Israelische militairen schieten op vluchtende Palestijnse kinderen. Verschillende malen ben ik daar als journalist getuige van geweest.
De Nobelprijswinnaar voor de Vrede 1986, de joods-Amerikaanse holocaust overlevende, Elie Wiesel, stelde het ooit als volgt:
The opposite of love is not hate, it's indifference. The opposite of art is not ugliness, it's indifference. The opposite of faith is not heresy, it's indifference. And the opposite of life is not death, it's indifference.
Vandaag de dag zijn het niet de joden die slachtoffer zijn van onverschilligheid, maar de Palestijnen. In het register van Geert Mak's 1223 pagina's tellende boek In Europa (2004) staat Israel driemaal vermeld. Op pagina 97 schreef hij:
Ik kwam tot een vreemde, maar bijna onvermijdelijke conclusie: het beloofde land dat de grote grondlegger van Israel (Theodor Herzl svh) voor ogen stond, was in diepste zin niet zozeer een joods Palestina maar vooral een liberaal Wenen. In Herzls utopie kwam geen davidster voor.
Waarom die conclusie zo 'vreemd' was voor Mak is eenvoudig te verklaren: hij is de zoon van een gereformeerde predikant die in het interbellum weliswaar Hitler's antisemitische regelgeving op 'staatsterrein tolerabel' vond, maar die desalniettemin, aldus Mak junior,
nooit anders dan met eerbied sprak over het 'uitverkoren volk Gods,'
Ik maak daaruit op dat zijn ouders, (ook zijn moeder vertoonde antisemitische tendenzen), een problematische relatie hadden met het volk dat volgens het oud-testamentische boek Deuteronomium van hun God opdracht had gekregen om na de verovering van 'het beloofde land' te zorgen dat 'van de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten erve geeft, gij niets [zult] laten leven, dat adem heeft.' Feit is dat het judeo-christelijke geloof een raadselachtige en vaak primitief geloof is, zeker zodra het uitgelegd wordt door Spießbürger als Catrinus Mak, die zich in de jaren dertig drukker maakte over de handhaving van de zondagsrust dan over het stigmatiseren van joodse Europeanen. Mak junior vergoelijkt deze houding door in de Eeuw van mijn vader, overigens terecht, op te merken dat
Mijn vader hierin niet [verschilde] van de overgrote meerderheid.
Joodse fundamentalisten uit illegale Joodse nederzettingen schieten op ongewapende Palestijnen.
De tweede verwijzing in zijn bestseller In Europa staat 830 pagina's verder en is voor de Nederlandse mainstream lezer van eminent belang, want hier werd diens bestaan als automobilist bedreigd, toen 'het besef van economische kwetsbaarheid' werd
versterkt door de oliecrisis van 1973. Tijdens de Oktoberoorlog tussen enerzijds Egypte en Syrië en anderzijds Israel hanteerden de Arabische landen voor het eerst het oliewapen: ze verhoogden gezamenlijk de prijzen en confronteerden sommige landen — waaronder Nederland — met een embargo. Binnen amper drie maanden werd een vat olie viermaal zo duur. Het was een historisch keerpunt: opeens lieten Saoedi-Arabië, Koeweit en andere vazalstaten van het Westen hun tanden zien. Het was een frontale aanval op de status-quo die de naoorlogse wereld jarenlang had bepaald, het eind van een kwarteeuw optimisme en vertrouwen. Er ontstond een langdurige recessie, de cijfers lieten een niet eerder vertoonde combinatie van stijgende werkloosheid en inflatie zien, de gemiddeld werkloosheid in de EEG steeg van 1,5 naar meer dan 10 procent. De Britse historicus Eric Hobsbawn betitelde de periode na de oliecrisis dan ook als 'De Aardbeving': 'De geschiedenis van de twintig jaar na 1973 is die van een wereld die van haar ankers lossloeg en weggleed in instabiliteit en crisis.'
In werkelijkheid noemde de joods-Britse geleerde Eric Hobsbawn het een 'Landslide,' dus een 'landverschuiving,' daarmee aangevend dat het geen tijdelijk fenomeen betrof, zoals een 'aardbeving' is, maar een permanente en dus ingrijpende 'landverschuiving.' Ik vermeld dit omdat die 'landslide' volgens de grote historicus een ingrijpende breuk met het Keyniaanse kapitalisme veroorzaakte. Hoewel Mak het doet voorkomen dat die verandering werd veroorzaakt door de 'oliecrisis' is dit in de ogen van de marxistische historicus geenszins de oorzaak van de economische crisis. In tegenstelling tot wat Mak meent, zijn die crises inherent aan het kapitalistische systeem. Justin Rosenberg, hoogleraar Internationale Betrekkingen aan de University of Sussex, schreef in het juli-augustus 1995 nummer van de Monthly Review 'an independent Socialist Magazine' over The Age of Extremes. A History of the World, 1914–1991:
'The history of the twenty years after 1973,' says Hobsbawm, 'is that of a world which lost its bearings and slid into instability and crisis' (p. 403). It is the systematic nature of this undoing, climaxing in the Soviet collapse of 1991, which enables us to look back and see the shape of the passing century as an interconnected whole. And yet, if there was one thing which the passage of the twentieth century had not done, it was to carry the world into a 'postmodern' age. If we look forward, he says, we find that the problems confronting humanity at the end of the short twentieth century hang on a single question: can some form of social control be reimposed on the global process of capitalist development before it is too late? For historically, the public authority of the state had provided the only known institutional and political controls on the chaotic effects of capitalist growth and crisis. Yet, according to Hobsbawm, the principal effect of the landslide was a sharp reduction in the power of the nation-state, as an increasingly transnational world economy wrested itself free of sovereign controls.
This crisis did not take the form of a return to the 1930s. The world economy did not collapse as a whole, growth in the advanced capitalist countries continued—though slowed— and international trade went on growing. What darkened the picture, however, was the reappearance of cyclical slumps in growth, coupled with a secular rise in unemployment which no longer rose and fell with the economic cycle.
Since the principal expression in the West of this renewed economic turbulence was the failure of Keynesian state policies to sustain stable growth, the period witnessed a sharp electoral retreat of social democracy. However, the neoliberal policies of deregulation which succeeded it only accelerated further the loss of control by national states over the operation of the transnational economy which had been enormously expanded during the golden age.
This transnationalizing of the world economy was reflected in all three areas of finance, trade, and production. The rise of the Eurodollar market (from $14b in 1964 to $500b in 1978) contributed to a partial loss of state control over exchange rates and world money supply. The dramatic increase in the numbers of transnational companies eroded the international character of the world market. By the 1980s they accounted for perhaps three quarters of U.S. exports and half its imports. This in turn accelerated a third process: a partial relocation of old industries out of the core capitalist countries, to create a new international division of labor. Between 1970 and 1983 the Third World share of global industrial exports doubled—partly due to indigenous development, but partly also to incorporation within these new global production processes. In this way, finance, trade, and production in the world economy all loosened their national moorings as the Golden Years wore on.
A minority of (mainly East Asian) Third World economies maintained high rates of growth, thus achieving the first significant extension of capitalist industrialization beyond the OECD. For most Third World states, however, the Landslide coincided with a widespread collapse of national development strategies. Across Latin America, Africa, the Middle East, and South Asia, the Third World plunged heavily into international debt, generating a series of crises which seemed capable in the early 1980s of endangering the international financial system itself. Moreover, this economic crisis was accompanied by an ideological crisis of secular modernization on either the Western or Eastern models. Thus although the 1970s saw a string of Third World revolutions, these no longer looked back to 1789 or even 1917 for their inspiration. Those in Africa (the majority) were mainly quasi-tribal revolts against the failing Portuguese empire: 'The only relevance of Marxism-Leninism to these countries was a recipe for forming disciplined cadre parties and authoritarian governments.' (p. 451). Meanwhile, the Iranian revolution was carried out by 'a populist theocracy whose professed program was a return to the seventh century AD.' (p. 455).
Disillusionment with 'modernization,' however, did not mean escape from the modern world. On the contrary, as the 1980s wore on, and under the pressure of its debt obligations, virtually the entire Third World was drawn into a rolling program of 'structural adjustment.' In return for continued financial support, and albeit to varying degrees, dozens of governments gave up the sovereign direction of their economic policies to the OECD-controlled International Monetary Fund. In the 1990s, the Third World was followed into this new web of capitalist power by the former Communist states. With this development, the IMF-coordinated proliferation of 'structural adjustment packages' became surely the most comprehensive attempt ever made to extend the disciplines of the capitalist market across the world.
The Soviet Union went down with the short twentieth century which had created it, increasing further the level of disorder in the international system, and leaving behind a resurgent, disorganized capitalism to frame the problems of the next millennium. It is on these problems that Hobsbawm focuses in the closing pages of the book.
So far as the world economy is concerned, the problem is not growth but the distribution of wealth. For with the weakening of the control of the nation-state over the transnational economy (and the continuing erosion of traditional support systems such as the family), the victims of its uneven development, including the millions of unemployed in the OECD countries, find themselves increasingly abandoned by their own societies. Meanwhile, the disappearance of the Soviet Union has removed the major strategic incentive for the West to address the widening international gap between the rich countries and the poor. Hobsbawm foresees increasing international conflict along this fault line; and although the North may be immune to any conventional military threat from the South, it badly needs the latter’s cooperation in order to address the two looming global crises of the twenty-first century. The first of these is the continuing population explosion in the South (which has already, in the course of the century, halved the demographic weight of the OECD countries to some 15 percent of the world’s people). Not only will this increase the pressure on the environment and exacerbate conflicts within the Third World: its conjunction with an aging and perhaps contracting northern workforce seems likely to result in further mass labor migration to the North, with its attendant problems of rising ethnic tensions. Second, there is the ecological crisis itself, deepening with the continuing failure to control the accelerating spread of industrialization: 'From the environmental point of view, if humanity was to have a future, the capitalism of the Crisis Decades could have none.' (p. 570).
Het zal duidelijk zijn dat Eric Hobsbawn een veel complexere werkelijkheid beschrijft dan de simplistische voorstelling van zaken die Geert Mak geeft. Het was niet de 'oliecrisis' die de situatie in het technologisch geavanceerde westen ingrijpend veranderde, maar de werking van het kapitalisme zelf. Het neoliberalisme behaalt hogere winsten door het speculeren met al dan niet bestaand geld dan met het produceren van goederen en diensten. Maar omdat de bestseller-auteur voor zijn mainstream-publiek alles terugbrengt tot gemakkelijk te verteren hapklare brokken, kan hij niet anders dan de werkelijkheid vertekenen. Dat is juist zijn 'kracht' als opiniemaker voor de commerciële massamedia. Maar die versimpeling is tevens de oorzaak van het feit dat hij aan het slot van hetzelfde boek concludeert dat 'Europa als economische eenheid ook een eind op weg [is],' niet beseffend dat het neoliberale kapitalisme een luchtbel was en nog steeds is, dat in 2008 met de kredietcrisis tot ontploffing kwam.
Ik blijf hier wat langer bij stilstaan omdat Mak's beeld van het Midden-Oosten een propagandistische is. Om dat te beseffen dient men tevens aandacht besteden aan de wijze waarop de islamtische bevolking in het Midden-Oosten naar het Westen kijkt. Op die manier kan de westerse lezer oorzaak en gevolg herkennen, en zal hij ontdekken dat de geschiedschrijving à la Mak hierin ernstig tekortschiet. Wat Mak bijvoorbeeld 'vergat' te vermelden is de rol die de toenmalige PVDA-minister van Defensie Henk Vredeling had gespeeld. Vredeling, die van een stevige borrel hield, en in 1979 in een Straatsburgs hotel 'uit woede over zijn (niet aanwezige) collega-Eurocommissaris Roy Jenkins, met wie hij eerder die dag een aanvaring had gehad, een lege whiskyfles door een spiegelruit,' smeet, was de man die in eerste instantie verantwoordelijk voor de 'olieboycot.' Tijdens de Oktoberoorlog van oktober 1973 gaf hij in 'het geheim toestemming' dat
Amerikaanse militaire vluchten met wapens bestemd voor Israël een tussenlanding in Nederland maakten. Ook voorzag hij Israël van wapens, zonder premier Joop den Uyl of andere ministers daarvan vooraf op de hoogte te stellen, en zonder de op grond van de In- en uitvoerwet en het Besluit Strategische goederen noodzakelijke vergunningen… Volgens de Saoedi-Arabische minister van oliezaken Yamani vormde deze militaire hulp aan Israël de reden van de olieboycot in datzelfde jaar van Nederland.
Hoewel hij ook de minister president en zijn medeministers over dit ingrijpende besluit niet had ingelicht werd, zoals dit gaat in het poldermodel, Vredeling nooit ter verantwoording geroepen voor deze ernstige schending van de democratische spelregels, die in de optiek van Mak uiteindelijk leidde tot 'een historisch keerpunt,' omdat het 'een frontale aanval [was] op de status-quo die de naoorlogse wereld jarenlang had bepaald, het eind van een kwarteeuw optimisme en vertrouwen.' Alleen al daarom is het opmerkelijk dat Mak hieraan geen aandacht besteed. Immers, wanneer de meest vitale grondstof, olie, ineens in prijs verviervoudigd dan heeft dit natuurlijk gevolgen voor het hele systeem, hoe gering ook. Daarnaast verzweeg Mak nog veel belangrijkere feiten, zoals de bejaarde onderzoeker John Steinbach in 2001 in een artikel schreef, getiteld:
Nuke Nation
Israel's weapons of mass destruction
Israel uses its nuclear arsenal not just in the context of deterrence or of direct war fighting, but in other more subtle but no less important ways. For example, the possession of weapons of mass destruction can be a powerful lever to maintain the status quo, or to influence events to Israel's perceived advantage, such as to protect the so-called moderate Arab states from internal insurrection, or to intervene in inter-Arab warfare.
In Israeli strategic jargon this concept is called 'non-conventional compellence' and is exemplified by a 1962 quote from Shimon Peres: 'Acquiring a superior weapons system [read nuclear] would mean the possibility of using it for complement purposes-that is forcing the other side to accept Israeli political demands, which presumably include a demand that the traditional status quo be accepted and a peace treaty signed.'
Robert Tucker asked plaintively in a 1975 Commentary magazine article in defense of Israeli nukes: 'What would prevent Israel... from pursuing a hawkish policy employing a nuclear deterrent to freeze the status quo?'
Another major use of the Israeli bomb is to compel the U.S. to act in Israel's favor, even when it runs counter to its own strategic interests. As early as 1956 Francis Perrin, head of the French A-bomb project, wrote: 'We thought the Israeli Bomb was aimed at the Americans, not to launch it at the Americans, but to say, 'If you don't want to help us in a critical situation we will require you to help us; otherwise we will use our nuclear bombs.'
During the 1973 war, Israel used nuclear blackmail to force Henry Kissinger and President Richard Nixon to airlift massive amounts of military hardware to Israel. At that time the then Israeli Ambassador,
Simcha Dinitz, is quoted as saying: 'If a massive airlift to Israel does not start immediately, then I will know that the U.S. is reneging on its promises and... we will have to draw very serious conclusions…'
One example of this scenario was spelled out in 1987 by Amos Rubin, economic adviser to then Prime Minister Yitzhak Shamir. 'If Left to its own Israel will have no choice but to fall back on a riskier defense which will endanger itself and the world at Large... To enable Israel to abstain from dependence on nuclear arms calls for $2 to $3 billion per year in U.S. aid.' Since then Israel's nuclear arsenal has expanded hugely, both quantitatively and qualitatively, while the U.S. money spigots remain wide open.
It is clear Israel has no interest in peace except that which is dictated on its own terms, and has absolutely no intention of negotiating in good faith to curtail its nuclear program or discuss seriously a nuclear-free Middle East.
Israel Shahak notes: 'Israel's insistence on the independent use of its nuclear weapons can be seen as the foundation on which Israeli grand strategy rests.' Seymour Hersh says 'the size and sophistication of Israel's nuclear arsenal allows men such as Ariel Sharon to dream of redrawing the map of the Middle East aided by the implicit threat of nuclear force.'
There is an abundance of evidence to Lend credence to this analysis. Ever Weizman, Israel's ex-President, said: 'The nuclear issue is gaining momentum [and the] next war will not be conventional.'
Ze'ev Shiff, an Israeli military expert writing in Ha'aretz, said: 'Whoever believes that Israel will ever sign the UN Convention prohibiting the proliferation of nuclear weapons... is daydreaming.' And Munya Mardoch, Director of the Israeli Institute for the Development of Weaponry, said in 1994: 'The moral and political meaning of nuclear weapons is that states which renounce their use are acquiescing to the status of vassal states. All those states which feel satisfied with possessing conventional weapons alone are fated to become vassal states.'
Het verzwijgen van deze voor de Europese bevolking vitale informatie is des te verwerpelijker aangezien Mak in zijn bestseller In Europa op de laatste bladzijde stelt dat 'Europa als vredesproces een eclatant succes' is zonder erbij te vermelden hoe het Westen, inclusief Europa, na '45 direct en indirect betrokken is geweest bij talloze oorlogen in zowel Azië, Afrika, en Latijns-Amerika. Daarnaast laat Europa vandaag de dag de VS de westerse neo-koloniale oorlogen voeren, in vooral het Midden-Oosten. Maar dergelijke informatie verkoopt lang niet zo goed als zijn vertekening van de werkelijkheid. Volgende keer meer over de Makkiaanse desinformatie.
Libanese slachtoffers van een Israelische aanval.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten