De Nederlandse regering heeft een gewapende groepering in Syrië gesteund die door het Openbaar Ministerie als terroristisch is bestempeld. Dat blijkt uit onderzoek van Nieuwsuur en Trouw.
Het gaat om de strijdgroep Jabhat al-Shamiya, oftewel 'The Levant Front.'
Onder de kop 'Dutch government faces legal trouble after aiding terrorists' berichtte de Britse news-website Off Guardian op 16 september 2018:
The 'moderate' rebels in Syria were not moderate at all, the recent scandal in the Netherlands has demonstrated yet again. Faced with mounting legal problems, the Dutch government has been forced to cut loose the jihadists. At least one prosecutor seems to believe that the government committed a crime.
(Foto Links: vermoorde Syrische Alevieten, gepleegd door Soenitische terroristen die door twee opeenvolgende Nederlandse kabinetten werden gesteund)
According to Public Prosecutor Ferry van Veghel, the so-called 'moderate' Ahrar al-Sham (onderdeel van The Levant Front. svh) is indeed a terrorist organization. He says that the Public Prosecutor has indicted Dutch citizens for participation in the movement. According to Van Veghel, there is no difference between jihadist, extremist and terrorist organizations. 'All organizations whose purpose is to establish a caliphate in Syria, which aim to frighten civilians, they can be regarded as a terrorist organization according to the law.'
And the presence of these armed groups at 'democratic conferences' organized by the United States and its allies, makes no difference he says: 'I think it is always good to judge organizations mainly on their actions and not so much on their words.'
Ahrar al-Sham was no longer considered 'radical' in December 2015, even though the officials of ministers Koenders reported on the human rights violations committed by the combat group.
The group on May 12, 2016, together with ally Al-Qaida, was responsible for a bloodbath in the village of al-Zara. A picture of the slaughter shows how two fighters, with camouflaged hats on and with machine guns in their hands, stand on the bodies of at least two women. The women were shot dead shortly before. Human Rights Watch reported this massacre. A month later Ahrar al-Sham committed a suicide attack in the province of Aleppo.
Jabhat al-Shamiya, also known as the Levant Front, is an umbrella group for Turkey-backed rebel fighters based in northern Syria. In 2016, Amnesty International accused it of carrying out summary executions and establishing sharia courts.
Relief supplies offered to combat groups can also be punishable, because it is a contribution to the conflict and possibly even terrorist financing, Van Veghel argues. 'If you send pick-up trucks, you enable someone to travel, you enable an organization to be able to get from A to B.” Van Veghel concluded in a strict tone: “If you in any way play a role in that battle, either active as a combatant or less active but in such a way that you enable another person to take part in that battle, then you will face criminal responsibility.'
Syrische burger slachtoffers van door Nederland gesteunde terroristen.
Tot nu toe heeft het Nederlandse parlement geen enkele politieke consequentie verbonden aan het feit dat zowel het VVD/PVDA kabinet als het huidige VVD/D'66/ CDA/Christen Unie kabinet terroristen in Syrië steunde. Ook het Openbaar Ministerie heeft geen enkel kabinetslid hiervoor juridisch aansprakelijk gesteld, terwijl toch steun aan terroristen in Nederland uitdrukkelijk verboden is. En eveneens de polderpers dringt niet aan op vervolging van deze politieke misdaden die onder twee kabinetten van premier Mark Rutte werden gepleegd. Het is belangrijk dit te onthouden nu de Nederlandse mainstream-pers zich inspant om de geesten rijp te maken voor een militair conflict met Rusland.
De oorlogszuchtige mentaliteit van opiniemakers als Ian Buruma, Bas Heijne, Hubert Smeets, en Geert Mak is weliswaar opvallend, maar niet onverklaarbaar. Een voorbeeld zijn de volgende woorden van Buruma. In de aanloop van de illegale en desastreuze Amerikaanse/Britse inval in Irak schreef hij in The Guardian met betrekking tot wat hij ‘our European civilizing mission’ betitelde dat ‘wij niet kunnen verwachten dat de Amerikanen enthousiast zijn’ over dit beschavingsoffensief van het Avondland. Dat mijn oude vriend sprak van een ‘civilizing mission’ zal vooral in de niet-westerse wereld tot hoongelach hebben geleid, aangezien men daar uit het koloniale verleden en de vaak gewelddadige dekolonisatie weet wat de westerse beschaving in werkelijkheid betekent. Een zo mogelijk nog grotere gotspe is Buruma’s bewering dat ‘we expect the US to do the dirty work for us.’ Het is een oude truc van mainstream-opiniemakers om hun eigen mening te presenteren als die van ons allen, dus ‘we expect.’ Maar die ‘we’ is niet de overgrote meerderheid van de wereldbevolking, en betreft zelfs niet de meerderheid van alle westerlingen, maar beperkt zich tot een minieme neoliberale elite en haar ‘corporate press.’ In werkelijkheid vormt ‘we’ een fractie van de mensheid, met onevenredig veel rijkdom en macht. Het is dan ook duidelijk dat de stelligheid van Buruma’s bewering niet gebaseerd is op een objectief feit, maar op een persoonlijke mening. Even absurd wordt daarom zijn stelling dat:
De oorlogszuchtige mentaliteit van opiniemakers als Ian Buruma, Bas Heijne, Hubert Smeets, en Geert Mak is weliswaar opvallend, maar niet onverklaarbaar. Een voorbeeld zijn de volgende woorden van Buruma. In de aanloop van de illegale en desastreuze Amerikaanse/Britse inval in Irak schreef hij in The Guardian met betrekking tot wat hij ‘our European civilizing mission’ betitelde dat ‘wij niet kunnen verwachten dat de Amerikanen enthousiast zijn’ over dit beschavingsoffensief van het Avondland. Dat mijn oude vriend sprak van een ‘civilizing mission’ zal vooral in de niet-westerse wereld tot hoongelach hebben geleid, aangezien men daar uit het koloniale verleden en de vaak gewelddadige dekolonisatie weet wat de westerse beschaving in werkelijkheid betekent. Een zo mogelijk nog grotere gotspe is Buruma’s bewering dat ‘we expect the US to do the dirty work for us.’ Het is een oude truc van mainstream-opiniemakers om hun eigen mening te presenteren als die van ons allen, dus ‘we expect.’ Maar die ‘we’ is niet de overgrote meerderheid van de wereldbevolking, en betreft zelfs niet de meerderheid van alle westerlingen, maar beperkt zich tot een minieme neoliberale elite en haar ‘corporate press.’ In werkelijkheid vormt ‘we’ een fractie van de mensheid, met onevenredig veel rijkdom en macht. Het is dan ook duidelijk dat de stelligheid van Buruma’s bewering niet gebaseerd is op een objectief feit, maar op een persoonlijke mening. Even absurd wordt daarom zijn stelling dat:
[t]here is only one way out of this dilemma, which is to rebuild European military power. We cannot match the US, but we can share more of its burden.
Hoe? Wel, ‘we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.’ Ditmaal betekent ‘we,’ alle Europeanen, die om de ‘Amerikanen’ te ‘ontlasten,’ een deel van ‘het smerige werk’ van de Amerikaanse strijdkrachten en geheime diensten moeten overnemen, en daarmee ‘het risico aanvaarden om verantwoordelijk te worden gesteld’ voor oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid, oftewel voor ‘het smerige werk.’ Centraal in Buruma’s pleidooi om Europa oorlogsmisdaden te laten plegen, staat zijn begrip ‘burden.’ Het betreft hier hetzelfde begrip ‘last’ dat de Britse dichter Rudyard Kipling gebruikte in het beroemde imperialistische gedicht ‘The White Man's Burden,’ waarvan de eerste strofe luidt:
Take up the White Man's burden—
Send forth the best ye breed—
Go bind your sons to exile
To serve your captives' need;
To wait in heavy harness,
On fluttered folk and wild—
Your new-caught, sullen peoples,
Half-devil and half-child.
Send forth the best ye breed—
Go bind your sons to exile
To serve your captives' need;
To wait in heavy harness,
On fluttered folk and wild—
Your new-caught, sullen peoples,
Half-devil and half-child.
Onderdeel van wat Ian Buruma de 'European civilizing mission' noemt, was het 'blowing from a gun.'
Eén van de manieren waarop de Britten in bijvoorbeeld India ‘the white man's burden’ opvatten, was het zogeheten ‘blowing from a gun,’ dat wil zeggen: het was een goed Brits gebruik om in het openbaar leiders van opstanden voor de loop van een kanon te plaatsen en aan flarden te schieten, waarbij het hoofd een tiental meters omhoog schoot, als les voor ‘the colored natives’ die de strekking van Kipling’s gedicht over het Europese beschavingsoffensief niet goed begrepen hadden:
The imperialist interpretation of ‘The White Man's Burden’ (1899) proposes that the ‘white race’ is morally obligated to rule the ‘non-white’ peoples of planet Earth, and to encourage their progress… The implication, of course, was that the Empire existed not for the benefit — economic or strategic or otherwise — of Britain, itself, but in order that primitive peoples, incapable of self-government, could, with British guidance, eventually become civilized.
Overigens was Kipling’s gedicht The White Man's Burden opgedragen aan de VS, die op dat moment een genocidale oorlog voerde tegen de Filippijnse bevolking, die na drie eeuwen Spaanse overheersing geen Amerikaanse kolonie wilde worden. Tijdens de drie jaar durende oorlog tegen het Amerikaanse leger en de Amerikaanse marine, kwamen naar schatting tenminste 200.000 Filipijnse burgers om het leven, voor het merendeel als gevolg van de oorlogschaos die ziektes en hongersnood veroorzaakte. Andere schattingen van het aantal gedode burgers lopen op tot een miljoen. Het resultaat van de in totaal ongeveer 350 jaar koloniale overheersing, of zo u wilt, de last van de witte man, is nog steeds zichtbaar in de Filipijnen door zijn:
scherpe tegenstelling tussen arm en rijk. Er is sprake van een kleine, rijke elite en een groot arm deel van de bevolking dat veelal onder het bestaansminimum leeft. De elite heeft zowel op economisch als op politiek gebied de touwtjes in handen.
Binnen deze historische context dient de lezer Buruma’s oproep aan Europa op te vatten om een deel van het Amerikaanse ‘dirty work’ op zich te nemen. Zijn neokoloniale opvattingen, natuurlijk niet langer meer verhuld als ‘de last van de witte man,’ blijven nu verborgen achter fraai klinkende clichés als ‘humanitair ingrijpen’ en/of ‘responsibility to protect.’ Dit alles weerhield de jury van de Erasmusprijs niet om hem in 2008 te belonen met de:
oeuvreprijs die jaarlijks wordt toegekend aan een persoon of instelling die een buitengewone bijdrage heeft geleverd op het gebied van de geesteswetenschappen, sociale wetenschappen of de kunsten, in Europa en daarbuiten.
Het toppunt van absurditeit is het feit dat de ‘Stichting Praemium Erasmianum’ in haar:
keuze voor de laureaten de Stichting zich [laat] leiden door de culturele tradities van Europa in het algemeen, en het gedachtegoed van Erasmus in het bijzonder. De nadruk ligt op humanistische waarden zoals tolerantie, culturele veelvormigheid en ondogmatisch, kritisch denken.
Uit handen van de Koning zelf te worden gelauwerd met de Erasmusprijs, wordt door de Hollandse elite gezien als de hoogste eer die een gewone sterveling ten deel kan vallen.
Het bepleiten van ‘dirty work,’ en de daaraan onlosmakelijk verbonden oorlogsmisdaden, wordt dus door het Nederlands establishment met ‘nadruk’ gezien als ‘één van de de culturele tradities van Europa in het algemeen, en het gedachtegoed van Erasmus in het bijzonder,’ en de ‘humanistische waarden zoals tolerantie, culturele veelvormigheid en ondogmatisch, kritisch denken.’ Dat de zestiende eeuwse schrijver van de satire Lof der Zotheid, de draak stak met de godin Zotheid, verantwoordelijkheid voor oorlogszucht, was de Erasmus Stichting kennelijk ontgaan. Of misschien meenden de juryleden in 2008 wel dat ‘smerig werk’ en dus oorlogsmisdaden, nu eenmaal onvermijdelijke ‘collateral damage’ is bij het verspreiden van Verlichtingsidealen als parlementaire democratie en mensenrechten. Hoe dan ook, deze houding demonstreert hoe diep de Nederlandse bourgeoisie in een virtuele realiteit verdwaald is geraakt.
In zijn cultuurgeschiedenis Oorlogsenthousiasme. Europa 1900-1918 (2015) verwijst de Nederlandse historicus Ewoud Kieft naar Sigmund Freud’s in 1917 verschenen Actuele beschouwingen over oorlog en dood, en concludeert dan:
De plotselinge moordzucht en vreemdelingenhaat, waar zelfs — en juist — de hoogst opgeleide, meest ‘geciviliseerde’ lagen van de bevolking zich aan overgaven, zonder enige scrupules of achting voor het internationaal recht, waren eigenlijk heel logisch. Beschaving was in feite niets meer dan de kunstmatige inperking van de menselijke driften. Met het voortschrijden van de beschaving verdwijnen de driften niet, die worden alleen maar heftiger onderdrukt. Op onbewaakte ogenblikken vinden ze altijd hun uitweg, redeneerde Freud, precies zoals ‘we bij het inslapen telkens onze moeizaam verworven zedelijkheid als een kledingstuk afwerpen — om het de volgende morgen weer aan te trekken.’
Wat in Europa was gebeurd was in die zin onvermijdelijk. Mensen leefden al jaren ‘boven hun stand,’ zoals Freud het formuleerde. Het werkelijke gevaar had hem gezeten in het feit dat mensen in de illusie van beschaving waren gaan geloven, een illusie die ze zichzelf hadden aangepraat. ‘In werkelijkheid zijn ze niet zo diep gezonken als we vreesden, want ze waren lang niet zo hoog gestegen als we geloofden.’ Het uitbreken van de oorlog had de ware aard van het menselijke beest weer aan de oppervlakte gebracht, een tijdelijke oprisping, verwachtte Freud, want de sociale onderdrukkingsmechanismes zouden daarna vanzelf hun werk weer gaan doen.
Tot het driftleven het weer overneemt, en de waanzin van de oorlog opnieuw een aantrekkelijk alternatief wordt. Mijn generatiegenoten als Geert Mak, Hubert Smeets, Bas Heijne en Ian Buruma, die zelf nooit de gruwelen van een oorlog van nabij hebben meegemaakt, verlangen, getuige hun hetze tegen Rusland, naar het loslaten van hun agressieve impulsen. De beschaving van de vrede mag dan wel mooi en aardig lijken, maar alleen de opwindende barbarij van een oorlog geeft deze brave bejaarden een perspectief die zij hun hele leven lang hebben gemist. Evenals het verlangen van vrede pas optimaal wordt gevoeld tijdens een oorlog, zo wordt de begeerte naar oorlog onbedwingbaar na een langdurige saaie vrede. Niets is zo verstikkend voor de ‘de hoogst opgeleide, meest “geciviliseerde” lagen van de bevolking,’ die ‘boven hun stand’ leven, als de zich monotoon voortslepende vrede. Nog eenmaal wil mijn generatie groots en meeslepend leven. ‘Plutôt la barbarie que l’ennui!’ Om dit goed duidelijk te maken, doe ik een stap terug. De joods-Britse auteur John Berger wees in zijn essaybundel Why Look at Animals? (2009) op het feit dat:
Birth begins the process of learning to be separate. The separation is hard to believe or accept. Yet, as we accept it, our imagination grows — imagination which is the capacity to reconnect, to bring together, that which is separate. Metaphor finds the traces which indicate that all is one. Acts of solidarity, compassion, self-sacrifice, generosity are attempts to re-establish — or at least a refusal to forget — a once-known unity. Death is the hardest test of accepting the separation which life has incurred.
De kracht om iets te verbeelden geeft de mens het vermogen het schijnbaar onzichtbare zichtbaar te maken. Over dit talent schreef Berger eerder met betrekking tot dieren:
What we know about them is an index of our power, and thus an index of what separates us from them. The more we know, the further away they are.
Yet in the same ideology, as Lukacs (invloedrijke marxistische filosoof en literatuur historicus uit een rijke joodse familie. svh) points out in History and Class Consciousness (1923. svh), nature is also a value concept. A value opposed to the social institutions which strip man of his natural essence and imprison him. Nature thereby acquires the meaning of what has grown organically, what was not created by man, in contrast to the artificial structures of human civilization. At the same time, it can be understood as that aspect of human inwardness which has remained natural, or at least tends or longs to become natural again.
Met betrekking tot de 'natural essence' van de mens, die zijn drang naar vrijheid voedt, en daarmee zijn onderbewuste weerzin tegen de 'social institutions,’ die hem in toenemende mate zijn autonomie ontnemen, schrijft Berger dat de:
reduction of the animal, which has a theoretical as well as economic history, is part of the same process as that by which men have been reduced to isolated productive and consuming units. Indeed, during this period an approach to animals often prefigured an approach to man. The mechanical view of the animal's work capacity was later applied tot that of workers. F.W. Taylor who developed the 'Taylorism' of time-motion studies and 'scientific' management of industry proposed that work must be 'so stupid' and so phlegmatic that he (the worker) 'more nearly resembles in his mental make-up the ox than any other type.' Nearly all modern techniques of social conditioning were first established with animal experiments. As were also the methods of so-called intelligence testing. Today behaviorists like Skinner imprison the very concept of man within the limits of what they conclude from their artificial tests with animals.
Het conditioneren van het individu roept een ondraaglijke spanning op, aldus Freud in zijn baanbrekende studie Het onbehagen in de cultuur (1930). In een technologische massamaatschappij moet 'het lustprincipe… onder invloed van de buitenwereld tot het bescheidener realiteitsprincipe' worden teruggebracht. Het breken met de aangeboren eigenzinnigheid, om zodoende te kunnen functioneren als een massamens met geconditioneerde reflexen, levert grote frustraties op. Volgens Freud is de ‘vervanging van de macht van het individu door die van de gemeenschap de beslissende culturele stap’ geweest. Het dwong het individu zijn mogelijkheden tot bevrediging beperkingen op te leggen. 'Cultuur is' namelijk noodzakelijkerwijs 'op driftverzaking gebouwd.' Hoe veelomvattender de cultuur wordt, en daarmee de dwang, des te meer raken de 'machtige lusten' gefrustreerd, totdat ze niet meer aangepast c.q. onderdrukt kunnen worden, zoals zeker de geschiedenis van Europa en naderhand de VS, hebben aangetoond.
Zodra de cultuur niet langer meer datgene geeft wat zij belooft, te weten vrijheid in gebondenheid, zoeken de driften een uitlaatklep. De staat dirigeert daarbij zo lang mogelijk alle onlustgevoelens richting de gedemoniseerde Ander. In zijn boek Blood and Belonging. Journeys into the New Nationalism (1995) stelt de Canadese hoogleraar Michael Ignatieff terecht dat deze hunkering naar massaal geweld — die het handelen van zowel voetbalhooligans als diplomaten, politici en de mainstream-media dicteert — voortkomt uit een 'deeper substratum of male resentment at the civility and order of the modern state itself.' De bron van dit geweld is angst en 'the rational core of such fear is that there is a deep connection between violence and belonging.' Des te ontheemder de westerse intellectueel zich voelt, des te intenser is zijn acceptatie en zelfs zucht naar geweld. Hij wil zich coûte que coûte bevrijden van zijn eigen ressentimenten, voortkomend uit angst en frustratie. Zodra de centrale overheid haar legitimiteit heeft verloren en zij de belofte van 'change we can believe in,' of een soortgelijke leuze, niet kan of wil waarmaken, begint de massa een schuldige te zoeken op wie zij haar driften kan los laten. Dit is de enige logische verklaring voor de telkens weer overweldigende drang naar verwoesting, die aan het licht treedt in ondermeer de teksten en oproepen van mainstream-opiniemakers. Ignatieff had gelijk toen hij schreef:
I cannot help thinking that liberal civilization — the rule of laws not men, of argument in place of force, of compromise in place of violence — runs deeply against the human grain and is achieved and sustained only by the most unremitting (continue. svh) struggle against human nature.
De alles vernietigende instincten nemen het in vredestijd naar verloop van tijd over bij mannen die 'mad with fear or mad with vengeance' zijn. Voor hen is uiteindelijk geweld de enige manier om hun angsten en wraakgevoelens tijdelijk te kunnen bezweren. Pas wanneer de chaos en de vernietiging totaal zijn, raken de ressentimenten hun kracht kwijt en verzwakt ‘het onbehagen in de cultuur,’ tot de ressentimenten weer ondraaglijk hoog oplopen, en de geschiedenis van voren af aan begint, onder aanvoering van, let wel, ‘de meest “geciviliseerde” lagen van de bevolking.’ Mede daardoor kon de invloedrijke Amerikaanse politicoloog Samuel Huntington in zijn bestseller The Clash of Civilizations and the Remaking of World Order (1996), zonder ophef te veroorzaken, concluderen dat:
the West won the world not by the superiority of its ideas or values or religion, but rather by its superiority in applying organized violence. Westerners often forget this fact, non-Westerners never do.
Iedere militair, politicus, academicus, journalist weet dit. In zijn boek De Natuurlijke Historie van de Verwoesting (2004) schreef de veel geprezen Duitse auteur en hoogleraar Europese Literatuur, wijlen W.G. Sebald, dat
Van een insectenkolonie je niet [verwacht] dat ze verstart van verdriet om de verwoesting van een naburige mierenhoop. Maar van de menselijke natuur verwacht je een zekere mate van empathie.
Hoewel Sebald ‘een zekere mate van’ inlevevingsvermogen ‘verwachtte,’ werpt slechts één blik op de massamedia dat de elite, haar politici en haar massamedia absoluut niet beschikken over dit vermogen. De voornaamste taak van de ‘vrije pers’ was, is en blijft immers het verdedigen van de economische- en financiële elite-belangen, ten koste van de waarheid en de schoonheid. Tijdens het interbellum schreef de Franse intellectueel Julien Benda in La Trahison des Clercs (1927) over het 'oorlogsenthousiasme' onder intellectuelen, de psychische stoornis waaraan de westerse commerciële media lijden:
Our age is indeed the age of the intellectual organization of political hatreds. It will be one of its chief claims to notice in the moral history of humanity… All these passions of today… have discovered a ‘historical law,’ according to which their movement is merely carrying out the spirit of history and must therefore necessarily triumph, while the opposing party is running counter to this spirit and can enjoy only a transitory triumph. That is merely the old desire to have Fate on one’s side, but it is put forth in a scientific shape. And this brings us to the second novelty: Today all political ideologies claim to be founded on science, to be the result of a ‘precise observation of facts.’ We all know what self-assurance, what rigidity, what inhumanity… are given to these passions today by this claim.
To summarize: Today political passions show a degree of universality, of coherence, of homogeneousness, of precision, of continuity, of preponderance, in relation to other passions, unknown until our times. They have become conscious of themselves to an extent never seen before. Some of them, hitherto scarcely avowed, have awakened to consciousness and have joined the old passions. Others have become more purely passionate than ever, possess men’s hearts in moral regions they never before reached, and have acquired a mystic character which had disappeared for centuries. All are furnished with an apparatus of ideology whereby, in the name of science, they proclaim the supreme value of their action and its historical necessity. On the surface and in the depths, in spatial values and in inner strength, political passions have today reached a point of perfection never before known in history. The present age is essentially the age of politics.
Het zich herinneren van Benda's beschrijving is van doorslaggevend belang zodra weer eens één of andere politicus, militair, of journalist, met gespeelde passie ‘humanitaire interventies’ bepleit, zich daarbij beroepend op de Verlichtingsideologie, terwijl in de praktijk het gewelddadig ingrijpen steevast in bloedbaden en chaos eindigt. De oorlogsretoriek sluit naadloos aan bij hetgeen het invloedrijke Amerikaanse tijdschrift Fortune in 1949 zonder enige ironie als volgt formuleerde:
it is as impossible to imagine a genuine democracy without the science of persuasion [that is: propaganda] as it is to think of a totalitarian state without coercion. The daily tonnage output of propaganda and publicity... has become an important force in American life. Nearly half of the contents of the best newspapers is derived from publicity releases; nearly all the the contents of the lesser papers... are directly or indirectly the work of PR departments.
Het belang van een dergelijke ideologische versie van de werkelijkheid werd al in de achttiende eeuw door David Hume ingezien toen deze Schotse Verlichtingsfilosoof schreef over 'the easiness with which the many are governed by the few' en 'the implicit submission with which the men resign their own sentiments and passions to those of their rulers.' Hume concludeerde in zijn essay Of the First Principles of Government (1768):
When we enquire by what means this wonder is brought about we shall find, that as Force is always on the side of the governed, the governors have nothing to support them but opinion. It is therefore, on opinion only that government is founded; and this maxim extends to the most despotic and most military governments, as well as to the most free and most popular. The soldan (sultan. svh) of EGYPT, or the emperor of ROME, might drive his harmless subjects, like brute beasts, against their sentiments and inclination: But he must, at least, have led his mamalukes, or prætorian bands, like men, by their opinion.
Dat de macht van de elite berust op de beheersing van de meningsvorming was ook twee eeuwen geleden bekend toen de geslepen Franse politicus en diplomaat Talleyrand tegenover Napoleon opmerkte ‘Met bajonetten, Sire, kan men van alles doen, alleen kan men er niet op gaan zitten.’ De twintigste eeuwse Spaanse filosoof Ortega Y Gasset voegde hieraan toe:
De heerschappij is niet de greep naar de macht, maar is de rustige uitoefening van de macht. Heerschappij voeren wil zeggen gezeten zijn, dus gezeten zijn op een troon, een curulis, een azuren bank, een ministersfauteuil, een pauselijke stoel. De Staat is tenslotte de stand van de openbare mening, het is een evenwichtstoestand, een geval van evenwicht.
Dit evenwicht is vandaag de dag verloren gegaan. Het punt is nu dat een corrupte elite weliswaar langere tijd haar macht kan consolideren, maar dat zij die uiteindelijk toch zal verliezen, omdat de bevolking de mateloze grillen van de rijke machtigen op een bepaald moment domweg niet meer accepteert. Het voerde Ortega Y Gasset tot de volgende voor de hand liggende conclusie:
Hoe moet nu deze overheersing worden opgevat? Het grootste deel van de bevolking heeft geen eigen mening, deze moet hun onder druk van buiten worden bijgebracht, zoals men olie in de machines spuit. Daarom moet de geest – welke dan ook – kracht hebben en die kracht uitoefenen, opdat de mensen die geen eigen mening vormen — dit zijn de meesten — een mening krijgen.
De prominente Amerikaanse historicus Daniel Boorstin signaleerde al in 1960 in zijn boek The Image: A Guide to Pseudo-Reality in America dat zijn landgenoten:
have underestimated the effect of the rise of advertising. We think it has meant an increase of untruthfulness. In fact it has meant a reshaping of our very concept of truth.
De Amerikaanse auteur en journalist Chris Hedges, 15 jaar lang buitenland correspondent van The New York Times, wijst er terecht op dat Boorstin in The Image:
argues that the fabricated, the inauthentic and the theatrical have now displaced the natural, the genuine and the spontaneous. Reality has become stagecraft (enscenering. svh). We live in a world, he writes, ‘where fantasy is more real than reality.’
Boorstin waarschuwde toen al dat:
[w]e risk being the first people in history to have been able to make their illusions so vivid, so persuasive, so ‘realistic,’ that they can live in them. We are the most illusioned people on earth. Yet we dare not become disillusioned, because our illusions are the very house in which we live; they are our news, our heroes, our adventure, our forms of art, our very experience.
De kapitalistische moderniteit en zeker de neoliberale postmoderniteit heeft een ‘virtuele werkelijkheid’ geschapen, gebaseerd op illusies, op opinies, op het vermogen van de opiniemakers om de realiteit zodanig te presenteren dat die de elite zolang mogelijk aan de macht houdt. Een simpel, actueel voorbeeld: ondanks het feit dat — tegen de afspraak in — de NAVO-bases steeds verder oostwaarts zijn verplaatst tot vlakbij de grens van de Russische Federatie, én de NAVO jaarlijks ongeveer dertien keer meer spendeert aan het militair apparaat, zijn de westerse politici in samenwerking met de voltallige westerse mainstream-pers druk erin geslaagd het nu geheel omsingelde Rusland af te schilderen als een grote bedreiging van het Westen. Zo beweert Geert Mak, voor wie de VS een ‘politieagent en ordebewaker’ van de wereld blijft, dat ‘Russia is on the move again. After the collapse of the Soviet Empire it wants to start history once more, and how!’ Geschiedenis maken doet het beschaafde Westen, daar hebben 'we' de Russen niet voor nodig, zoals de Russische bevolking in 1941 weer eens ondervond toen de nazi-operatie Barbarossa van start ging. Deze militaire inval ‘was vernoemd naar keizer Frederik I Barbarossa van het Heilige Roomse Rijk, een van de leiders van de Derde Kruistocht.’ Een markante overeenkomst tussen de wereld toen en de Tweede Wereldoorlog was dat de Eerste Kruistocht (1099) de geschiedenis inging als één groot bloedbad door ‘the mass slaughter of Jews.’ Samen met de Moslims, die eveneens werden afgeslacht, verdedigden de 'Jews' Jeruzalem tegen de moordzuchtige ‘Christian crusaders.’ Een millennium later dook het begrip kruistochten weer op toen president Bush junior — net als Geert Mak een ‘born again Christian’ — enkele dagen na de aanslagen van 11 september 2001 spontaan, ‘without the aid of advisers or speechwriters’ verkondigde dat ‘this war on terrorism,’ een ‘Crusade was, waarmee hij het massale geweld van de christelijke ‘jihad’ tegen islamitische volkeren bij voorbaat begon te rechtvaardigen. Typerend hierbij is dat PR, reclame en propaganda in elkaar overvloeien.
De Australische geleerde, gespecialiseerd in het onderzoek naar propaganda, Alex Carey, wees erop dat de Amerikaan Edward L. Bernays een 'major figure in the new propaganda-public relations field' was geweest, 'a field he would develop and dominate for the next thirty years.
By 1937 Business Week, after noting that Bernays was ‘a nephew of Sigmund Freud, the great Viennese psychoanalyst,’ observed that ‘Mr Bernays has attained corresponding stature in his own sphere of psychology,’ which Business Week described as the motivation and control of ‘the “mass mind.”’
Carey was formerly a lecturer in the Psychology of International Relations at the University of New South Wales. One of his most important books was Taking the Risk Out of Democracy: Corporate Propaganda versus Freedom and Liberty.
The next major application of the pragmatic conception of truth came in 1917. With American entry into World War I, a Committee on Public Information (better known as the Creel Committee) was formed. Bernays, who worked with the Committee, reports that every known device of persuasion and suggestion (was employed) ‘to sell our war aims to the American people,’ who were initially unenthusiastic. Bernays observes of the Creel Committee’s activities that ‘Reports that the Germans were beasts and Huns were generally accepted. The most fantastic atrocity stories were believed.’ The Creel Committee was credited with producing by such methods ‘a revolutionary change in the sentiments of the nation.’
At the end of the war, Bernays continues, businessmen realized that the great public could now perhaps be harnessed to their cause as it had been harnessed during the war to the national cause, and that the same methods would do the job. Thus when Bernays and others associated with the Creel Committee ‘returned to civilian life (they) applied (on behalf of business) the publicity methods they had learned during the war.’
En zo werd, met behulp van de mainstream media, ‘public relations’ een eufemisme voor propaganda.
The use of propaganda by corporations and industries to control public opinion grew and Bernays prospered. Fortune magazine later observed that ‘the 1920s… were notable for the rise of E. L. Bernays’ die ‘became known for what he called “the engineering of consent,” and for “creating news.” By 1923 Bernays was giving courses in public relations and propaganda at New York University. In 1928 the American Journal of Sociology published a how-to-do-it article by Bernays entitled ‘Manipulating Public Opinion,’ in which Bernays paid tribute to sociologists for the help he obtained from their work.
In de aanloop van elke moderne oorlog spelen de westerse mainstream-media op talloze manieren een onmisbare rol, van het direct steunen van de politieke agressie tegen de Russische Federatie, en het demoniseren van ‘Poetin,’ tot aan het verheerlijken van de eigen partij via triviale nonsens als de volgende:
Geplaatst op maandag 12 september 2016
Tv-recensent Hans Beerekamp van NRC Handelsblad kijkt liever naar De Verenigde Staten van Eva met Eva Jinek dan naar Droomland Amerika met Eelco Bosch van Rosenthal. Dat zegt hij vandaag in de krant. Beerekamp vindt alle twee de reisseries over de VS ‘de moeite waard,’ maar: ‘Ik zie net iets liever de wat meer flodderige aanpak van Jinek, misschien wel omdat zij nog wel gelooft in de Amerikaanse Droom, die Bosch van Rosenthal effectief naar Fabeltjesland verwijst.’
De Verenigde Staten van Eva laat Jinek ‘op haar best zien,’ vindt Beerekamp. ‘Energiek, gepassioneerd, vaak emotioneel en met een bijzondere voorkeur voor vrouwen.’
Aldus de beeldredacteur van NRC Handelsblad, het avondblad dat doorgaat voor de kwaliteitskrant van de polder-intelligentsia. ‘Energiek, gepassioneerd en vaak emotioneel,’ dat wil de uitgebluste hedendaagse mannelijke bejaarde, met zijn ‘bijzondere voorkeur voor’ sexy uitziende ‘vrouwen’ op de beeldbuis. Beerekamp’s volgende formulering is eveneens onthullend: ‘De Verenigde Staten van Eva laat Jinek “op haar best” zien.’ Ik geloof het onmiddellijk, het gaat er de NRC-recensent namelijk niet om of de ‘Verenigde Staten’ zo goed mogelijk geportretteerd wordt, maar of Jinek ‘op haar best’ figureert. Het gebrek aan niveau en stijl vormt de basis waarop opiniemakers als Geert Mak, Hubert Smeets, Bas Heijne, en Ian Buruma functioneren in hun commercieel streven een zo groot mogelijk publiek te behagen. Daarover de volgende keer meer.
Geert Mak en Eva Jinek voor het huisvrouwen tijdschrift Margriet. Foto onder: Net als Geert Mak is NRC's Hans Beerekamp een bejaarde betweter die nog steeds wil meetellen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten