Voordat ik mijn collega Hubert Smeets, voormalig adjunct-hoofdredacteur van de NRC, bekritiseer eerst het volgende ter inleiding:
Het is geenszins verwonderlijk dat Hubert Smeets moeiteloos kon overstappen van NRC Handelsblad naar de anti-Russische website Raam op Rusland. Na decennialang anti-Rusland-commentator bij het avondblad te zijn geweest, kreeg Smeets — volgens het maandblad Quote een ‘graai-journalist’ — 294.000 euro aan subsidie van PVDA-minister Koenders. Desgevraagd vertelde Smeets dat hij dit bedrag van het neoliberale VVD/PVDA-kabinet kreeg, niet omdat er een ‘verzoek’ was ‘gekomen vanuit beide partijen,’ maar omdat het hier ‘een grijs gebied,’ betrof, want ‘ik ken natuurlijk ook wel wat mensen en tijdens bepaalde gelegenheden komt dit wel eens ter sprake,’ waarmee hij onbedoeld bevestigde dat er achter de schermen, in een ‘grijs,’ dus niet democratisch gecontroleerd, ‘gebied’ allerlei zaken bedisseld worden tussen de politieke macht en de commerciële pers. Voor wat, hoort wat. Net als reclame kost propaganda geld, soms veel geld.
Welnu, de alles behalve onafhankelijke journalist Hubert Smeets begint zijn in 2015 verschenen boek, voorzien van de melodramatische titel De Wraak van Poetin, met een alles overdonderende paukenslag:
Het is oorlog in Europa. Die oorlog wordt uitgevochten in Oekraïne en verdeelt het continent. Aan de ene kant staat een Europa dat wil geloven in de toekomst van de rechtsstaat. Aan de andere staat een Rusland dat terug wil naar de negentiende eeuw. Rusland heeft daarbij het initiatief en neemt zo wraak op de geschiedenis. Europa weet zich er amper raad mee en reageert met vallen en opstaan.
Deze oorlog is de ernstigste crisis in Europa sinds de bouw van de Berlijnse Muur in 1961. Het is de ingrijpendste crisis van de laatste vijftig jaar omdat twee maatschappelijke visies uit twee verschillende tijdperken tegenover elkaar staan. Het is een twintigste-eeuws conflict over de verhouding tussen internationale geopolitiek en nationale soevereiniteit, over de relatie tussen traditionele invloedssferen en hedendaagse zelfbeschikking. Het is een eenentwintigste-eeuwse crisis omdat er in het huidige Europa geen wederzijdse afschrikking meer is erin art daarom minder logische grenzen aan ons handelen meer zijn.
360 pagina’s lang gaat de voormalige Moskou-correspondent van de NRC tekeer tegen wat hij een ‘neo-feodale maatschappij’ noemt, onder aanvoering van het vlees geworden Kwaad in de wereld, te weten: ‘Vladimir Poetin.’ Hoogte-, zo u wilt, dieptepunten in zijn anti-Russische campagne opmerkingen als deze: 'Het is typisch Russisch om altijd alles om te draaien.’ Toen ik hem enkele jaren geleden hierop aansprak, verklaarde Hubert — van wie ik aannam uit ervaring te spreken aangezien zijn echtgenote uit Rusland afkomstig is — dat hij dit nooit in de NRC had beweerd, terwijl toch dit citaat via Google in 0,48 seconde terug te vinden is, en ook nog eens vergezeld gaat van het verwijt dat ‘Rusland er heel sterk in [is] om zichzelf als gelijkwaardig en democratisch land neer te zetten.’ Een dergelijke claim is absoluut onaanvaardbaar voor Smeets, een graag geziene gast bij de Atlantische Commissie, de propaganda-arm van de NAVO. Rusland mag zichzelf, in zijn optiek, niet als ‘gelijkwaardig’ beschouwen aan bijvoorbeeld de aanvoerder van het Atlantisch bondgenootschap, de VS, een land dat volgens oud-president Jimmy Carter geen democratie is, maar een ‘oligarchy.’ Zo mogelijk nog absurder is dat Smeets wel degelijk weet wat voor een corrupt land Rusland was toen Poetin in 1999 als premier aantrad. Over zijn verblijf tussen 1990 en 1994 in Moskou schreef Hubert in zijn boek:
De bevolking is in armoede verzonken. In 1992 leven 50 miljoen Russen rond of onder de armoedegrens, ofwel een derde van de totale bevolking. Maar de jongens die in de nadagen van de Sovjet-Unie vaak vanuit de kantoren van de communistische jeugdbeweging Komsomol hun eerste kapitaal hadden vergaard, gaan intussen ongestoord verder met accumuleren.
Omdat velen hun carrière waren begonnen met legale of illegale valutahandel, hebben ze al een startkapitaal aan US-dollars en D-marken voordat het spel begint Ze beschikken over echt geld. In die jaren van (hyper)inflatie is het vervolgens niet ingewikkeld om daarmee fantastische winsten te maken, bijvoorbeeld in de in- en uitvoer van consumptiegoederen of grondstoffen.
Wie ook nog eens connecties heeft met de Centrale Bank kan slapend rijk worden. Het is niet zo moeilijk. Bij de Centrale Bank moet je een goedkope lening zien af te sluiten, terwijl de roebel steeds minder waard wordt. De rente die in rekening wordt gebracht, is aanzienlijk lager dan de geldontwaarding. Vandaag met goedkoop geleende roebels dure spullen of dollars kopen, morgen de handel nog duurder verkopen en overmorgen de schulden met inmiddels juist goedkopere roebels afbetalen. Een kind kan de was doen. Maar er is één maar. Alleen wie een goed netwerk heeft en voldoende steekpenningen kan uitdelen, kan zo’n lening lening bij de bank versieren.
Hoewel, slapend rijk worden? Zo rustig is het ook weer niet. Van een stabiele, voorspelbare en beschermende rechtsorde is geen sprake. Ook het geweldsmonopolie is geprivatiseerd. Dus wakker blijven ter wille van eigen lijf en leden is wel geboden in deze jaren van ongereguleerd kapitalisme.
Wie stalen zenuwen heeft en niet bang is voor bloed, die heeft kansen. Wie minder koelbloedig is of te weinig hoge vrienden heeft, kan zijn veiligheid ook arrangeren, maar wordt wel afhankelijk van derden. Hij moet bescherming zoeken bij KGB-agenten die de weg in het staatsapparaat kennen en die desnoods niet terugdeinzen voor geweld. De voormalige KGB heeft zich tijdens kantooruren omgevormd tot de nieuwe FSB en zich in de vrije tijd geprivatiseerd tot zelfstandige beschermingsfirma’s en commerciële bedrijven die zich in alle interessante sectoren wisten te nestelen. Zij verzorgen voor de nieuwe zakenwereld het ‘dak,’ zoals deze vorm van protectie heet.
De KGB was er eerder bij dan wie ook. Nog voordat de Sovjet-Unie ter ziele ging, was de geheime dienst al druk bezig eigen internationale handelsschema’s te bouwen. De perestrojka was voor de KGB het signaal om Sovjetvermogen naar offshore-banken op Cyprus of in Zwitserland weg te sluizen. De dienst begreep in de jaren tachtig goed dat het Westen aangename ‘publieke goederen’ in de aanbieding had, zoals rechtsbescherming dankzij een deugdelijk burgerlijk recht en een eerlijke rechterlijke macht. Anders gezegd: de KGB wist dat je geld veiliger gestald kon worden in een rechtsstaat dan in een autoritaire of corrupte staat. Eigenlijk had de KGB de geneugten van het westerse bestel veel beter door dan de CIA de kern van het systeem in het oosten. Een deel van de Loebjanka was al in die Gorbatsjov-jaren een commercieel bedrijf geworden.
Hier slaat Hubert Smeets de spijker op de kop, met één belangrijke kanttekening, namelijk dat juist in de jaren tachtig en negentig in de ‘de vrije wereld’ het neoliberale kapitalisme tot volle wasdom kwam, waardoor westerse overheidsbedrijven, net als in Rusland, konden worden geprivatiseerd, de wetgeving werd gedereguleerd zodat de banken nog meer de vrije hand kregen door op grote schaal met niet-bestaand geld te speculeren, en, niet te vergeten, het ‘deugdelijk burgerlijk recht,’ dat een verzorgingsstaat had mogelijk gemaakt, stapsgewijs kon worden afgebroken, waardoor de kloof tussen rijk en arm nog steeds almaar blijft toenemen, en de bezitters van kapitaal steeds rijker worden. Maar dit verzwijgt de anti-Russische Hubert, omdat domweg de werkelijkheid niet in zijn propagandistische neoliberale- en neoconservatieve voorstelling van zaken past. Terug naar Smeets' boek:
Concurrenten van buiten kunnen het zich na de val van de Sovjet-Unie daarom niet veroorloven om de geheime dienst te passeren (zoals zijn voormalige collega Derk Sauer als geen ander besefte. svh). Doen ze dat wel, dan is straf financieel dan wel fysiek, het antwoord van de opvolger van de KGB. Niemand ontkomt eraan. Zoals bankier-oliebaron Michail Chodorkovski het in die tijd omschrijft: het gaat niet om contracten, maar om contacten.
Michail Chodorkovski (1963) is een van de jeugdigste spillen in het web van zakenlieden die alras oligarchen gaan heten. Deze oligarchen gebruiken hun financiële positie om politieke macht te veroveren en hun politieke macht om hun financiële belangen uit te bouwen.
Kortom, het Jeltsin-systeem van ‘robber barons,’ die politieke macht kochten, lijkt sprekend op de situatie in de VS in de tweede helft van de negentiende eeuw, maar ook op die in het huidige neoliberale ‘Amerika,’ waarin, volgens Jimmy Carter, ’unlimited political bribery’ heeft gezorgd voor ‘a complete subversion of our political system as a payoff to major contributors.’ De begrijpelijke weerzin hiertegen onder een groot deel van de Amerikaanse kiezers heeft ertoe bijgedragen dat Donald Trump president werd, de politieke verhoudingen in het land volstrekt gepolariseerd zijn, en het land een buitenlandse schuld heeft van meer dan 28 biljoen dollar (anno 7 september 2021), terwijl op 8 juni 2021 bekend werd dat ‘America’s very wealthiest likely pay less in taxes than you do’ en ‘The rich really are different from you and me: They’re better at dodging the tax collector,’ omdat het ook in de VS ‘niet gaat om contracten, maar om contacten.’
https://www.seattletimes.com/business/propublica-many-of-the-uber-rich-pay-next-to-no-income-tax/
De VS is vandaag de dag, net als destijds de Sovjet Unie, financieel-, economisch-, militair-, en moreel bankroet. Maar dit weerhoudt opiniemaker Hubert niet om zijn hetze tegen Rusland voort te zetten, kennelijk in de wonderlijke verwachting daarmee het neoliberale Westen van chaos te redden.
Nogmaals Smeets in zijn boek De wraak van Poetin. Rusland contra Europa, dat door die andere opportunistische Rusland-hater, zijn vriend Geert Mak (ons kent ons), werd bejubeld als ‘diepgaand, verhelderend, verrassend.’ Hubert schrijft over het Rusland onder Jeltsin:
De oligarchen krijgen alle kansen op een presenteerblaadje aangeboden. Het staatsapparaat is medio jaren negentig zo arm als een kerkrat. Het moet zich staande houden via primitieve ruilhandel. Het primitieve belastingstelsel — de fiscus teert op alcoholaccijns, bedrijfsbelastingen en onderhandse regelingen — maakt budgetteren ondoenlijk. In Tsjeljabinsk (zuidelijke Oeral. 1,1 miljoen inwoners. svh) bouwen de lokale bouwondernemers bijvoorbeeld een metro omdat ze geen baar geld hebben om hun belastingen te betalen. Omgekeerd zit de overheid ook op zwart zaad. Zelfs ambtenarensalarissen en pensioenen schieten er vaak bij in.
De staat denkt aanvankelijk de kas te kunnen spekken met het uitgeven van kortlopende obligaties. De rendementen waren inderdaad fantastisch. Maar de overheid blijft armlastig en is dus als was in de handen van particuliere geldschieters.
Het is is voormalige Komsomol’er Vladimir Potanin (1961), zoon een handelsvertegenwoordiger van de Sovjet-Unie, die het ei van Columbus presenteert. Zijn plan voor een ‘aandelen-voor-leningen-overeenkomst’ met de staat is verbluffend simpel. Om de schatkist uit de brand te helpen, verkoopt de overheid haar aandelen in het staatsbezit aan de oligarchen, dan wel laat die bezittingen door hen beheren. Twee vliegen in één klap: de overheid krijgt geld voor haar eigen onderhoud en hoeft zich niet meer te bekommeren om de bedrijfsvoering van de staatsbedrijven. Eind augustus 1995 tekent Jeltsin Decreet 889, waarmee dit plan formeel zijn beslag krijgt.
De bonanza barst los. Onder toeziend oog van de autoriteiten verrijkt een kleine groep ingewijden zich exhibitionistisch. Dat gaat zo. In ruil voor de leningen doet de Russische staat olievelden, grondstoffenmijnen en transportfaciliteiten voor een appel een ei van de hand. Dat gebeurt niet in openbare gelegenheden, maar op besloten veilingen waar niet iedereen welkom is. Aan buitenstaanders hebben de oligarchen in wording geen behoefte. Die zouden de prijzen alleen maar opdrijven. Om. te voorkomen dat die meedingen, worden soms hele wegen en vliegvelden rond de veilingzaal afgesloten. Wanneer in de herfst van 1995 het Siberische energiebedrijf Soergoetneftegaz wordt geveild, posteren de lokale autoriteiten van de stad Soergoet gewapende mannen langs de weg voor het geval er toch een vliegtuig zou landen op de gesloten aerodrom bij de stad. Er zijn meer voorbeelden.
Potanin zelf verwerft Norilsk Nikkel voor 171,1 miljoen dollar. De veiling begon bij 170 miljoen. Het olieconcern Sidanko krijgt hij zelfs voor de startprijs. Michail Chodorkovski betaalt voor het bedrijf Joekos (internationaal bekend als Yukos) uit Neftejoegansk en Samara maar 9 miljoen dollar meer dan het minimumbod van 150 miljoen. En de oudste van het stel, Boris Berezovski 1946-2013), hoeft voor energiebedrijf Sibneft slechts 300.000 dollar extra neer te tellen.
'Wellicht heeft nooit eerder in de geschiedenis zo’n dramatische en plotselinge overdracht van welvaart plaatsgehad, anders dan door militaire verovering,’ schrijft de Amerikaanse politicoloog Thane Gustafson later. Chrystia Freeland, correspondent voor de Financial Times, laat het bij: 'Faustiaans. Rusland was op klaarlichte dag beroofd door zakenlieden die geen wet overtraden.’
Twijfel of schaamte is de oligarchen vreemd. Na de herverkiezing van Jeltsin in 1996 doen ze geen stap terug, maar beginnen ze onderling een ‘bankiersoorlog.’ Niet iedereen voelt zich even goed bedeeld. Vandaar die oorlog. Ze staan ook in hun recht, vinden ze. Zij oligarchen hebben immers de politici in hun zak, niet omgekeerd. In de woorden van Michail Chodorkovski: het probleem is niet dat we een te grote rol in de politiek spelen, maar een te kleine. Al ziet Chodorkovski, de slimste en dapperste van het stel, wel gevaar opdoemen. De staat zou zijn plaats weer kunnen opeisen. ‘Zo is Rusland georganiseerd. De staat is altijd de dominante kracht in de economie,’ weet hij. Daarom wi1 Chodorkovski, samen met Berezovski en een mediatycoon, in 1998 uit voorzorg een cadeautje geven aan premier Viktor Tsjernomyrdin: een oldtimer Mercedes. Ze weten dat Tsjernomyrdin een zwak heeft voor klassieke auto’s. Kosten: 600.000 dollar, exclusief 150.000 transportkosten en de plaquette: ‘Voor Viktor Stepanovitsj. Van de dankbare oligarchen.’
Aldus beschrijft Hubert Smeets de corruptie en andere mafia-praktijken in het Rusland waarmee Vladimir Poetin, in het laatste jaar van de twintigste eeuw werd geconfronteerd. Het was dan ook, vanuit een bredere context gezien, volkomen begrijpelijk dat de Russische autoriteiten onder Poetin de ‘vrijheden’ van uitvreters als Derk Sauer en diens voormalige partner, de Russisch-Israelische oligarch Michail Chodorkovski, begonnen aan te pakken, vooral ook omdat vele miljarden illegaal uit het straatarme Rusland werden gesluisd, om in het Westen te worden gewit. Op 27 augustus 1999 berichtte CNN daarover:
Russia's worst money-laundering scandal in history, already the subject of enough intrigue and innuendo to fill a Tolstoy novel, gained added urgency Friday as the successor to the Soviet-era KGB took up the trail of billions of dollars in missing cash.
Russia's Federal Security Service joined a growing contingent of U.S. and British law enforcers probing claims that the Russian mob, possibly with the complicity of senior politicians and businessmen, funneled $15 billion or more through an account at the U.S.-based Bank of New York.
Russia's acting chief prosecutor, Vladimir Ustinov, the equivalent of the U.S. Attorney General, ordered the security service to report back to his office on its findings.
Ustinov said he intends to use the report as a basis for determining whether he should launch his own investigation.
The move is a possibly risky gambit for Ustinov. Both his predecessors in the prosecutor's post were dismissed, critics believe, because they were seen by the administration of Russian President Boris Yeltsin as overly aggressive in pursuing claims of high-level corruption and graft.
At the time of his ouster, one of those ex-prosecutors, Yuri Skuratov, had been looking into allegations that a Swiss construction firm, Mabetex, paid bribes of around $1 million to Yeltsin in return for lucrative contracts to refurbish the Kremlin.
An Italian newspaper reported this week that Mabetex's boss also paid credit card bills for Yeltsin's daughters, Tatyana Dyachenko and Yelena Okulova.
https://money.cnn.com/1999/08/27/worldbiz/russia_probe/
daarmee aantonend welk belang het Westen, met Washington en Wall Street voorop, hechtte aan een neoliberaal Rusland dat door een Shock Therapie het land rijp maakte voor de economische expansie van westerse concerns en banken, waarvan de bezitters hoopten dat ze, onder Jeltsin, via Russische tussenpersonen de Russische economie tegen afbraakprijzen zouden kunnen opkopen.
http://content.time.com/time/subscriber/article/0,33009,984833,00.html
Ondanks het feit dat de oligarch Chordorkoveski als voormalig ‘deputy head of Komsomol (the Communist Youth League),’ onder Jeltsin Rusland zo ‘exhibitionistisch’ plunderde dat hij binnen een decennium 15 miljard opstreek, en de op zestien na rijkste man ter wereld wist te worden, kwalificeert Smeets deze parasiet toch als het ‘dapperste van het stel’ roversbaronnen. Dit demonstreert de mentaliteit van de polderjournalist Hubert S. Voor hem is een voormalige-communist die ‘op klaarlichte dag’ zijn geboorteland ‘beroofde’ toch ‘de dapperste.’ De bewondering voor een misdadiger die tot negen jaar gevangenisstraf werd veroordeeld vanwege onder andere grootschalige belastingontduiking en fraude blijkt tevens uit het feit dat deze Rusland-commentator in de NRC van 25 april 2014 Chodorkovski als een betrouwbare bron opvoert die de Russische president Poetin tijdens een bijeenkomst in Kiev ervan beschuldigt ‘zijn positie’ te hebben ‘misbruikt,’ en ‘hij niet op[komt] voor het Russisch belang.’
https://www.nrc.nl/nieuws/2014/04/25/poetin-misbruikt-zn-positie-1373145-a263978
De lezer moet van Smeets aannemen dat het ‘belang’ van de Russische burger, die onder Jeltsin zo geschonden werd door oplichters als Chodorkovski, na diens gevangenisstraf plotseling door hem zal worden behartigd. In 2014 beweert Hubert tevens dat Chodorkovski de ‘man’ is ‘die president Vladimir Poetin in 2003 tartte,’ met andere woorden: deze crimineel die samen met de andere ‘oligarchen,’ volgens Smeets zelf, ‘de politici in hun zak’ hadden en ‘niet omgekeerd,’ en zich ‘exhibitionistisch verrijkte,’ zou een betere president voor de Russische Federatie zijn dan Poetin. Een neoliberaal democratisch alternatief, wel te verstaan. Tegelijkertijd beweert Smeets dat het intens corrupte ‘Kiev al langer een toevluchtsoord [is] voor Russische kunstenaars, intellectuelen en journalisten die het klimaat in Moskou niet meer kunnen harden en daarom in Kiev zijn gaan wonen en werken,’ hetgeen op zich opmerkelijk is, aangezien op 1 september 2021 nog eens bekend werd dat één van de belangrijkste gespreksthema’s tijdens president Biden’s onderhoud met de Oekraïense president Volodymyr Zelensky ‘Ukraine’s own anti-corruption efforts’ zou zijn. In feite zegt dit meer over de ‘Russische kunstenaars, intellectuelen en journalisten,’ die zich kennelijk behaaglijk voelen in een dergelijk milieu, dan over ‘het klimaat in Moskou.’ Nog lachwekkender is Smeets’ bewering dat deze geprivilegieerden ‘twee dagen [praten] over een verder gelegen horizon: over Europese waarden, over vrijheid en democratie.’ Een ‘mogelijke oorlog’ met Rusland is daarbij onvermijdelijk een ‘gespreksonderwerp.’ En kijk eens aan: ‘Chodorkovksi is hoofdsponsor van de Oekraïense/Russische Dialoog in Kiev.’ Omdat Hubert zijn held graag wil interviewen, stevent hij snel op hem af:
Kijkend met die arendsogen, staand bij een pilaar, wimpelt hij mij af als ik een stap voorwaarts doe. ‘Geen commentaar,’ zegt hij desgevraagd,
want ja, wie is die Hubert Smeets, dat kleine mannetje uit het kleine landje, voor een man die nog steeds schatrijk is, en daarom in Zwitserland woont, en contacten heeft met westerse top-politici. Smeets:
Maar de simpele vraag waarom hij zichzelf splitst in een sponsor/organisator en een zelfstandig mens beantwoordt hij toch wel. ‘Omdat ik ook Rus ben en ook als Rus wil spreken. Als Rus betreur ik het dat Moskou zijn positie als centrum van het Slavische verliest door de politiek van Poetin. Ik gun het Kiev dat het die rol kan overnemen. Maar ik zelf ben en blijf Rus. Vandaar dat persoonlijke aspect,’ verklaart Chodorkovski,
in het voorbijgaan tegen Hubert Smeets, die vanzelfsprekend deze zwendelaar op zijn woord gelooft.
https://www.nrc.nl/nieuws/2014/04/25/poetin-misbruikt-zn-positie-1373145-a263978
Nog steeds fulmineert de door de Nederlandse staat gefinancierde anti-Russische propagandist Smeets tegen het feit dat in 1999 een eind kwam aan de neoliberale shock therapie van de, in Rusland, zo onpopulaire Jeltsin, die:
transformed Russia's state socialist economy into a capitalist market economy by implementing economic shock therapy, market exchange rate of the ruble, nationwide privatization, and lifting of price controls. Economic collapse and inflation ensued. Amid the economic shift, a small number of oligarchs obtained a majority of the national property and wealth, while international monopolies came to dominate the market.
Het stabiliseringsbeleid, inclusief de bestrijding van de uitwassen, onder Poetin werd ogenblikkelijk bekritiseerd door de neoliberale westerse elite en haar ‘vrije pers,’ een kritiek die al snel uitmondde in een georkestreerde hetze, gericht tegen de toenemende binnenlandse invloed van de Russische beleidsbepalers. Eind 2013 verleende president Poetin Chodorkovski gratie waardoor hij vervroegd werd vrijgelaten. Dit op verzoek van westerse politici als Hans-Dietrich Genscher, de Duitse oud-minister van Buitenlandse Zaken, die als betrof het een staatshoofd, de fraudeur op het vliegveld bij Berlijn opwachtte. Illustrerend is dat er ‘achter de schermen over de vrijlating van de Russische oud-oliemagnaat’ werd onderhandeld, ‘Genscher (1927) had twee ontmoetingen met de Russische president Vladimir Poetin om over Chodorkovski te praten, zei de oud-minister tegen de ARD. Ook hielp Genscher bij het organiseren van de vlucht met een privévliegtuig naar Duitsland,’ zonder dat bekend werd gemaakt welk belang een vooraanstaande westerse politicus precies had bij de vervroegde vrijlating van een veroordeelde belastingontduiker. Het dagblad Trouw berichtte op 22 december 2013 ook nog dat ‘Chodorkovksi Genscher vrijdag [bedankte] voor zijn “persoonlijke betrokkenheid bij mijn lot,”’ en voor de ‘Geheime diplomatieke onderhandelingen tussen Duitsland en Rusland.’ Tenslotte meldt Trouw:
Het kan geen toeval zijn dat Poetin Chodorkovski op dit moment laat gaan, vindt Der Spiegel. Poetin krijgt al wekenlang kritiek te verduren vanuit het westen vanwege zijn houding in de situatie met Oekraïne. Poetin lijkt daar een overwinning te behalen, omdat Oekraïne waarschijnlijk geen associatieverdrag met de Europese Unie zal tekenen. In ruil daarvoor krijgt het land een Russische lening van 11 miljard euro en een forse korting op de prijs van uit Rusland geïmporteerd gas.
https://www.trouw.nl/nieuws/waarom-chodorkovski-ineens-een-vrij-man-werd~b0ba179f/
Trouw vertelt er overigens niet bij dat de polderpers het imago van de oliemagnaat Chodorkovski transformeerde van gangster tot tragische slachtoffer van de door mijn mainstream-collega’s zo gehate Poetin. En dit, terwijl toch volgens Smeets zelf Chodorkovski mede verantwoordelijk is geweest voor het feit dat onder Jeltsin en zijn Amerikaanse adviseurs ‘Rusland gefeodaliseerd’ werd op ‘financieel-economisch’ gebied, ten koste van de Russische bevolking. Deze transformatie is alleen verklaarbaar wanneer men weet dat ook de huidige massamedia tot op het bot gecorrumpeerd zijn geraakt, zoals ik van nabij heb kunnen constateren, en uitgebreid heb beschreven.
Donderdag 19 januari 2017 publiceerde de Amerikaanse kritische website Truthout, een ‘nonprofit news organization dedicated to providing independent reporting and commentary on a diverse range of social justice issues’ een interview met de gezaghebbende Amerikaanse geleerde Noam Chomsky dat een helder beeld geeft van de Amerikaanse buitenlandse politiek sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog:
C. J. Polychroniou: Noam, the US intelligence agencies have accused Russia of interference in the US presidential election in order to boost Trump’s chances, and some leading Democrats have actually gone on record saying that the Kremlin’s canny operatives changed the election outcome. What’s your reaction to all this talk in Washington and among media pundits about Russian cyber and propaganda efforts to influence the outcome of the presidential election in Donald Trump’s favor?
Noam Chomsky: Much of the world must be astonished — if they are not collapsing in laughter — while watching the performances in high places and in media concerning Russian efforts to influence an American election, a familiar US government specialty as far back as we choose to trace the practice. There is, however, merit in the claim that this case is different in character: By US standards, the Russian efforts are so meager as to barely elicit notice.
Let’s talk about the long history of US meddling in foreign political affairs, which has always been morally and politically justified as the spread of American style-democracy throughout the world.
The history of US foreign policy, especially after World War II, is pretty much defined by the subversion and overthrow of foreign regimes, including parliamentary regimes, and the resort to violence to destroy popular organizations that might offer the majority of the population an opportunity to enter the political arena.
Following the Second World War, the United States was committed to restoring the traditional conservative order. To achieve this aim, it was necessary to destroy the anti-fascist resistance, often in favor of Nazi and fascist collaborators, to weaken unions and other popular organizations, and to block the threat of radical democracy and social reform, which were live options under the conditions of the time. These policies were pursued worldwide: in Asia, including South Korea, the Philippines, Thailand, Indochina and crucially, Japan; in Europe, including Greece, Italy, France and crucially, Germany; in Latin America, including what the CIA took to be the most severe threats at the time, ‘radical nationalism’ in Guatemala and Bolivia.
Sometimes the task required considerable brutality. In South Korea, about 100,000 people were killed in the late 1940s by security forces installed and directed by the United States. This was before the Korean war, which Jon Halliday and Bruce Cumings describe as ‘in essence’ a phase — marked by massive outside intervention — in ‘a civil war fought between two domestic forces: a revolutionary nationalist movement, which had its roots in tough anti-colonial struggle, and a conservative movement tied to the status quo, especially to an unequal land system,’ restored to power under the US occupation. In Greece in the same years, hundreds of thousands were killed, tortured, imprisoned or expelled in the course of a counterinsurgency operation, organized and directed by the United States, which restored traditional elites to power, including Nazi collaborators, and suppressed the peasant- and worker-based communist-led forces that had fought the Nazis. In the industrial societies, the same essential goals were realized, but by less violent means.
Yet it is true that there have been cases where the US was directly involved in organizing coups even in advanced industrial democracies, such as in Australia and Italy in the mid-1970s. Correct?
Yes, there is evidence of CIA involvement in a virtual coup that overturned the Whitlam Labor government in Australia in 1975, when it was feared that Whitlam might interfere with Washington’s military and intelligence bases in Australia. Large-scale CIA interference in Italian politics has been public knowledge since the congressional Pike Report was leaked in 1976, citing a figure of over $65 million to approved political parties and affiliates from 1948 through the early 1970s. In 1976, the Aldo Moro government fell in Italy after revelations that the CIA had spent $6 million to support anti-communist candidates. At the time, the European communist parties were moving towards independence of action with pluralistic and democratic tendencies (Eurocommunism), a development that in fact pleased neither Washington nor Moscow. For such reasons, both superpowers opposed the legalization of the Communist Party of Spain and the rising influence of the Communist Party in Italy, and both preferred center-right governments in France. Secretary of State Henry Kissinger described the ‘major problem’ in the Western alliance as ‘the domestic evolution in many European countries,’ which might make Western communist parties more attractive to the public, nurturing moves towards independence and threatening the NATO alliance.
US interventions in the political affairs of other nations have always been morally and politically justified as part of the faith in the doctrine of spreading American-style democracy, but the actual reason was of course the spread of capitalism and the dominance of business rule. Was faith in the spread of democracy ever tenable?
No belief concerning US foreign policy is more deeply entrenched than the one regarding the spread of American-style democracy. The thesis is commonly not even expressed, merely presupposed as the basis for reasonable discourse on the US role in the world.
The faith in this doctrine may seem surprising. Nevertheless, there is a sense in which the conventional doctrine is tenable. If by ‘American-style democracy,’ we mean a political system with regular elections but no serious challenge to business rule, then US policymakers doubtless yearn to see it established throughout the world. The doctrine is therefore not undermined by the fact that it is consistently violated under a different interpretation of the concept of democracy: as a system in which citizens may play some meaningful part in the management of public affairs.
Chomsky: One problem that arose as areas were liberated from fascism [after World War II] was that traditional elites had been discredited, while prestige and influence had been gained by the resistance movement, based largely on groups responsive to the working class and poor, and often committed to some version of radical democracy. The basic quandary was articulated by Churchill’s trusted adviser, South African Prime Minister Jan Christiaan Smuts, in 1943, with regard to southern Europe: 'With politics let loose among those peoples,’ he said, ‘we might have a wave of disorder and wholesale Communism.’ Here the term ‘disorder’ is understood as threat to the interests of the privileged, and ‘Communism,’ in accordance with usual convention, refers to failure to interpret ‘democracy’ as elite dominance, whatever the other commitments of the ‘Communists’ may be. With politics let loose, we face a ‘crisis of democracy,’ as privileged sectors have always understood.
In brief, at that moment in history, the United States faced the classic dilemma of Third World intervention in large parts of the industrial world as well. The US position was ‘politically weak’ though militarily and economically strong. Tactical choices are determined by an assessment of strengths and weaknesses. The preference has, quite naturally, been for the arena of force and for measures of economic warfare and strangulation, where the US has ruled supreme.
Wasn’t the Marshall Plan a tool for consolidating capitalism and spreading business rule throughout Europe after World War II?
Very much so. For example, the extension of Marshall Plan aid in countries like France and Italy was strictly contingent on exclusion of communists — including major elements of the anti-fascist resistance and labor — from the government; ‘democracy,’ in the usual sense. US aid was critically important in early years for suffering people in Europe and was therefore a powerful lever of control, a matter of much significance for US business interests and longer term planning. The fear in Washington was that the communist left would emerge victorious in Italy and France without massive financial assistance.
On the eve of the announcement of the Marshall Plan, Ambassador to France Jefferson Caffery warned Secretary of State Marshall of grim consequences if the communists won the elections in France: ‘Soviet penetration of Western Europe, Africa, the Mediterranean, and the Middle East would be greatly facilitated’ (May 12, 1947). The dominoes were ready to fall. During May, the US pressured political leaders in France and Italy to form coalition governments excluding the communists. It was made clear and explicit that aid was contingent on preventing an open political competition, in which left and labor might dominate. Through 1948, Secretary of State Marshall and others publicly emphasized that if communists were voted into power, US aid would be terminated; no small threat, given the state of Europe at the time.
In France, the postwar destitution was exploited to undermine the French labor movement, along with direct violence. Desperately needed food supplies were withheld to coerce obedience, and gangsters were organized to provide goon squads and strike breakers, a matter that is described with some pride in semi-official US labor histories, which praise the AFL [American Federation of Labor] for its achievements in helping to save Europe by splitting and weakening the labor movement (thus frustrating alleged Soviet designs) and safeguarding the flow of arms to Indochina for the French war of re-conquest, another prime goal of the US labor bureaucracy. The CIA reconstituted the mafia for these purposes, in one of its early operations. The quid pro quo was restoration of the heroin trade. The US government connection to the drug boom continued for many decades.
US policies toward Italy basically picked up where they had been broken off by World War II. The United States had supported Mussolini’s Fascism from the 1922 takeover through the 1930s. Mussolini’s wartime alliance with Hitler terminated these friendly relations, but they were reconstituted as US forces liberated southern Italy in 1943, establishing the rule of Field Marshall [Pietro] Badoglio and the royal family that had collaborated with the Fascist government. As Allied forces drove towards the north, they dispersed the anti-fascist resistance along with local governing bodies it had formed in its attempt to establish a new democratic state in the zones it had liberated from Germany. Eventually, a center-right government was established with neo-fascist participation and the left soon excluded.
Here too, the plan was for the working classes and the poor to bear the burden of reconstruction, with lowered wages and extensive firing. Aid was contingent on removing communists and left socialists from office, because they defended workers’ interests and thus posed a barrier to the intended style of recovery, in the view of the State Department. The Communist Party was collaborationist; its position ‘fundamentally meant the subordination of all reforms to the liberation of Italy and effectively discouraged any attempt in northern areas to introduce irreversible political changes as well as changes in the ownership of the industrial companies… disavowing and discouraging those workers’ groups that wanted to expropriate some factories,’ as Gianfranco Pasquino put it. But the Party did try to defend jobs, wages and living standards for the poor and thus ‘constituted a political and psychological barrier to a potential European recovery program,’ historian John Harper comments, reviewing the insistence of Kennan and others that communists be excluded from government though agreeing that it would be ‘desirable’ to include representatives of what Harper calls ‘the democratic working class.’ The recovery, it was understood, was to be at the expense of the working class and the poor.
Because of its responsiveness to the needs of these social sectors, the Communist Party was labelled “extremist” and “undemocratic” by US propaganda, which also skillfully manipulated the alleged Soviet threat. Under US pressure, the Christian Democrats abandoned wartime promises about workplace democracy and the police, sometimes under the control of ex-fascists, were encouraged to suppress labor activities. The Vatican announced that anyone who voted for the communists in the 1948 election would be denied sacraments, and backed the conservative Christian Democrats under the slogan: “O con Cristo o contro Cristo” (‘Either with Christ or against Christ’). A year later, Pope Pius excommunicated all Italian communists.
A combination of violence, manipulation of aid and other threats, and a huge propaganda campaign sufficed to determine the outcome of the critical 1948 election, essentially bought by US intervention and pressures.
The CIA operations to control the Italian elections, authorized by the National Security Council in December 1947, were the first major clandestine operation of the newly formed agency. CIA operations to subvert Italian democracy continued into the 1970s at a substantial scale.
In Italy, as well as elsewhere, US labor leaders, primarily from the AFL, played an active role in splitting and weakening the labor movement, and inducing workers to accept austerity measures while employers reaped rich profits. In France, the AFL had broken dock strikes by importing Italian scab labor paid by US businesses. The State Department called on the Federation’s leadership to exercise their talents in union-busting in Italy as well, and they were happy to oblige. The business sector, formerly discredited by its association with Italian fascism, undertook a vigorous class war with renewed confidence. The end result was the subordination of the working class and the poor to the traditional rulers.
Later commentators tend to see the US subversion of democracy in France and Italy as a defense of democracy. In a highly-regarded study of the CIA and American democracy, Rhodri Jeffreys-Jones describes ‘the CIA’s Italian venture,’ along with its similar efforts in France, as ‘a democracy-propping operation,’ though he concedes that ‘the selection of Italy for special attention… was by no means a matter of democratic principle alone;’ our passion for democracy was reinforced by the strategic importance of the country. But it was a commitment to ‘democratic principle’ that inspired the US government to impose the social and political regimes of its choice, using the enormous power at its command and exploiting the privation and distress of the victims of the war, who must be taught not to raise their heads if we are to have true democracy.
A more nuanced position is taken by James Miller in his monograph on US policies towards Italy. Summarizing the record, he concludes that ‘in retrospect, American involvement in the stabilization of Italy was a significant, if troubling, achievement. American power assured Italians the right to choose their future form of government and also was employed to ensure that they chose democracy. In defense of that democracy against real but probably overestimated foreign and domestic threats, the United States used undemocratic tactics that tended to undermine the legitimacy of the Italian state.’
The ‘foreign threats,’ as he had already discussed, were hardly real; the Soviet Union watched from a distance as the US subverted the 1948 election and restored the traditional conservative order, keeping to its wartime agreement with Churchill that left Italy in the Western zone. The ‘domestic threat’ was the threat of democracy.
The idea that US intervention provided Italians with freedom of choice while ensuring that they chose ‘democracy’ (in our special sense of the term) is reminiscent of the attitude of the extreme doves towards Latin America: that its people should choose freely and independently — as long as doing so did not impact US interests adversely.
The democratic ideal, at home and abroad, is simple and straightforward: You are free to do what you want, as long as it is what we want you to do.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten