Ik vermoed dat het de drie sloten op zijn voordeur zijn die de Leidse professor Cliteur verhinderen om te zien wat er allemaal daarbuiten in het volle licht gebeurt. Opgesloten in zijn comfortabele bovenwoning met kind en juist aangeschafte magnetron is het voor hem kennelijk onmogelijk zich een wereld voor te stellen die mede in zijn naam met grof geweld in stand wordt gehouden. Met een hoofd vol speels 'oecumenisch humanisme' goochelt hij vanuit zijn isolement met dezelfde retoriek als de populistische poseur Pim Fortuyn. Met ronkende begrippen jongleert hij met de ideeën van grote denkers uit de klassieke oudheid en de Verlichting om tot de volgende slotsom te komen: 'Als dat gedachtegoed hopeloos verouderd zou zijn, kunnen we de grondwetten van de grote westerse naties meteen overboord zetten, de Angelsaksische zo goed als de Franse, de Duitse of de Nederlandse, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, de Geneefse Conventie, kortom de complete formele basis van de westerse samenleving naar de afvalhoop dragen.' Na Auschwitz en Hiroshima is dit toch een hele mond vol woorden. Dronken van zijn eigen gedachtewereld is de heer Cliteur vervolgens niet meer te stuiten. De godsdiensten met de islam voorop moeten het in al het borstgeroffel ontgelden. 'De westerse samenleving heeft geen bezwaar tegen de islam, maar als islamieten vliegtuigen gaan boren in flatgebouwen vormen zij een politieke bedreiging.' Obsessief wordt het kwaad in de ander geprojecteerd. Wij beschaafde Westerlingen vertegenwoordigen het goede, zij de barbaarse Arabieren het kwade. Terwijl het volgens hem toch 'wereldwijd duidelijk wordt dat genocide en andere oorlogsmisdragingen niet ongestraft blijven en dat de verantwoordelijken publiek rekenschap moeten afleggen.' Schitterende volzinnen, wunderbar. Maar nu ter zake, zoveel naïeve zelfgenoegzaamheid moet met de werkelijkheid worden geconfronteerd. Met een grote vinger hele bevolkingsgroepen als schuldig aanwijzen om zo zelf buiten schot te blijven is een vorm van ijdele zelfbevlekking. Laten we als rationele burgers met een groot hart allereerst aan introspectie doen, laten we onderzoeken waar wíj faalden. Dat is veel vruchtbaarder. Maar misschien kunnen of willen wij dat niet, is ook onze cultuur, net als de Arabische, gestagneerd, zitten we klem in ons materialistisch fundamentalisme. Al het hedendaags gesnoef, de borstklopperij, die op hoge toon uitgesproken veroordelingen en beschuldigingen, de nauwelijks verborgen hysterie verraden een ernstig gebrek aan historisch besef, een overmatige dosis hypocrisie, en een schrijnend onvermogen om de werkelijkheid voorbij de eigen voordeur te zien. Al die mensen die momenteel de mond vol hebben over democratie, tolerantie, mensenrechten, Geneefse Conventies en wat al niet meer vergeten dat die verworvenheden een luxe zijn en dat elders ter wereld die rechten mede namens ons op grote schaal worden geschonden. Dit is niet het moment om ons te wentelen in het eigen gelijk. Het kwaad buiten ons projecteren in de ander, omdat we er kennelijk zelf geen plaats meer voor weten, is na 11 september een levensgevaarlijke activiteit geworden, niet in de laatste plaats voor onszelf. Even geen schreeuwerige antwoorden. Laten we beginnen onszelf wat pijnlijke vragen te stellen. Zoals deze: waarom steeg er geen golf van verontwaardiging op in onze democratische, tolerante, humanistische samenlevingen nadat op 4 maart 2000 Denis Halliday, de voormalige VN-coordinator van het Humanitaire Programma in Irak het Westerse publiek erop wees dat wij de mensenrechten in Irak op grote schaal schenden. Na uit protest te zijn opgestapt verklaarde hij in The Guardian: 'Ik had de opdracht gekregen om een politiek te voeren die voldoet aan de definitie van genocide: een bewust beleid dat in feite meer dan een miljoen individuen, kinderen en volwassenen, heeft vermoord. We weten allemaal dat het regime, Saddam Hoessein, de prijs voor de economische sancties niet betaalt… Het zijn de gewone mensen die hun kinderen verliezen of hun ouders door gebrek aan gezuiverd water. Duidelijk is dat de Veiligheids Raad momenteel zijn boekje te buiten gaat, want zijn acties ondermijnen hier het eigen handvest… De geschiedenis zal de verantwoordelijken afstraffen.' Mei 1996 verscheen de toenmalige Amerikaanse ambassadrice bij de VN, Madeleine Albright, in het befaamde CBS programma '60 Minutes.' Haar werd een reactie gevraagd op een VN-rapport waarin melding werd gemaakt van het feit dat als gevolg van de sancties en de Amerikaanse en Britse bombardementen die de infrastructuur volledig hadden verwoest, meer dan een half miljoen Irakese kinderen onder de vijf jaar om het leven was gekomen. De programmamaakster voegde eraan toe: 'Dat zijn meer kinderen dan in Hiroshima stierven… Is het de prijs waard?' Albright antwoordde: 'Wij denken dat het de prijs waard is.' Toen programmamaakster Lesley Stahl aandrong en de ambassadrice vroeg of de Amerikaanse regering 'zelfs met de hongerdood' van kleuters akkoord ging, rechtvaardigde Albright deze genocidale politiek met de opmerking: 'Weet je Lesley… het is moeilijk voor mij om dit te zeggen, want ik ben een humaan mens, maar mijn eerste verantwoordelijkheid is om ervoor te zorgen dat Amerikaanse troepen niet weer opnieuw de Golfoorlog hoeven uit te vechten.' Met andere woorden: een ongewapend, hulpeloos kind wordt opgeofferd voor een getrainde militair die zich wel kan verdedigen. Burgers worden opgeofferd voor militairen, de omgekeerde wereld, meer dan 1000 jaar nadat in het jaar 975 in het Zuid-Franse Le Pui voor het eerst in de geschiedenis de bescherming van burgers tegen oorlogsgeweld werd vastgelegd. Nog geen zes maanden na haar uitspraak werd Madeleine Albright bevorderd tot minister van buitenlandse zaken. Vier jaar later confronteerde de Australische journalist John Pilger de Amerikaanse onderminister van buitenlandse zaken James Rubin met haar uitspraak. Zijn reactie kwam erop neer dat Pilger te 'idealistisch' was. 'Bij het uitvoeren van politiek beleid moet men een keuze maken tussen twee kwaden… en helaas zijn de gevolgen van de sancties groter dan we gehoopt hadden,' aldus Rubin. Hij adviseerde Pilger niet zo naïef te zijn omdat er nu eenmaal een 'echte wereld' bestaat waar 'werkelijke keuzes moeten worden gemaakt.' Op hetzelfde had ruim een halve eeuw eerder George Kennan gewezen, toen deze architect van de naoorlogse Amerikaanse buitenlandse politiek, de grondlegger van de containment politiek, in een intern beleidsstuk schreef: 'Wij hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking… In deze omstandigheden, zullen we niet in staat zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven… Om dat te doen, zullen we alle sentimentaliteit en dagdromen opzij moeten zetten; en moet onze aandacht overal geconcentreerd zijn op onze directe nationale doelstellingen… We moeten ophouden te spreken over vage en… imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtsconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.' En dat is sindsdien het voornaamste uitgangspunt van de westerse politiek bij het veilig stellen van de grondstoffen, met als onvermijdelijk gevolg de toenemende wereldwijde kloof tussen rijk en arm. De humanistische hoogleraar Noam Chomsky, voegde hieraan toe: 'Natuurlijk waren Kennan's woorden voor intern gebruik. Hij schreef het in 1948 in een geheim memorandum voor de Amerikaanse regering. Naar buiten toe worden de "imaginaire doelstellingen" over mensenrechten en democratie verkondigd, houden onze achtereenvolgende regeringen de illusies hoog. Ze rekenen er daarbij op dat de intellectuelen hun historische taak vervullen, te weten het prijzen van de grootse daden van onze leiders, van onze instituten en van onze geschiedenis. Zij moeten dezelfde mensenrechten en democratie roemen, die we intern kunnen negeren en in de dagelijkse praktijk ook daadwerkelijk elders schenden. Op die manier wordt het systeem verkocht.' En bijna als vanzelf zijn we weer terug bij die andere professor, Paul Cliteur, voormalig voorzitter van het Humanistisch Verbond, wiens evangelie van de mensenrechten hem zo'n superieure blik op de mensheid verschaft, maar die zwijgt als het graf zodra het over onze eigen wreedheden gaat. Waarom hebben wij, met Cliteur voorop, niet massaal geprotesteerd tegen dit beleid, waarbij namens ons generatie na generatie mensenrechten worden geschonden, misdaden tegen de menselijkheid en oorlogsmisdaden worden gepleegd en wellicht ook genocide? Tegen deze achtergrond van westerse onverschilligheid, het publiekelijk negeren van onze betrokkenheid bij het schenden van de mensenrechten en bij het plegen van oorlogsmisdrijven, is het pronken met westerse waarden en het opgewonden ter verantwoording roepen van elke willekeurige moslim ronduit obsceen. Het is niets anders dan pathetisch toneelspel van een angstige opportunist achter drie sloten met naast zich de handleiding van een fonkelnieuwe magnetron, die naar alle waarschijnlijkheid ergens in een lage lonenland door een of andere sloeber voor een dollar per dag in elkaar is gezet. Salman Rushdie zou de rechtsfilosoof graag in ons land asiel willen verlenen, een dappere uitspraak. Maar hoe moet het met die drie miljard mensen op aarde die van minder dan drie dollar per dag in leven moeten blijven en gaan zwerven om te kunnen overleven? 'Ik ben daar eerlijk gezegd zelf ook niet goed uit, hoe je daar mee om moet gaan. Wat ik wel weet is, dat we nooit zonder meer open grenzen kunnen uitroepen en ongelimiteerd kunnen toelaten. Dat gaat gewoon niet,' aldus Cliteur. Grenzen dicht dus, want open grenzen zou ten koste gaan van zijn en onze rijkdom, die voor een aanzienlijk deel gebaseerd is op de armoede elders, op goedkope grondstoffen en lage lonen. Maar die koppeling maakt de 'oecumenisch humanist' niet, hij bedient zich liever van retoriek over van alles en nog wat zodra hij het over mensenrechten en de bedreiging van de westerse beschaving heeft. Ondertussen komt de ware bedreiging van binnenuit. Van mensen als Cliteur zelf, wiens consequentieloos gebabbel door moet gaan voor diep inzicht en grote humanistische betrokkenheid bij de mensheid. Zijn taal functioneert alleen nog binnen een verpolitiekte context, zijn begrippen hebben hun oorspronkelijke betekenis verloren, zijn reactie is een gedachteloos reflex. Wat overblijft is slechts een reidans van inhoudsloze woorden. Zes jaar voor zijn dood zei Lucebert: 'De wezens die mijn schilderijen bevolken zijn of monsterlijk of machteloos of beide tegelijk en als zodanig weerspiegelen zij de schizofrene en paranoïde aanleg van de menselijke soort, die zich eerst in onze tijd ten volle heeft ontplooid. Het zijn geen troostrijke spiegelbeelden. Ook ik zou graag weer de impressionist willen zijn, de negentiende-eeuwer vol geloof in De Vooruitgang, die onbezorgd het spel van licht en schaduw op een gelukkig lachend naakt omtoverde tot zuivere schilderkunst.' Maar deze wijsheid ontgaat de Cliteurs in onze consumentencultuur. Ze zijn te druk bezig met het koesteren van hun eigen, eeuwige onschuld.
De Humanist, maart/april 2002
Geen opmerkingen:
Een reactie posten