Voor ons, kinderen in de provincie, was Amerika een droomland, met een losse levensstijl waarvan een enkele keer een flard over de ocean kwam zeilen… wij, Europese kinderen van de jaren vijftig, [beleefden] Amerika via een paar glimmende tijdschriften’ en ‘via een gratis Donald Duck die op een herfstdag opeens in de bus viel, en waarbij duizend horloges – omgerekend naar de huidige jeugdeconomie: duizend iPads -- werden verloot. En dan de inhoud van het nummer: ‘Donald Duck als schoolmeester’, de neefjes wagen het zelfs om een ijsje op het hoofd van hun vermoeide oom uit te drukken! Zomaar een ijsje kapotduwen!
Geert Mak. Reizen zonder John. Op zoek naar Amerika. 2012
Dat de magische wereld van
Donald Duck zo’n diepe indruk maakte op een kind in de kleinburgerlijke ‘provincie’
van de jaren vijftig is begrijpelijk, want men was daar immers ‘niets
gewend.’ Minder begrijpelijk is evenwel dat de inmiddels bejaarde Geert
Mak als bestseller-auteur het 576 pagina’s tellende Reizen
zonder John, waarin hij ‘op zoek naar Amerika’ is,
begint vanuit zijn eigen jaren vijftig-ervaringen met ondermeer de Donald Duck.
Als opiniemaker en ‘Amerikadeskundige’ is
een dergelijke beperkte invalshoek absurd, zeker als we weten hoe in diezelfde
jaren vijftig de VS uitgroeide tot de National
Security State die met geweld overal ter wereld ingrijpt, en waarvan de ‘soft
power,’ vooral bestond uit een amusementscultuur zoals die onder andere in
Donald Duck verbeeld wordt. Waarom heeft Mak de ‘soft
power’ die zijn beeld vormde van het ‘droomland’ niet net zo serieus
geanalyseerd als bijvoorbeeld de Chileense auteur Ariel Dorfman, die samen met
de Belgische socioloog Armand Matterlart het geillustreerde How To Read Donald Duck. Imperialist Ideology
in the Disney Comic schreef. Dit internationaal populaire boek dat onder de
Chileense dictator Pinochet letterlijk op de brandstapel verdween, graaft veel dieper dan
Mak’s beeld van Kwik, Kwek en Kwak die ‘zomaar een ijsje kapotduwen!’ op
het hoofd van Donald Duck. Ik zal dan ook wat langer bij hun visie op het
fenomeen van de Amerikaanse stripfiguur stilstaan en dus bij het verschijnsel ‘soft power’ dat volgens
Mak wereldwijd ‘nog altijd sterk aanwezig [is]’ en ‘in de kern de
overtuigingskracht [is] om het debat naar zich toe te trekken, om de agenda van
de wereldpolitiek te bepalen.’ ‘Soft power’ in
de zin dus van ‘cultureel imperialisme,’ zoals kritische intellectuelen als
Dorfman en Mattelart aantonen.
In het 721 pagina’s dikke,
rijkelijk geillustreerde, historische werk 75
Years of DC Comics. The Art of Modern Mythmaking schrijft de Amerikaanse
comic book auteur Paul Levitz over ‘The Stone Age’ van de strip:
Overall, the 1930s were a dark decade
in America, between the overwhelming weight of the Depression and the gathering
clouds of war abroad… and people were ready for a new kind of hero… they simply
didn’t know where he’d come from. Certainly no one expected much from
the early comic books beyond a smile and a few minutes of entertainment, mostly
from characters reminiscent of the newspaper strips… In an era when the popular
culture moved more slowly, as films rolled out town by town, television was
in few homes, and only radio had
the power to create ‘instant events’ as Orson Welles would prove a few months
later with his War of the World broadcast, Superman was a phenomenon. The
Golden Age had begun.
Superman mixed fundamental
wish-fulfillment themes together in an new way: the aspiration that if only Lois would look beyond the glasses and see that Clark was really a Superman
touched the inner milquetoast, and superman’s abilities to act out solutions
ordinary mortals could only fantasize about was an enduring theme…
Superman’s succes was so great
that… on January 12, 1939, ‘Superman’ debuted as a daily newspaper strip, with
a Sunday strip added later yhat year…
The trend toward costumes
continued… What these super heroes shared was clarity of concept and freshness,
for the idea of heroism matched with this level of extraordinary ability hadn’t
been explored before.
Die trend is niet merkwaardig,
hij vervulde een maatschappelijke behoefte. De explosie van helden, het
verlangen van het grote publiek naar een Superman kwam voort uit de sociaal en
politiek uitzichtloze positie van de ‘man in the street,’ kenmerkend voor
het kapitalisme met zijn duidelijk gescheiden klassen van werkgever en
werknemer. Op die manier kon de ondergeschikte zich in zijn vrije tijd
identificeren met een held, zelfs een Superman die de schoften een lesje leerde
en op die manier wraak nam voor al het geleden onrecht. Dit proces sloot naadloos aan op het inmiddels
geseculeerde verlangen naar verlossing, dat eeuwenlang de kern was geweest van de christelijke cultuur. Centraal daarin stond het geloof in een andere werkelijkheid waar het Opperwezen namens de arme christenen wraak zou nemen
door de zondaren naar de hel te sturen en hun slachtoffers te belonen met een
plaats in de hemel. In een onwrikbaar bestel droomt de mens zich een oplossing, men kan niet zonder 'hoop', hoe vals die ook mag zijn, ze blijft een psychologische noodzaak. Paul Levitz:
The pulp heroes, or their
predecessors in the dime novels, were fundamentally human, perhaps ‘trained to
near-superhuman abilities’… The comic writers took this a step beyond, and gave
their stars abilities unattainable in the real world…
What they lacked was
distinctive ethnicity, cultural identity, or internal conflict. The immigrant
publishers and talent wanted to pass as part of the American majority and to
have their characters pass, too. Many of the creators changed their names (Bob
Kahn to Bob Kane, Jacob Kurtzburg to Jack Kirby, and on and on), and all chose
to label their heroes innocuously. The heroes took their powers for granted,
their missions as the natural outcome of their gifts, and the idea that
anything from injuries to posttraumatic stress would enter their lives was the
furthest thing from their minds.
Het verlangen van al die ‘overworked, browbeaten, henpecked’ naar als het ware een nietzscheaanse Übermensch is onvervreemdbaar aan het westerse bestaan, waar de gedroomde identificatie met een superwezen functioneert als uitlaatklep voor allerlei onopgeloste sociale frustraties. Vandaar ook de vele miljoenen strips die jaarlijks verkocht worden. De moderne massamens verschilt niet wezenlijk van zijn voorouders; duizenden jaren lang heeft de westerling rotsvast geloofd dat de christelijke god een Superman naar de aarde stuurde om hem daar onder andere over het water te laten lopen en allerlei andere voor de gewone mens onmogelijke daden liet verrichten, tot aan wederopstanding toe. De gerenommeerde Ierse classicus E.R. Dodds schreef in 1965 in Pagan & Christian in an Age of Anxiety. Some Aspects of Religious Experience from Marcus Aurelius to Constantine dat de Griekse en Romeinse denkers weliswaar ervan uitgingen dat het leven op aarde ‘of necessity haunted by evil’ is, zoals Plato het stelde, maar dat zij daarmee geenszins ‘condemn the cosmos as a whole.’ Dit, in tegenstelling tot de radicale judeo-christelijke opvatting dat de mens uit het paradijs is gestoten, en op die manier moet boeten voor zijn zonden. Dit dogma werd door de geschoolde aristocratie in de oudheid als irrationeel met minachting terzijde geschoven. Dodds merkt op dat
Had any cultivated pagan of the
second century been asked to put in a few words the difference between his own
view of life and the Christian one, he might reply that it was the difference
between logismos and pistis, between reasoned conviction and blind faith. To
any one brought up on classical Greek philosophy, pistis meant the lowest grade
of cognition: it was the state of mind of the uneducated, who believe things on
hearsay without being able to give reasons for their belief. St. Paul, on the
other hand, following Jewish tradition, had represented pistis as the very
foundation of the Christian life. And what astonished all the early pagan
observers, Lucian and Galen, Celsus and Marcus Aurelius, was the Christians’
total reliance on unproved assertion – their willingness to die for the
indemonstrable… what they lack is phronesis, intellectual insight, the rational
basis… saying that knowledge is bad for the health of the soul… Julian
exclaims, ‘There is nothing in your philosophy beyond the one word ‘Believe!’
En de Alexandrijnse theoloog en
geleerde Origen, die overigens posthuum
geexcommuniceerd werd, schreef over het irrationele geloof van de massa der
christenen dat voor de christelijke elite gold: ‘We accept it as useful for the
multitude,’ aangezien dit het meest haalbare voor hen was, ‘since,
partly owing to the necessities of life and partly owing to human weakness,
very few people are enthusiastic about rational thought.’ De massa kan niet zonder een irrationele ontsnappingsweg, men heeft ‘hoop’ nodig dat er een oplossing is
voor het aardse lijden. Het klassieke besef van het tragische is voor hen ondraaglijk. Dodds voegt hier nog een aspect aan toe:
The religious tolerance which
was the normal Greek and Roman practice had resulted by accumulation in a
bewildering mass of alternatives. There were too many cults, too many
mysteries, too many philosophies of life to choose from: you could pile one
religious insurance on another, yet not feel safe. Christianity made a clean
sweep. It lifted the burden of freedom from the shoulders of the individual:
one choice, one irrevocable choice, and the road to salvation was clear. Pagan
critics might mock at Christian intolerance, but in an age of anxiety any
‘totalist’ creed exerts a powerful attraction: one has only to think of the
appeal of communism to many bewildered minds in our own day.
Secondly, Christianity was open
to all. In principle, it made no social distinctions; it accepted the manual
worker, the slave, the outcast, the ex-criminal; and though in the course of
our period it developed a strong hierarchic structure, its hierarchy offered an
open career to talent. (Origen recognizes that in his day the priesthood is
beginning to be viewed as a career, and one capable of attracting the
ambitious.) Above all, it did not, like Neoplatonism, demand education… In the
second century and even in the third the Christian Church was still largely… an
army of the disinherited.
Thirdly, in a period when
earthly life was increasingly devalued and guilt-feelings were widely
prevalent, Christianity held out to the disinherited the conditional promise of
a better inheritance in another world… Christianity wielded both a bigger stick
and a juicier carrot. It was accused of being a religion of fear, and such it
no doubt was in the hands of the rigorists. But it was also a religion of
lively hope… Porphyry remarked, as others have done since, that only sick souls
stand in need of Christianity. But sick souls were numerous… a good many persons were consciously or
unconsciously in love with death. For such men the chance of martyrdom,
carrying with it fame in this world and bliss in the next, could only add to
the attractions of Christianity…
in the pagan world of the third
century philanthropy was preached more often than it was practiced. It was a
world where, as Rostovtzeff said, ‘hatred and envy reigned everywhere: the
peasants hated the landowners and the officials, the city proletariat hated the
city bourgeoisie, and the army was hated by everybody… Christianity was the one
force which could effectively bring the jarring elements together: hence its
attractiveness to Constantine.
Het Christendom gaf tegen
het einde van het Romeinse rijk de ontheemde, de verschopte en gefrustreerde
weer een plaats in de wereld.
Altijd geldt, waar dan ook, dat de mens als sociaal wezen ergens bij wil
horen, onderdeel wil zijn van een groter geheel, van een gemeenschap van
soortgenoten. Hij wil gerespecteerd worden en zijn waardigheid gerespecteerd zien door zijn medemensen.
Vandaar het verlangen naar iets dat hem boven zichzelf uittilt, iets dat zin
lijkt te geven aan zijn doorgaans uitzichtloze bestaan. Of dit hevige verlangen nu wordt gekanaliseerd via de metafysica of via het materialisme, door middel van het beeld van Jezus of dat van Superman, maakt niet uit. Net als 2000 jaar geleden gelden vandaag de dag dezelfde drijfveren.
Professor Dodds:
The Church provided the
essentials of social security: it cared for widows and orphans, the old, the
unemployed, and the disabled; it provided a burial fund for the poor and a
nursing service in time of plague. But even more important, I suspect, than
these material benefits was the sense of belonging which the Christian
community could give. Modern social studies have brought home to us the
universality of the ‘need to belong’ and the unexpected ways in which it can
influence human behaviour, particularly among the rootless inhabitants of great
cities. I see no reason to think that it was otherwise in antiquity: Epictetus
has described for us the dreadful loneliness that can beset a man in the midst
of his fellows. Such loneliness must have been felt by millions – the urbanized
tribesman, the peasant coming to town in search of work, the demobilized soldier,
the rentier ruined by inflation, and the manumitted slave. For people in that
situation membership of a Christian community might be the only way of
maintaining their self-respect and giving their life some semblance of meaning.
Within the community there was human warmth: someone was interested in them,
both here and thereafter. It is therefore not surprising that the earliest and the
most striking advances of Christianity were made in the great cities – in
Antioch, in Rome, in Alexandria. Christians were in a more than formal sense
‘members of one another’: I think that was a major cause, perhaps the strongest
single cause, of the spread of Christianity.
Dodds’ beschrijving van het
einde van de klassieke wereld is, zoals bijna iedereen zal begrijpen die dit leest,
actueel omdat ook onze tijd getekend wordt door oude gecorrumpeerde vormen en
wij opnieuw naar zingeving zoeken. De leegte die in het Westen na de dood van
de christelijke God is achtergebleven, moet nu gevuld worden met het materialisme van de
Verlichting. Superman is als het ware de opvolger van Jezus. Het probleem is alleen dat de eerste stripheld eerder een metafoor van de heersende eenzaamheid en
vervreemding, dan een steun en toeverlaat in een angstige tijd. Om Paul Levitz formulering te gebruiken ‘The Art of Modern Mythmaking’
heeft geen houdbare nieuwe mythes kunnen creëren, omdat er een metafysisch element aan ontbreekt. Toch begint Geert Mak zijn zoektocht ‘naar Amerika,’ het 'droomland' waarvoor hij al zo lang 'een geheime liefde koestert' met ‘een gratis
Donald Duck die op een herfstdag opeens in de bus viel, en waarbij duizend
horloges – omgerekend naar de huidige jeugdeconomie: duizend iPads – werden
verloot.’ Het stripblad heeft zo’n onuitwisbare indruk op hem gemaakt dat
hij als bejaarde nog steeds weet welk gevoel de afbeeldingen op hem als kind hadden
gemaakt. Exact 50 jaar later weet hij het nog precies: ‘de neefjes wagen het zelfs om een ijsje op het hoofd van hun vermoeide
oom uit te drukken! Zomaar een ijsje kapotduwen!’ Zonder dat het hem een
halve eeuw later op de gedachte brengt om deze anekdote eens in een breder
perspectief te plaatsen, zodat hij er een diepere zin en betekenis aan kan geven. Waarom heeft het beeld van kwik, kwek en kwak
die ‘zomaar
een ijsje kapotduwen!’ (met uitroepteken) ‘op het hoofd van hun vermoeide
oom uit te drukken! (met opnieuw een uitroepteken) hem niet aan het denken gezet? Ik stel die vraag allereerst omdat Mak zich er niet van bewust is hoe
illustrerend zijn reactie is op deze gebeurtenis. Maar daarover
later. Ik werp die vraag allereerst op omdat David Kunzle, hoogleraar
Kunstgeschiedenis aan de University of California in 1975 in de introductie van
How to Read Donald Duck benadrukt hoe
belangrijk stripverhalen zijn in de permanente ideologische strijd van het
kapitalisme om de culturele hegemonie in de wereld af te dwingen, en dat strips niet altijd,
zoals Mak suggereert, alleen maar ‘onschuldig vermaak’ zou zijn. Net
als Donald Duck is Mickey Mouse
arguably, the century’s most
important figure in bourgeois popular culture. He has done more than any single
person to disseminate around the world certain myths upon which that culture
has thrived, notably that of an ‘innocence’ supposedly universal, beyond place,
beyond time – and beyond criticism.
The myth of U.S. political
‘innocence’ is at last being dismantled, and the reality which it masks lies in
significant areas exposed to public view. But the Great American Dream of
cultural innocence still holds a global imagination in thrall...
Disney is no mean conjurer, and
it has taken the eye of Dorfman and Mattelart (de auteurs van How to Read
Donald Duck. svh) to expose the magician’s sleight of hand, to reveal the scowl
of capitalist ideology behind the laughing mask, the iron fist beneath the
Mouse’s glove. The value of their work lies in the light it throws… on the way
in which capitalist and imperialist values are supported by its culture. And
the very simplicity of the comic has enabled the author to make simply visible
a very complicated process.
Morgen meer over de gnuivende reactie van Geert Mak op Donald Duck als antiheld.
1 opmerking:
Fijn artikel. Ik ga hem op Facebook (AAAARGHHHH!!!) posten. Soms krijg ik bijna een beetje te doen met die arme Mak, maar je kritiek is wel volkomen terecht!
groetjes, bartke
Een reactie posten