Whatever decisions we make about when
to act unilaterally or multilaterally, we must never conceive of international
organization as a substitute for national strength… If the United States
becomes feeble, no amount of begging, bribing, or appeals to international
norms will induce others to honor our interests or stand by us in danger…
We need only follow Kennan’s
commonsense policy founded, as it is,
‘on recognition of the national interest,
reasonably conceived, as the legitimate motivation for a large portion of the
nation’s behavior, and prepared to pursue that interest without either moral
pretension or apology. It would be a policy that would seek the possibilities
for service to morality primarily in our own behavior, not in our judgment of
others. It would restrict our undertakings to the limits established by our own
traditions and resources, It would see virtue in our minding our own business
wherever there is not some overwhelming reason for minding the business of
others.’
Kennan believed that the tenets of
John Quincy Adams, (dat
de VS ‘goes not abroad, in search of
monsters to destroy.’ svh) ‘albeit with certain adjustments to meet our
present circumstances and commitments,’ are ‘entirely suitable and indeed greatly needed as a guide for American policy in the coming period.’ […]
For my part, this history leads me to conclude with a plea that as we approach
the millennium, we lay aside millenarianism once and for all. For that, I now
see, is not a righteous and contructive mood, but a petulant, ungrateful, and
often destructive one.
Walter A. McDougall. Promised
Land, Crusader State. The American Encounter with the World Since 1776. 1997
Gezien de positieve recensies van McDougall’s studie lijkt het erop dat tenminste een deel van de Amerikaanse elite begint te beseffen dat het oude neokolonialisme moet
worden aangepast aan de huidige machtsverhoudingen, overigens zonder dat zij de
aanspraak op hegemonie laat vallen. Een hoofdstuk wordt afgesloten in de eeuwenlange geschiedenis van expansionisme, uitbuiting en grootscheepse terreur. In Days of Destruction. Days of Revolt, beschrijft de gerenommeerde journalist/auteur Chris Hedges hoe zijn land zich in de negentiende eeuw ontwikkelde:
Custer, whose tireless
self-promotion, outsized vanity, lust for fame and power, and incapacity for
empathy… presaged the sickness of the modern celebrity culture, embodied the
cult of the self. He was the quintessential American hustler. Contracts that
presented impediments to material and national advancement, defined as
progress, were nullified or ignored. Force rather than trust determined
relationships. Nature was a commodity to make human beings wealthy. And there
was no limit to the amount of human suffering and death, environmental
contamination, and extinction of species one could inflict on the road to
glory, wealth, and power.
A society in which respect was
achieved by the redistribution of wealth and rank was earned by merit, in which
the natural and human worlds were intimately connected and revered, in which
there was no real concept of personal property and life was communal, was
pitted in the final Indian Wars against a society in which meaning was
artificially constructed through the amassing of goods, power, social status,
and money, a society run by an efficient and impersonal bureaucracy, a society
dedicated to exploitation and profit, a society that believes in the twisted
notion of regeneration through violence.
The effect of this physical and moral
cataclysm, this clash of civilizations, is being played out a century and a
half later, as the whole demented project of endless capitalist expansion,
proflitate consumption, and imperial conquest implodes. Coroporate hustlers,
the heirs of Custer, are fervently rolling the dice as they exploit and poison
us all in the last deadly chapter. They are as blind to the ramifications of
their self-destructive fury as were Custler, the gold speculators, and railroad
magnates, all of whom grew rich by seizing Indian land, killing those who stood
in their way, extinguishing the buffalo herds, and cutting down the forests. It
is our sad fate, and the fate of our children, to pay for their folly.
Custer’s defeat became the rallying
cry throughout the nation for a systematic and relentless campaign of genocide
against Native Americans. It led to a massive and sustained military campaign
of extermination, justified by the popular press in the name of revenge, and
led by the Grant administration. The call for blood, and the celebration of
Custer as an American hero, were nearly universal.
By the end of the Indian Wars – which
had erupted more than two centuries previously, with the Pequot War in the
eastern North American continent between 1634 and 1638, and raged on the western
plains from the end of the Civil War to 1890 – hundreds of distinct indigenous
cultures had been physically obliterated. An… indigenous people in the United
States... reduced, through slaughter, starvation, and disease, to less than a
quarter million people by 1900. By the late nineteenth century, more immigrants
arrived in a single year in New York City’s slums, the fertile recruiting
ground for the U.S. Army during the Indian Wars, than the total number of
Native Americans left alive across the continent.
‘Strangely enough, they have a mind
to till the soil, and the love of possession is a disease in them,’ Sitting
Bull said. ‘These people have made many rules that the rich may break, but the
poor may not. They have a religion in which the poor worship, but the rich will
not! They even take tithes from the poor and weak to support the rich and those
who rule. They claim this mother of ours, the Earth, for their own use, and
fence their neighbors away from her, and deface her with their buildings and
their refuse.’
‘We cannot dwell side by side,’
Sitting Bull said. ‘Only seven years ago we made a treaty by which we were
assured that the buffalo country should be left to us forever. Now they threaten
to take that from us also. My brothers, shall we submit? Or shall we say to
them: ‘First kill me, before you can take possession of my fatherland!’
Hetzelfde verzet tegen onrecht groeit vandaag de dag onder de ‘Indians’ waar dan ook ter wereld
die niet langer accepteren dat zij arm blijven om de westerse rijken nog rijker
te maken. De contra-terreur is de eerste gewelddadige en onvermijdelijke stap in
dit proces, hoe graag de westerse mainstream-opiniemakers dit ook blijven ontkennen. Alleen iemand die geen contact meer heeft met de werkelijkheid en
daarom niet wil beseffen dat in een geglobaliseerde wereld de mensheid wordt
geconfronteerd met klimaatverandering, massale armoede, uitputting van de grondstoffen, een
bevolkingsexplosie en een diep culturele crisis van de materialistische cultuur,
kan beweren dat:
Amerika er over een halve eeuw beter
voor[staat] dan Europa… Als je invloed en macht wilt
hebben, moet je groots zijn. Dat is iets wat we in Europa van ze kunnen leren,’
zoals de
‘Europa–‘ en ‘Amerika-deskundige’ Geert Mak op 22
augustus 2012 tegenover het ANP verklaarde. In al hun ijdelheid realiseren de spreekbuizen van de macht dat zij een
onderdeel zijn geworden van het probleem, vooral omdat zij met hun dagelijkse
propaganda het bewustzijn van de massa manipuleren. Hun collaborerende mentaliteit
bestendigt de rampzalige status quo en het westerse geweld.
Ik heb de afgelopen
drie maanden de opvattingen van Geert Mak als kapstok gebruikt om een andere
visie op de VS te geven door middel van citaten van Amerikanen zelf. Ik heb Mak
daarvoor gekozen omdat zijn opvattingen illustrerend zijn voor de officiële mainstream-versie van de VS, een imperium waar hij te weinig van af weet. In de optiek van serieuze waarnemers, onder wie kritische en ontwikkelde
Amerikanen zelf, is de VS een veel complexer land dan Nederlandse opiniemakers als Mak in boeken
en in de commerciele massamedia suggereren. Op 7 maart jongstleden gebruikte een lezer van mijn weblog de term ‘venijnige
pijlen,’ die ik op Geert Mak schiet. Hoewel ik getracht heb mijn gram over de aanmatigende stelligheid van Mak en andere 'deskundigen' zoveel mogelijk in te tomen, is mij dat kennelijk
toch niet voldoende gelukt. Ik heb me dan ook opnieuw afgevraagd wat mij zo
dwarszit aan hun houding. Het antwoord is kort maar krachtig: hun
leugenachtigheid, hun pedanterie, hun onverzadigbare ijdelheid, hun behaagzucht
en het feit dat hun propaganda over een failliet systeem een gevaar is voor de
mensheid. Maar hun lafheid is misschien wel het aller verwerpelijkst.
Een kennis van me attendeerde me onlangs op een uitzending van
een programma dat Leeuwarden Toen
heet, en waarin op 15 april 2011 Geert Mak optrad. Mak vertelde dat zijn vader 20
jaar lang gereformeerd predikant was geweest in voormalig Ons-Indie. Zelf groeide Geert in Leeeuwarden op in het ‘stijve
gereformeerde wereldje van de jaren vijftig.’ Daar, in de geisoleerde provincie, werd
hem als kind de stuipen op het lijf gejaagd door het dreigement ‘Jezus
ziet alles, Jezus ziet alles. Ik schrok me rot.’ De kleine Mak was
lichamelijk niet erg sterk, een in zijn eigen woorden ‘benauwd intellectueel kereltje’
met een allergie. Zijn grootste kattenkwaad bestond eruit vanaf het zwembadbalkon
op zwemmende vrouwen spugen, wat hem waarschijnlijk deed denken aan ‘de
neefjes’ van Donald Duck die tot grote hilariteit van de kleine Geert het waagden ‘om een
ijsje op het hoofd van hun vermoeide oom uit te drukken! Zomaar een ijsje
kapotduwen!’ Ondertussen was Mak in zijn slaapkamer op zolder ‘bang
voor spoken, de sirene van de ambulance klonk als gejammer van geesten.’ Verder
kon de luisteraar opmaken dat Geert’s kleinburgelijke, socialisten hatende milieu stijf stond van de
ambitie. Zijn grootvader was ‘van
gewone jongen naar keurige burger’ opgeklommen en de familie was daar ‘trots
op.’ De kleinzoon werd naar een protestants-christelijk Gymnasium
gestuurd, terwijl ‘mijn ouders op een houtje [zaten] te bijten,’ en zijn vader als dominee bijkluste in Friese gehuchten die geen dominee hadden. Op
zondag mocht niet worden gezeild, het circus was alle dagen taboe, evenals
ijsco’s. De luisteraar kreeg de indruk dat hij zijn middelbare schooltijd
ervoer als een korvee, als een dressuur die men gehoorzaam over zich heen moet
laten komen. Het verhaal was allemaal niet opzienbarend, maar wel tekenend
voor zijn achtergrond. Vooral toen Geert Mak tegen het einde van de uitzending ‘het etensbakje van mijn vader in Indie,’ liet waarin ‘hij elke dag een plemp eten [kreeg],’ terwijl de predikant
‘in
het Jappenkamp,’ zat. Na de oorlog kwam in huize Mak ‘de ficus van mijn moeder erin te staan. Dat
zegt iets over de vrede, dat zegt iets over het vergeten, wat misschien ook
maar goed is, en het is toch goed om dit niet helemaal te vergeten.’
Dit laatste is een illustrerend voorbeeld van Mak’s werkwijze: wat
hij met de ene hand geeft, neemt hij met de andere terug. En zo is ‘vergeten…
misschien ook maar goed, en is het toch goed om dit niet helemaal te vergeten.’
Maar half vergeten bestaat niet, men vergeet iets helemaal of helemaal niet,
zeker in het geval van een oorlog. Het gevolg is dat Mak eigenlijk niets zegt,
het blijft onduidelijk wat hij precies bedoelt en juist die vaagheid is wat hem
tot een bestseller-auteur maakt: de mainstream houdt van ambivalantie, van
vrijblijvendheid, van een beschrijving die hen niet verplicht partij te kiezen, die de massa veilig in
het kleurloze midden houdt. Het is net als met ‘het etensbakje’ van zijn
vader, waarin de toenmalige vijand iedere dag een kwak eten plempte, en dat in
feite symbool staat voor de onderwerping, de gelatenheid, de overgave aan de
macht. Zo gaan de machtigen nu eenmaal met de 'gewone' mens om, hij is
daar weerloos tegen, de massa maakt geen geschiedenis, maar ondergaat haar, en het
is ‘misschien
ook maar goed’ om dit ‘te vergeten,’ maar ook weer ‘niet
helemaal,’ aangezien het gecultiveerde slachtofferschap nu juist een
onderdeel is van de identiteit van de mainstream.
En dus schonk Mak tijdens de uitzending via zijn handtekening onder een officiele overdrachtsacte het ‘etensbakje’ van zijn vader aan de directeur van het Historisch Centrum Leeuwarden zodat de toekomstige generaties het, uitgestald in een vitrine, als bewijs kunnen zien van de wijze waarop ook een inwoner van Friesland heeft geleden onder de terreur van de macht. Tot in alle eeuwigheid zal het daar getoond worden, het voorwerp van een ‘gewone’ man wiens enige ‘misdaad’ was geweest om aan de andere kant van de wereld als evangelisatiepredikant ‘de blijde boodschap’ van de God van de blanke Europeanen te verspreiden onder heidenen met een donkere huidskleur. Het 'etensbakje' uit Ons-Indie als herinnering aan het leed van de eigen mensen, en dus bijvoorbeeld niet het leed van de slachtoffers onder de Indonesische bevolking die gebukt gingen onder de oorlogsmisdaden gepleegd door ook 'onze' Friese soldaten tijdens de zogeheten 'politionele acties.' Die terreur is vergeten, en wel zo goed dat in 2012 Nederlandse historici publiekelijk om geld bedelden om die ruim 60 jaar na dato te onderzoeken.
Dit uiterst beperkte en deels
a-historische beeld van de werkelijkheid staat mijlenver af van mijn mens- en
wereldbeeld. Dat werd van kindsbeen af niet
gevoed door een zekere mate van 'collaboratie' met een ‘boven ons gestelde’ macht, maar
juist door het intuitief verzet ertegen. Die houding verklaar ik ondermeer uit het feit
dat mijn ouders tegen het fascisme hebben gevochten, mijn Schotse moeder in het
Britse leger, mijn vader op onderzeeboten van de Nederlandse marine. Als ik een
voorwerp had moeten meenemen die symbolisch was voor mijn ouders, dan zou ik één
van de onderscheidingen hebben meegenomen die mijn vader ontving van
Koningin en Vaderland voor zijn moed en verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Niet zozeer omdat ik er trots op ben, maar om te bewijzen dat men altijd in
verzet kan komen tegen de terreur van de macht, en dat een dergelijk verzet al
lang begonnen is voordat er ook maar één kogel is afgeschoten of één bom is
gevallen. Ik vermoed dat dit door de mainstream onzichtbaar gemaakte verzet
tegen macht en willekeur mij zo ‘venijnig’ maakt. Ik zou mij ook
nooit hebben laten onderscheiden door de Franse staat, zoals Geert Mak liet
doen, toen hij in 2009 tot
Chevalier
de la Légion d’Honneur’ werd
verheven, vanwege het feit dat ‘de Franse Republiek, die ik
hier vertegenwoordig, uw Europese inzet en uw pedagogie, gebaseerd op uw kennis
van de geschiedenis van Europa, [wil] huldigen met een nationale
onderscheiding, die van de Légion d’Honneur.
Dit is in mijn ogen een vorm van collaboratie met het geweld van de
macht. Waarom ik dit zo stel? Wel, omdat diezelfde Franse staat een
terreuraanslag pleegde op een schip van Greenpeace:
The sinking of the Rainbow Warrior, codenamed Opération Satanique,[1] was
an operation by the "action" branch of
the French foreign intelligence services, the Direction Générale de la Sécurité Extérieure
(DGSE),
carried out on July 10, 1985. It aimed to sink the flagship of
the Greenpeace
fleet, the Rainbow Warrior in
the port of Auckland, New Zealand, to
prevent her from interfering in a nuclear test in Moruroa.
Fernando Pereira, a photographer, drowned on the sinking ship. Two French agents were arrested by the New Zealand Police on passport fraud and immigration charges. They were charged with arson, conspiracy to commit arson, willful damage, and murder. As part of a plea bargain, they pleaded guilty to manslaughter and were sentenced to ten years in prison, of which they served just over two.
Fernando Pereira (May 10, 1950–July 10, 1985) was a freelance Dutch photographer, of Portuguese origin, who drowned when French intelligence (DGSE) sabotaged and sank the Rainbow Warrior ship, owned by the environmental organisation Greenpeace on July 10, 1985...
Fernando's daughter, Marelle, aged eight at the time of his death, in June 1995 appealed in the French newspaper Libération to anybody who was involved in the bombing operation to tell her fully what had happened in the bombing. "Now I am 18, I am an adult and I think by now I have the right to know exactly what events transpired surrounding the explosion which cost my father his life", she wrote. She also travelled to New Zealand to interview former Prime Minister David Lange and Greenpeace campaigners who sailed on the Rainbow Warrior...
On the twentieth anniversary of the sinking, it was revealed that the French president François Mitterrand had personally authorized the bombing. Admiral Pierre Lacoste made a statement saying Pereira's death weighed heavily on his conscience. Also on that anniversary, Television New Zealand sought to access a video record made at the preliminary hearing where the two agents pleaded guilty. The footage has remained sealed on the court record since shortly after the conclusion of the criminal proceedings. The two agents oppose release of the footage – despite having both written books themselves on the incident – and have taken the case to the New Zealand Court of Appeal and, subsequently, the Supreme Court of New Zealand.
In 2006, Antoine Royal, brother of the French presidential candidate Segolene Royal, revealed in an interview that their brother, Gérard Royal, a former French intelligence officer, had been the agent who put the bombs on the Rainbow Warrior.
Als gematigde sociaal-democraten van het type DS-70, hebben mijn ouders mij bijgebracht dat terreur van welke partij dan ook altijd ten stelligste moet worden afgekeurd, en dat je je niet laat prijzen door een staat of organisatie die terreur pleegt, zelfs niet als dit je eigen mateloze ijdelheid korte tijd bevredigt. en zeker niet nadat
In 1974 France withdrew from the
jurisdiction of the International Court of Justice after the Nuclear Test
Cases. The cases had been brought by Australia and New Zealand against France
under the Courts compulsory jurisdiction clause. France refused to appear or to
abide by the Courts interim order and subsequently withdrew from the
jurisdiction of the Court,
zoals de geintereerde kan lezen in de Max Planck Yearbook of United Nations Law. Volume 5.
Bovendien had Mak net als de grote Latijns-Amerikaanse auteur Eduardo Galeano
kunnen weten dat
in 1995, tijdens de Franse
kernproeven in het zuiden van de Stille Oceaan, de Franse ambassadeur in Nieuw
Zeeland [verklaarde]: ‘Ik houd niet van dat woord bom. Het zijn geen bommen.
Het zijn ‘apparaten die exploderen.’
Een dergelijke verkrachting van de taal zou voor iemand die zijn rijkdom en status ontleent aan het gebruik van de taal, en die docent Staatsrecht aan de Rijksuniversiteit Utrecht is geweest, onaanvaardbaar moeten
zijn. Vooral ook omdat de Franse staat weigert het internationaal recht te
respecteren. Het getuigt van weinig intellectuele integriteit om de Chevalier
de la Légion d’Honneur te
accepteren louter en alleen omdat men het Europa van de banken en multinationals
met succes aan het grote publiek heeft verkocht. Maar dit is de intellectuelen
van mijn gecorrumpeerde babyboom-generatie niet aan het verstand te brengen. Ze
hebben geprofiteerd van de sociale en politieke veranderingen van de jaren zestig en zeventig en daarna zijn ze met evenveel gemak bereid geweest om die democratisering weer te verkopen, in een poging hun eigen status en rijkdom veilig te stellen. En ook daar walg ik van. Vandaar dat ik de afgelopen drie maanden in de serie ‘deskundigen’ juist niet gecorrumpeerde intellectuelen uit de VS
aan het woord heb gelaten. Verzet is wel degelijk mogelijk. Morgen zal ik daar
nog twee voorbeelden van geven en vervolgens ga ik dit alles uitwerken voor een
boek dat ongetwijfeld geen bestseller zal worden. Goddank!
2 opmerkingen:
'Although the statistics of the number of POWs who died during the Japanese occupation are horrifying, the figures for the labourers, many from Myanmar, Thailand, Malaysia, and Indonesia, are even worse.
It is thought that 80.000 Asians, 2830 Dutch, 2710 Australians and 356 Americans died in the area.'
Misschien komt er geleidelijk wat verandering in 'uiterst beperkte en deels a-historische beeld', ik las dit recentelijk in een Lonely Planet gids over Myanmar/Burma.
Ton
Stan,
dat boek krijgt een ereplaats in mijn boeken kast,
na het eerst nog een keer gelezen te hebben.
Wat een rijkdom!
Een reactie posten