens is onderworpen aan ‘a uniform discipline whose only precedent was the “slave socialism” of Egypt.’ Die ontwikkeling liep parallel met het ontstaan van het systeem van massaproductie en massaconsumptie. Dwight Macdonald:
The tendency of modern industrial society, whether in the USA or the USSR, is to transform the individual into the mass man. For the masses are in historical time what a crowd is in space: a large quantity of people unable to express their human qualities because they are related to each other neither as individuals nor as members of a community. In fact, they are not related to each other at all but only to some impersonal, abstract, crystallizing factor… The mass man is a solitary atom, uniform with the millions of other atoms that go to maken up ‘the lonely crowd,’ as David Riesman well calls our society. A community, on the contrary, is a group of individuals linked to each other by concrete interests.
Een wezenlijk probleem van de massamaatschappij is dat
Its morality sinks to the level of the most primitive members – a crowd will commit atrocities that very few of its members would commit as individuals – and its taste to that of the least sensitive and the most ignorant. Yet this collective monstrosity, ‘the masses,’ ‘the public,’ is taken as a human norm by the technicians of Masscult.
Onvermijdelijk blijft het intellectuele niveau in een massamaatschappij dalen. Het gevolg is dat opiniemakers hun eigen dwaasheden onweersproken kunnen formuleren, zonder zichzelf te hoeven corrigeren, zoals ondermeer blijkt uit Geert Mak's woorden op 4 maart 2013 toen hij in tijdens een ‘discussiereeks over de toekomst van de Nederlandse media,’ in de Amsterdamse De Balie, zonder enige schroom het publiek meedeelde:
Het allerbelangrijkste is ordening in de chaos anders wordt de consument knettergek… Ik mis toch echt… wat diepergaande analyses… en dan krijg je die dunne nieuwsbrij… Ik ben natuurlijk hartstikke verslaafd aan nieuws. Als je daar eens over nadenkt dan besef je hoe wij allemaal de hele dag suikerbroden zitten te eten…
In de journalistiek heeft iedereen de neiging naar elkaar toe te kruipen en dat leidt allemaal tot meer suikerproducten. En dat is op een bepaalde manier heel slecht voor het maatschappelijk debat, omdat bij die suikerconsumptie heel sterk het denken in snel gevormde meningen hoort, waarbij andere meningen er niet zoveel toe doen, het werkt ontzettend conformerend. Over bijvoorbeeld het conflict in Mali pik ik meer op uit de buitenlandse pers. In de Nederlandse pers kom ik vrijwel nergens te weten waar het werkelijk om gaat.
De ‘consument’ wil ‘ordening in de chaos,’ en degenen die dit moeten doen zijn, volgens Mak, de commerciële massamedia. En hoewel hij ‘natuurlijk hartstikke verslaafd aan nieuws’ is, beseft hij tegelijkertijd dat ‘wij allemaal de hele dag suikerbroden zitten te eten.’ De typisch Makkiaanse paradox van 'natuurlijk hartstikke verslaafd' zijn en toch ‘de hele dag suikerbroden’ eten, terwijl hij ervan doordrongen is dat die niet goed voor hem en het grote publiek zijn, leidt niet tot ander gedrag, maar tot het verlangen naar ‘ordening in de chaos.’ Letwel, de 'chaos' die de mainstream journalisten zelf, inclusief Geert Mak en Martin Sommer, in hun werk bevorderen.
Bekend is dat zodra een systeem over zijn hoogtepunt heen is, tekenen van verval beginnen op te treden, zoals de verheerlijking van het absurde en het steeds barokker worden van de uiterlijke vormen. Degene die de klassieken bestuderen en bewonderen worden dan als 'een halve mens' gekwalificeerd omdat ze geen 'eigen oordeel' zouden bezitten, terwijl de malloten, 'verslaafd' als ze zijn aan 'suikerbroden,' de waan van de dag verkopen als de eeuwige waarheid.
Bekend is dat zodra een systeem over zijn hoogtepunt heen is, tekenen van verval beginnen op te treden, zoals de verheerlijking van het absurde en het steeds barokker worden van de uiterlijke vormen. Degene die de klassieken bestuderen en bewonderen worden dan als 'een halve mens' gekwalificeerd omdat ze geen 'eigen oordeel' zouden bezitten, terwijl de malloten, 'verslaafd' als ze zijn aan 'suikerbroden,' de waan van de dag verkopen als de eeuwige waarheid.
In De Verbannen taal (2005) schrijft de joods-Hongaarse auteur Imre Kertész over de twintigste eeuw:
Het is een feit dat in deze eeuw alles ontmaskerd is: alles heeft minstens eenmaal zijn ware gezicht laten zien, alles is echter geworden. De militair werd tot beroepsmoordenaar, de politiek tot misdaad, het kapitaal tot mensenvernietigingsindustrie compleet met lijkverbrandingsovens, de wet tot spelregels van het vuile spel, de wereldvrijheid tot gevangenis van de volkeren, het antisemitisme tot Auschwitz, het nationale gevoel tot genocide. Overal schijnt de ware intentie doorheen, alle idealen van onze eeuw zijn doordrenkt van geweld en destructiviteit.
Hij voegde hieraan toe:
Dichters zijn de wetgevers van de wereld. Ik denk dat hier ergens ons vertrekpunt moet liggen. Het is namelijk waar dat dichters – en we moeten dit woord hier ruim opvatten, in de betekenis van creatieve fantasie in het algemeen – wetten niet maken zoals juristen in het parlement dat doen, maar zij zijn degenen die de wet gehoorzamen, de wet die nog altijd als zodanig functioneert in de wereld, en die de verhalen, en het grote verhaal van de mens, creëert en redigeert. De dichter is degene die nooit de wet kan schenden, want dan is zijn werk niet te rechtvaardigen en dus gewoon slecht. Deze wet, die ongrijpbaar is en toch doeltreffender dan wat dan ook, geeft niet alleen richting aan onze geest, maar wordt ook onophoudelijk gevoed door ons eigen leven, aangezien ze anders ook niet zou bestaan. Ik zou deze wet nu graag, in mijn radeloosheid en bij gebrek aan beter, met een uitdrukking van Thomas Mann de geest van de vertelling willen noemen. Die bepaalt wat er in de mythe terechtkomt en op welke manier, wat er in het verhalenboek van een civilisatie bewaard blijft, ondanks het feit dat de ideologen dat graag zelf zouden willen uitmaken. Dat lukt hun bijna nooit, althans niet zoals ze dat zouden willen. De mythe wordt bepaald door iets anders, een geheim gemeenschappelijk besluit, dat ongetwijfeld werkelijke motieven en behoeften van de ziel weerspiegelt en waarin de waarheid naar voren komt. De horizon van ons dagelijks leven wordt begrensd door deze verhalen, die uiteindelijk over goed en kwaad gaan, en in onze wereld binnen die horizon heerst een eindeloos gefluister over goed en kwaad. Ik wil een gewaagde uitspraak doen: in zekere zin en op zeker niveau leven we uitsluitend ter wille van de geest van de vertelling; die geest, die in ons aller harten en hoofden steeds in wording is, heeft de plaats van God ingenomen, die met de middelen van de geest niet af te tasten is; dit is de symbolische blik die we op ons gevestigd voelen bij alles wat we doen of laten.
Dit gaat over wat nu gebeurt:
Pitirim Aleksandrovitsj Sorokin (Toerja (gouvernement Vologda), 21 januari 1889 – Winchester (Massachusetts), 11 februari, 1968) was een Russisch-Amerikaans socioloog, politicus en schrijver....
He emigrated in 1923 to the United States and was naturalized in 1930. Sorokin was professor of sociology at the University of Minnesota (1924–30) and at Harvard University (1930–55), where he founded the Department of Sociology....
In his Social and Cultural Dynamics he classified societies according to their 'cultural mentality', which can be ideational (reality is spiritual), sensate (reality is material), or idealistic (a synthesis of the two). He suggested that major civilizations evolve through these three in turn: ideational, idealistic, sensate. Each of these phases of cultural development not only seeks to describe the nature of reality, but also stipulates the nature of human needs and goals to be satisfied, the extent to which they should be satisfied, and the methods of satisfaction. Sorokin has interpreted the contemporary Western civilisation as a sensate civilisation dedicated to technological progress and prophesied its fall into decadence and the emergence of a new ideational or idealistic era.
De Amerikaanse auteur, professor Morris Berman, schreef in 2000 over het invloedrijke hoofdwerk van Sorokin, geschreven tussen '37 en '41:
The uncanny aspect of Sorokin's analysis is that his predictions for the twenty-first century are already showing up. Sorokin foretells that the boundary between true and false will erode, and that conscience (superego) will disappear in favor of special-interest groups. Force and fraud will become the norm, he says, the family will disintegrate, real creativity will wane. As a substitute for the latter, we shall get a multitude of mediocre pseudothinkers, and our belief system will turn into a strange, inchoate stew of shreds of science, philosophy, and magic. Above all -- anticipating here the rise of kitsch -- 'quantitative colossalism will substitute for qualitative refinement.' Instead of classics, we shall have best-sellers; instead of genius, technique. Real thought will be supplanted by information. Security will fade, and catastrophe will ensue. Culture will become increasingly debased, emptied of content, until a reaction or cartharsis will finally take place, after which a new ideational culture will arise from the ashes of the old sensate one.
In hetzelfde tijdvak laat de dichter W.H. Auden in The Massacre of the Innocents Herodes zeggen:
Legislation is helpless against the wild prayer of longing that rises, day in, day out, from all these households under my protection: "O God, put away with justice and truth for we cannot understand them and do not want them" [...] Reason will be replaced by Revelation. Instead of Rational Law, objective truths perceptible to any who will undergo the necessary intellectual discipline, and the same for all, Knowledge will degenerate into a riot of subjective visions -- feelings in the solar plexus induced by undernourishment, angelic images generated by fevers or drugs, dream warnings inspired by the sound of falling water. Whole cosmogenies will be created out of some forgotten personal resentment, complete epics written in private languages, the daubs of school children ranked above the greatest masterpieces.
Idealism will be replaced by Materialism... Diverted from its normal and wholesome outlet in patriotism and civic or family pride, the need of the materialistic Masses for some visible Idol to worship will be driven into total unsocial channels where no education can reach it... Justice will be replaced by Pity as the cardinal human virtue, and all fear of retribution will vanish. Every corner-boy will congratulate himself: 'I'm such a sinner that God had to come down in person to save me. I must be a devil of a fellow.'
Reckless Congress ‘Declares War’ on Russia
By Ron Paul
December 06, 2014 'ICH' - Today the US House passed what I consider to be one of the worst pieces of legislation ever. H. Res. 758 was billed as a resolution 'strongly condemning the actions of the Russian Federation, under President Vladimir Putin, which has carried out a policy of aggression against neighboring countries aimed at political and economic domination.'
In fact, the bill was 16 pages of war propaganda that should have made even neocons blush, if they were capable of such a thing.
These are the kinds of resolutions I have always watched closely in Congress, as what are billed as 'harmless' statements of opinion often lead to sanctions and war. I remember in 1998 arguing strongly against the Iraq Liberation Act because, as I said at the time, I knew it would lead to war. I did not oppose the Act because I was an admirer of Saddam Hussein – just as now I am not an admirer of Putin or any foreign political leader – but rather because I knew then that another war against Iraq would not solve the problems and would probably make things worse. We all know what happened next.
That is why I can hardly believe they are getting away with it again, and this time with even higher stakes: provoking a war with Russia that could result in total destruction!
If anyone thinks I am exaggerating about how bad this resolution really is, let me just offer a few examples from the legislation itself:
The resolution (paragraph 3) accuses Russia of an invasion of Ukraine and condemns Russia’s violation of Ukrainian sovereignty. The statement is offered without any proof of such a thing. Surely with our sophisticated satellites that can read a license plate from space we should have video and pictures of this Russian invasion. None have been offered. As to Russia’s violation of Ukrainian sovereignty, why isn’t it a violation of Ukraine’s sovereignty for the US to participate in the overthrow of that country’s elected government as it did in February? We have all heard the tapes of State Department officials plotting with the US Ambassador in Ukraine to overthrow the government. We heard US Assistant Secretary of State Victoria Nuland bragging that the US spent $5 billion on regime change in Ukraine. Why is that OK?
The resolution (paragraph 11) accuses the people in east Ukraine of holding 'fraudulent and illegal elections' in November. Why is it that every time elections do not produce the results desired by the US government they are called 'illegal' and 'fraudulent'? Aren’t the people of eastern Ukraine allowed self-determination? Isn’t that a basic human right?
The resolution (paragraph 13) demands a withdrawal of Russia forces from Ukraine even though the US government has provided no evidence the Russian army was ever in Ukraine. This paragraph also urges the government in Kiev to resume military operations against the eastern regions seeking independence.
The resolution (paragraph 14) states with certainty that the Malaysia Airlines flight 17 that crashed in Ukraine was brought down by a missile “fired by Russian-backed separatist forces in eastern Ukraine.” This is simply incorrect, as the final report on the investigation of this tragedy will not even be released until next year and the preliminary report did not state that a missile brought down the plane. Neither did the preliminary report – conducted with the participation of all countries involved – assign blame to any side.
Paragraph 16 of the resolution condemns Russia for selling arms to the Assad government in Syria. It does not mention, of course, that those weapons are going to fight ISIS – which we claim is the enemy – while the US weapons supplied to the rebels in Syria have actually found their way into the hands of ISIS!
Paragraph 17 of the resolution condemns Russia for what the US claims are economic sanctions (“coercive economic measures”) against Ukraine. This even though the US has repeatedly hit Russia with economic sanctions and is considering even more!
The resolution (paragraph 22) states that Russia invaded the Republic of Georgia in 2008. This is simply untrue. Even the European Union – no friend of Russia – concluded in its investigation of the events in 2008 that it was Georgia that “started an unjustified war” against Russia not the other way around! How does Congress get away with such blatant falsehoods? Do Members not even bother to read these resolutions before voting?
In paragraph 34 the resolution begins to even become comical, condemning the Russians for what it claims are attacks on computer networks of the United States and 'illicitly acquiring information' about the US government. In the aftermath of the Snowden revelations about the level of US spying on the rest of the world, how can the US claim the moral authority to condemn such actions in others?
Chillingly, the resolution singles out Russian state-funded media outlets for attack, claiming that they 'distort public opinion.' The US government, of course, spends billions of dollars worldwide to finance and sponsor media outlets including Voice of America and RFE/RL, as well as to subsidize “independent” media in countless counties overseas. How long before alternative information sources like RT are banned in the United States? This legislation brings us closer to that unhappy day when the government decides the kind of programming we can and cannot consume – and calls such a violation 'freedom.'
The resolution gives the green light (paragraph 45) to Ukrainian President Poroshenko to restart his military assault on the independence-seeking eastern provinces, urging the 'disarming of separatist and paramilitary forces in eastern Ukraine.' Such a move will mean many more thousands of dead civilians.
To that end, the resolution directly involves the US government in the conflict by calling on the US president to 'provide the government of Ukraine with lethal and non-lethal defense articles, services, and training required to effectively defend its territory and sovereignty.' This means US weapons in the hands of US-trained military forces engaged in a hot war on the border with Russia. Does that sound at all like a good idea?
There are too many more ridiculous and horrific statements in this legislation to completely discuss. Probably the single most troubling part of this resolution, however, is the statement that 'military intervention' by the Russian Federation in Ukraine 'poses a threat to international peace and security.' Such terminology is not an accident: this phrase is the poison pill planted in this legislation from which future, more aggressive resolutions will follow. After all, if we accept that Russia is posing a 'threat' to international peace how can such a thing be ignored? These are the slippery slopes that lead to war.
This dangerous legislation passed today, December 4, with only ten (!) votes against! Only ten legislators are concerned over the use of blatant propaganda and falsehoods to push such reckless saber-rattling toward Russia.
Here are the Members who voted 'NO' on this legislation. If you do not see your own Representative on this list call and ask why they are voting to bring us closer to war with Russia! If you do see your Representative on the below list, call and thank him or her for standing up to the warmongers.
Voting 'NO' on H. Res. 758:
1) Justin Amash (R-MI)
2) John Duncan (R-TN)
3) Alan Grayson, (D-FL)
4) Alcee Hastings (D-FL)
5) Walter Jones (R-NC)
6) Thomas Massie (R-KY)
7) Jim McDermott (D-WA)
8 George Miller (D-CA)
9) Beto O’Rourke (D-TX)
10 Dana Rohrabacher (R-CA)
|
2 opmerkingen:
Het Rijksmuseum gold in de tijd waarin het verrees als een katholiek bouwsel, evenals het Amsterdamse Centraal Station...
vandaar dat koning willem III zoveel bezwaar had. op de gebrandschilderde ramen in dezelfde hal als de prediker spreuk zie je in het midden bovenaan de vorst met naast zich een geestelijke, om de macht van de koning een metafysische grondslag te geven, een noodzakelijk element van de macht. de democratie heeft in nederland nooit als legitimering van het koningschap gediend.
Een reactie posten