woensdag 6 februari 2019

Ian Buruma's Gebrek aan Logica 21


Nog geen drie weken nadat Donald Trump tot president was gekozen, stelde Ian Buruma onder de kop ‘The End of Anglo-American Order,’ in The New York Times van 29 november 2016 dat Trump en de Britse ‘Brexit’ politicus Nigel Farage:

have more in common than distaste for international or supranational institutions. When Farage, in his speech in Jackson, fulminated against the banks, the liberal media and the political establishment, he was not talking about foreign bodies but about the aliens in our midst, as it were, our own elites who are, by implication, not ‘real,’ ‘ordinary’ or ‘decent.’ […]

When Trump and Farage stood on that stage together in Mississippi, they spoke as though they were patriots reclaiming their great countries from foreign interests. No doubt they regard Britain and the United States as exceptional nations. But their success is dismaying precisely because it goes against a particular idea of Anglo-American exceptionalism. Not the traditional self-image of certain American and British jingoists who like to think of the United States as the City on the Hill or Britain as the sceptered isle splendidly aloof from the wicked Continent, but another kind of Anglo-American exception: the one shaped by World War II. The defeat of Germany and Japan resulted in a grand alliance, led by the United States, in the West and Asia. Pax Americana, along with a unified Europe, would keep the democratic world safe. If Trump and Farage get their way, much of that dream will be in tatters.

Buruma’s beschrijving is illustrerend voor de wijze waarop de ‘corporate media’ de huidige situatie proberen voor te stellen: de ‘populisten’ en hun aanzienlijke achterban haten de ‘Pax Americana’ en de daaraan verbonden ‘internationale of supranationale instituten,’ die sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog ‘de democratische wereld’ zo ‘veilig’ hebben ‘gehouden.’ Maar wanneer Trump en Farage ongestoord kunnen doorgaan zal niet ‘veel van die droom’ over blijven. Op welke ‘droom’ mijn oude vriend doelt, is duidelijk: de ‘Amerikaanse Droom,’ en daarmee wordt Buruma’s paradox overduidelijk, want juist de vernietiging van die ‘Amerikaanse Droom’ de afgelopen vier decennia door de Amerikaanse elites, is de belangrijkste reden geweest dat Trump tot president werd gekozen. Overigens is die ‘American Dream’ al lang aan ‘flarden’ als men rekening houdt met het feit dat rond de 45 procent van de Amerikaanse kiesgerechtigden de afgelopen halve eeuw niet meer de moeite namen om tijdens presidentsverkiezingen hun stem uit te brengen, terwijl het percentage dat niet meer stemt tijdens de zogeheten tussentijdse verkiezingen voor het Congres en het gouverneurschap ruim 60 procent bedraagt. Vanzelfsprekend zwijgt Buruma over deze feiten. Bovendien verzwijgt hij de gewelddadige machtspolitiek die de hele geschiedenis door elke imperialistische mogendheid heeft gevoerd, dus ook de VS. Zo schreef in 1948 de prominente Amerikaanse diplomaat en historicus, George Kennan, als Hoofd van het Planningbureau van het ministerie van Buitenlandse Zaken in een geheim memorandum over de uitgangspunten van de naoorlogse Amerikaanse buitenlandse politiek:

Wij hebben ongeveer 50 procent van de rijkdommen in de wereld, maar slechts 6,3 procent van haar bevolking… In deze omstandigheden zullen we niet in staat zijn te voorkomen dat wij het voorwerp worden van jaloezie en haat. Onze werkelijke taak in het komende tijdperk is om een netwerk van betrekkingen op te bouwen die ons in staat stelt deze positie van ongelijkheid te handhaven… Daartoe zullen wij alle sentimentaliteit en dagdromen opzij moeten zetten en dient onze aandacht overal geconcentreerd te zijn op onze directe nationale doelstellingen… We moeten ophouden te spreken over vage en… imaginaire doelstellingen als mensenrechten, het verhogen van de levensstandaard, en democratisering. De dag is niet veraf dat we in pure machtsconcepten moeten handelen. Hoe minder we daarbij gehinderd worden door idealistische slogans, des te beter het is.

Kennan was niet de eerste de beste, maar de geestelijk vader van de Amerikaanse containment-politiek die tot de val van de Sovjet Unie, eind 1991, de hoeksteen van de Amerikaanse buitenlandse politiek vormde. Net als elk imperium streeft ook de elite in Washington en op Wall Street naar de hegemonie in de wereld. Het enige vreemde aan deze politiek is het feit dat juist door het expansionisme de kiem wordt gelegd van de eigen ondergang, zo leert de historische werkelijkheid. Om met nog geen zeven procent van de wereldbevolking de helft van alle 'rijkdommen in de wereld' in handen te houden, is een onmogelijke taak. Door zowel de technologische vooruitgang als de wereldwijde bevolkingsexplosie kon een dergelijk overwicht per definitie maar kort duren. En dit empirisch eenvoudig te constateren gegeven, besefte ook George Kennan al snel na de interne publicatie van zijn invloedrijk memorandum. Toen ik jaren geleden Anders Stephanson interviewde over zijn boek Kennan and The Art of Foreign Policy (1992) benadrukte deze hoogleraar Geschiedenis aan de Columbia University dat de naoorlogse beleidsbepalers van de Amerikaanse buitenlandse politiek onvoldoende oog hadden voor de werkelijkheid, en dat dit de voornaamste reden was waarom Kennan voortdurend scherpe kritiek op hen uitoefende. In zijn gedocumenteerde studie schreef professor Stephanson:

To be realistic in these circumstances was in a way to understand the inherent limits of things, the futility (indeed blasphemy) of extending radically beyond the existing, the real. At different moments Kennan thus criticized the Sovjet Union and the United States alike for being unrealistic in this sense of not acknowledging given limits... he was aware by the end of the 1940s that the United States was embarking on a course of potentially open-ended commitments around the world, and this he could not but find dangerous and unnatural.

Het gevolg was dat George Kennan al spoedig vervangen werd door een echte havik, Paul Nitze, over wie de Amerikaanse historicus Mark Atwood in 2009 in The New York Times opmerkte:

The end of the cold war brought relief, even joy, for most Americans. With the crumbling of the Eastern bloc in 1989, more than four decades of anxiety seemed to be over. One of the few discordant voices came, surprisingly, from George Kennan, the former United States diplomat who had devised the 'containment' policy widely considered responsible for the Western triumph. 'I believe it would have happened earlier,' Kennan lamented less than a month after Germans began chipping holes in the Berlin Wall, 'if we had not insisted on militarizing the rivalry.'

Kennan did not specify who was responsible for making the cold war longer and more dangerous than it needed to be. But Paul Nitze, a onetime State Department colleague who had helped shape foreign policy under every president from Roosevelt to the first Bush, surely ranked high on his list of culprits.

It was Nitze, after all, who had argued most strongly for a huge buildup of American military power. And it was Nitze who had frequently led the charge to assure that Washington kept adding to its arsenal. Looking back in 1995, his appraisal of American management of the cold war could hardly have been more different from Kennan’s. 'I’ve come to the conclusion we did it pretty goddam well,' he boasted.

Weet Buruma dit allemaal niet? Ja, dat weet hij wel degelijk, want in The New York Review of Books van 13 augustus 1987 citeerde hij Kennan’s woorden uit 1948 en voegde hieraan instemmend toe dat ‘George Kennan, writing in Foreign Affairs in 1985, pointed out the unconscious chauvinism’ van de Amerikaanse buitenlandse politiek, waarbij, volgens Kennan:

interventions have served, in the eyes of their American inspirers, as demonstrations not only of the moral deficiencies of others but of the positive morality of ourselves; for it was seen as our moral duty to detect these lapses on the part of others, to denounce them before the world, and to assure — as far as we could with measures short of military action — that they were corrected.

Desondanks stelde Buruma in 2002, tijdens de aanloop van de illegale Amerikaanse agressieoorlog tegen Irak dat ‘we cannot expect the Americans to be keen on our European civilizing mission,’ en dat ‘we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable.’ Mijn oude vriend merkte dit met grote stelligheid op vanuit de overtuiging dat het Westen superieur is, en het ‘onze morele verplichting’ is om ‘het smerige werk’ te doen, dat nu eenmaal onvermijdelijk is, zoals de Amerikaanse ‘interventies’ keer op keer aantonen. Ondanks, of beter nog, juist dankzij dit gebrek aan elementaire logica, besloot het polder-establishment hem in 2019 de Gouden Ganzenveer uit te reiken, vanwege zijn ‘bijdrage aan het internationale politieke debat,’ dat zou getuigen van een ‘groot verantwoordelijkheidsbesef.’ Hier wordt opnieuw gedemonstreerd welk belang de witte gevestigde orde aan het begrip ‘verantwoordelijkheid’ hecht. Zolang hij de elitebelangen niet benadeelt, wordt de mainstream-opiniemaker beloond, terwijl kritische geesten worden gemarginaliseerd, en aldus blijft de status quo vooralsnog gehandhaafd. Tot de zogeheten ‘civilizing mission’ met al haar ‘dirty work’ niet meer lukt, en dan vloeit er bloed, veel bloed. Na een leven lang getuige te zijn geweest van de desastreuze machiavellistische machtspolitiek van de VS, schreef Kennan een gedesillusioneerde terugblik op zijn tijdperk. Aan het slot van zijn boek Sketches From A Life (1989) stelde hij somber vast:

Ik beschouw de Verenigde Staten van deze laatste jaren van de twintigste eeuw als een in wezen tragisch land, begiftigd met uitstekende natuurlijke hulpbronnen die het snel aan het verkwisten en uitputten is, en met een intellectuele en artistieke intelligentsia van groot talent en originaliteit. Voor deze intelligentsia hebben de dominante politieke machten in het land weinig begrip of respect. Haar stem wordt doorgaans tot zwijgen gebracht of overschreeuwd door de commerciële media. Het is waarschijnlijk veroordeeld om, net als de Russische intelligentsia in de negentiende eeuw, voorgoed een hulpeloze toeschouwer te blijven van de verontrustende koers in het leven van de natie.

Op zijn beurt merkte de historicus Mark Atwood op dat:

acceptance of containment also brought Kennan disappointments that haunted him until his death in 2005. Kennan believed that the Soviet Union, however repugnant, posed little military threat to the West and urged that the United States rely mostly on economic and political means to resist Communist expansion. Other officials, above all Nitze, who succeeded Kennan as chief of policy planning, saw things differently, especially after the outbreak of the Korean War in 1950. Kennan watched with regret as the United States subsequently poured enormous resources into weaponry and military bases,

waardoor het tegenwoordig niet alleen een machtig militair-industrieel complex bezit, maar tevens een ‘militair-Keynesianisme,’ verantwoordelijk voor een buitenlandse schuld van meer dan ’20 trillion dollar.’ De prominente Amerikaanse geleerde, professor Chalmers Johnson, een oud CIA-adviseur en bekend van zijn Blowback-Trilogy over de gewelddadige expansionistische Amerikaanse politiek die ten grondslag ligt aan het Amerikaans imperium, verklaarde -- toen ik hem in 2006 interviewde over dit ‘militair Keynesianisme’  -- dat hiermee:

wordt aangegeven dat het militair-industrieel complex, de wapenindustrie, een integraal onderdeel is geworden van de Amerikaanse economie. In toenemende mate fabriceren wij in de Verenigde Staten niet zoveel. We hebben gezien hoe in de afgelopen decennia onze economie ernstig is uitgehold. Daarentegen produceren we wel massaal wapens, een buitengewoon lucratieve zaak, we verkopen ze wereldwijd. Het heeft nagenoeg niets te maken met de defensie van ons land maar alles met de commerciële belangen van de wapenindustrie (die in in private handen is. svh). Die industrie is buitengewoon wonderlijk, het heeft maar één klant, er bestaat nauwelijks enige concurrentie en het is geen kapitalisme, maar staatssocialisme. Ik ben van mening dat het belangrijkste punt is dat de beleidsbepalers in de Verenigde Staten zich in 1991, ten tijde van de ineenstorting van de Sovjet Unie, zich simpelweg niet konden voorstellen dat hun economie zou groeien zonder door te gaan met het militair-industrieel complex en dus met de wapenindustrie. 

Meer algemeen gesproken was de Verenigde Staten eraan gewend geraakt een imperium te bezitten en om op elk continent de dienst uit te maken, te geloven dat het praktisch overal bij elk besluit betrokken moest zijn. Tegelijkertijd was het al in 1991 niet langer meer in een economische positie om zijn wereldwijd imperium te handhaven. Desondanks zocht het onmiddellijk na de val van de Sovjet Unie naar een vervangende vijand, terwijl het zich dat niet kon permitteren. Eén van kwalijkste aspecten van het besluit om als het ware de Koude Oorlog voort te zetten was het feit dat de Verenigde Staten geen rekening hield met de mogelijkheid dat het dezelfde weg zou opgaan als de Sovjet Unie. Ook wij zijn in steeds grotere problemen geraakt door 'imperial overstretch' (dat wil zeggen: het rijk kost meer dan het opbrengt), door een toenemend economisch verval en door de overmatige afhankelijkheid van de wapenindustrie. Daarnaast krijgen we steeds meer te maken met wat de CIA noemt 'blowback,' een term daterend uit 1953 toen de Amerikaanse overheid in het geheim betrokken was bij de omverwerping van een democratisch gekozen buitenlandse regering, te weten de Iraanse premier Mohammed Mossadeq die de oliebronnen had genationaliseerd. 

Blowback betekent de onbedoelde consequenties van geheime buitenlandse operaties. Het is daarbij belangrijk te benadrukken dat het wraakneming betreft voor buitenlandse operaties die volstrekt geheim gehouden werden voor het Amerikaanse publiek, natuurlijk niet voor de slachtoffers ervan. Het resultaat is dat zodra er represailles volgen de Amerikaanse burger volstrekt onvoorbereid is en de gebeurtenissen niet kan zien in termen van oorzaak en gevolg. De aanslagen van 11 september 2001 zijn het duidelijkste voorbeeld daarvan. In plaats van te vragen waarom ze ons haten, had president Bush zich beter kunnen afvragen wie op aarde ons niet haat, en ons haat met goede redenen.


Het begin van de Koude Oorlog in 1947 en de oprichting van de NAVO in april 1949 (nog voordat de Sovjet Unie zijn eerste kernbom testte) was volgens George Kennan, niet het resultaat van een serieuze 'military threat to the West,' zoals de westerse ‘vrije pers’ nog steeds volhoudt, maar het onvermijdelijke gevolg was van het steeds invloedrijkere militair-industrieel complex, waarvoor president Eisenhower al in 1961 waarschuwde. Dit is van doorslaggevend belang te weten, aangezien ook in De Groene Amsterdammer van 3 december 2014 met klem werd gewaarschuwd dat 'Het Westen nu alarm [slaat] vanwege de agressieve expansie­politiek van Poetin,’ terwijl de desastreuze westerse interventie in Libië door hetzelfde weekblad als voorbeeld werden gepresenteerd  om in Syrië te herhalen.    

Op zijn beurt vergeleek Buruma in hetzelfde 2014 Rusland en China met ‘mafia societies,’ die uiteraard onmogelijk met rust gelaten kunnen worden, maar juist met geweld moeten worden bestreden ‘no less than in Sicily.’ Het is één van de voorbeelden van deze ‘liberaal die niet voor mietje aangezien wil worden,’ aldus Vrij Nederland, dat Ian wil tonen dat ook een intellectueel in een tijdperk vol kernwapens heus wel zijn mannetje kan staan. Dankzij dit slag opiniemakers van de westerse commerciële pers is er inmiddels sprake niet alleen van een Tweede Koude Oorlog, maar ook een hernieuwde wapenwedloop tussen de nucleaire grootmachten, en zag begin februari 2019 de vooraanstaande Amerikaanse senator Elizabeth Warren zich genoodzaakt een wet in te dienen waarbij ‘US first strike nuclear weapons option’ wordt verboden. Op die manier hoopt zij ‘the chances of a nuclear miscalculation’ te ‘verminderen’ zodat de mensheid een nucleaire genocide kan worden bespaard. Terwijl Buruma met lede ogen aanziet hoe zijn ‘Pax Americana’ snel ‘haar einde [nadert],’ en alvast adviseert dat ‘we ons moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington,’ is de meerderheid van de wereldbevolking een stuk minder enthousiast over de uitwerking van de ‘Amerikaanse Droom.’ Begrijpelijk, want zoals de Amerikaanse historicus Daniel J. Castellano in het essay Rooseveltian Imperialism (2012) uiteenzette, was de wegbereider van het Amerikaans imperialisme, president Theodore Roosevelt, een uitgesproken racist:

The imperialist ideology of Theodore Roosevelt was in no small part motivated by a belief in the superiority of the race and civilization of Anglo-Saxon peoples, as articulated in his Autobiography and other writings. Many of the tropes (ideeën. svh) and prejudices articulated under this overtly racist theoretical framework have persisted today among American commentators when discussing 'developing nations' as squabbling, 'immature democracies,' full of un-industrious, corrupt, or cowardly leaders. Perhaps a recognition of the racist origins of these attitudes will give us pause in applying them instinctively in a neocolonialist context. Racism and nationalism are not as far apart as we would like to believe…

In his private correspondence, Roosevelt confessed to having a 'taste for ethnic contests,' and he believed these were necessary so that the civilized nations should establish themselves over the barbaric nations. The great powers of the world had a twofold responsibility to suppress 'savagery and barbarism' and 'to help those who are struggling toward civilization.' In Roosevelt's view, the expansion of the 'civilized' races was essential to world peace; otherwise 'warlike barbarians' such as the Turks and Sudanese Mahdists would gain ground, causing 'endless war.' The decrease in foreign wars at the turn of the century was 'due solely to the power of the mighty civilized races which have not lost the fighting instinct, and which by their expansion are gradually bringing peace to the red wastes where the barbarian peoples of the world hold sway.' Modern imperialism, like that of ancient Rome, is identified with the promotion of peace throughout the world.

Ethnic contests, whether they took the form of military conquest or economic penetration, not only protected backward peoples from self-destructive warfare, but also served to 'prevent the higher races from losing their nobler traits and from being overwhelmed by the lower races.' Roosevelt clearly saw the less civilized peoples as a threat to European and North American culture. By asserting and promoting Western culture aggressively, the West protected its own future against barbarian conquest. Active participation in ethnic contests forced Westerners to exercise their 'nobler traits,' which could be lost if they were conquered or assimilated by intermarriage.   

Wat blijft er nu in feite over van Buruma’s lofrede op de ‘Pax Americana,’ met zijn ‘supranationale instituten,’ zijn met niet bestaand geld speculerende ‘banken,’ zijn ‘onbevooroordeelde media’ en zijn ‘politieke gevestigde orde’? Afgaande op goed geïnformeerde onafhankelijke bronnen, die vanuit ervaring en onderzoek berichten en niet vanuit een neoliberale ideologie, vrees ik dat er weinig tot niets overeind blijft van Buruma’s propaganda. 

In zijn boek Why Nations Go To War. A Sociology of Military Conflict (2011) bewijst de Amerikaanse wetenschappelijk onderzoeker Mark P. Worrell dat hoewel voorheen ‘oorlog en vrede’ elkaar afwisselden, oftewel ‘abnormality followed by a return to normality,’ er: over the last generation or so a new picture is being drawn upon which war is emerging as a permanent feature of the global political system and becoming, unfortunately, the norm, with peace representing an abnormal condition. 

Kortom, oorlogen tussen staten gevolgd door periodes van vrede hebben plaats gemaakt voor: 

full-time armed conflict. At least three aspects need to be kept in mind as we move forward with analyses of war: First, the link between war and capitalism; second, the distribution of power within the federal government; and third, the emerging global imperial system. 

War is business and it is profitable. In the early 1950s, General Douglas MacArthur summed up the situation well when he said: 'our country is now geared to an arms economy which was bred in an artificially induced psychosis of war hysteria and nurtured upon an incessant propaganda of fear.’ What we learned in the aftermath of World War II is that mass destruction is great for corporate profits. Much of what we consider ‘post-war prosperity' was predicated (gebaseerd. svh) on the rebuilding of Europe and Japan from the 1940s into the 1960s and the Cold War with the Soviet Union. Even though the Cold War is over we have transferred the fear of communism to a fear of ‘Terror.’ As such, the essential linkage of capital and war and the arms industry remains intact. War is driven by corporate profits and corporations drive politics. What has melted away is the post-war welfare state and, in its place, the rise of the warfare state that has set aside the notion of ‘defense’ tor a very different idea of ‘security.’ 

When we imagine ‘the government’ we often conjure up an image of the president presiding over a vast system of highly coordinated control under his command (‘the most powerful man in the world’) or a balance of powers between the branches of government, each checking potential abuses on the part of the others. In reality ‘the government’ is characterized by a dizzying array of power nodes (machtscentra. svh) and various currents sometimes reinforcing one another and sometimes clashing with countervailing power circuits. In other words, ‘the government’ is actually in conflict with itself on a continuous basis. For example, the national security and intelligence apparatus, that Lens calls ‘the second government,’ has routinely coordinated illegal wars and extra-legal activities (such as assassination attempts and coups) virtually unchecked by Congress. 

So long as America acts as an empire then it will find itself embroiled in conflict. Surrounded by colonial and dependent nations, underdeveloped, starving, and seething with unrest, the imperialist powers are continuously faced with challenges to their authority and to their dominance

‘The supply of potential incidents is thus more than ample, and opportunities for major or minor police actions offer themselves all the time. And these police actions create and recreate the danger of war, kindle and rekindle the fire under the boiling pot of mass hysteria.’ (Paul Baran 1957: 130)

Empire or imperial systems and wars are the poisons that will kill democracy.

Dit laatste is ook de voornaamste reden waarom de Amerikaanse democratie zichzelf heeft uitgehold. De instituten bestaan nog wel, maar zij functioneren al geruime tijd niet meer. In feite geldt nu hetzelfde als tijdens het begin van het Romeinse Keizer Rijk gold. Keizer Augustus ging er terecht vanuit dat, zoals de grote historicus Edward Gibbon schreef, ‘de senaat en het volk zich aan slavernij zouden onderwerpen mist ze de eerbiedige verzekering kregen dat ze nog steeds hun oude vrijheden genoten.’ Gibbon wees erop dat de ‘droom van de vrijheid was afgelopen,’ terwijl de senatoren’ en het volk ‘werden geconfronteerd met alle afgrijslijkheden van een onvermijdelijke slavernij.’ Van precies dezelfde ondergang van de ‘droom’ is nu sprake in de VS. Weliswaar sputtert rond een kwart van de Amerikaanse kiesgerechtigden nog tegen, door op Trump te stemmen, maar duidelijk is dat de miljardair Trump met zijn belastingverlagingen voor de rijken de belangen van de elite geenszins aantast, en dat zijn kreet ‘Make America Great Again,’ de fundamentele problemen van het land volstrekt ongemoeid laat. Geen van de twee politieke partijen in de VS kunnen de onderlinge haat,  en de diepe sociale en culturele crisis van het land succesvol bestrijden. Het enige dat overblijft is de propaganda van de alomtegenwoordige media, die 24 uur per dag haar ‘messages’ over de bevolking uitstorten. Ian Buruma heeft gelijk wanneer hij in The New York Times constateert dat ‘[f]or decades, the United States and Britain’s vision of democracy and freedom defined the postwar world.’ Deze visie is volledig uitgewerkt, nu ‘the world's 26 richest people own the same wealth as the poorest half of humanity.’ Wat mijn oude vriend angstvallig verzwijgt is dat een dergelijke ‘democratie en vrijheid’ vanzelfsprekend onhoudbaar wordt wanneer de zogenaamde ‘volksheerschappij’ uiteindelijk leidt tot de ‘vrijheid’ van 26 schatrijken die ten koste van de  verpauperende bevolking zich blijven verrijken. Dit heeft niets te maken met ‘populisten,’ zoals de Buruma’s van de commerciële pers suggereren, maar alles met de corrumpering van de ‘Amerikaanse Droom,’ en natuurlijk van de massamedia. Worrell, die Sociological Theorie doceert aan de State University of New York, waarschuwt dan ook:

Beware the seduction of following warmongers who use the flowery rhetoric of ‘freedom,’ ‘democracy,’ and ‘liberation.’

‘Leaders have all too frequently used the slogan that they are leading their people in a battle for freedom, when in reality their aim has been to enslave them. That no promise appeals more powerful to the heart of man is evidences by the phenomenon that even those leaders who want to suppress freedom find it necessary to promise it.’ (Erich Fromm 1973: 199) 

It is actually a testament to the American people that the Bush administration had to use propaganda, lies, and grand ideals like ‘freedom’ and ‘liberty’ in order to get the citizenry to consent to being dragged into war in the Middle East. People are not stupid but they can be manipulated. We must remember most of all that war and freedom are incompatible. If we value democracy and personal freedom then every war or ‘police action’ or whatever the government wants to call it, is a step further away from freedom and democracy. War is anti-democracy. War is anti-freedom. War is anti-liberty. Every single time the U.S. goes to war a little more public power is concentrated in the Executive branch (de president. svh) of the federal government and the DoD (Ministerie van Defensie. svh) creating an imbalance in our system of checks and balances. This has been going on since the 1940s when President Roosevelt used World War II to reorganize the state around a more powerful Executive and the ‘Executive is the branch of power most interested in war, and most prone to it’ (Jarecki 2008: 26). Involvement in foreign war is the direct path to domestic tyranny (Jarecki 2008: 26). And we are currently well down that road. 

As pure categories go, democracy and fascism are clearly distinct and very much opposed to one another. But outside the world of clear and distinct definitions, that is, in the real world, democracy and fascism are not pure types or disconnected from one another — in other words, they are not diametrically opposed to one another but form a polarity. Polar opposites look as different as left and right, night and day, off and on, etc., but polar opposites always have ‘underground tunnels’ and false bottoms and trap doors that lead from one polarity to another. Our democratic system of government is directly linked to its opposite, fascism, and many smart and serious thinkers are worried that we are either well on the road to becoming a fascist regime, if we are not a fascist regime already. It seems odd to even suspect that the home of the free and the land of the brave might be its exact opposite. But when we consider what is meant by ‘fascism’ one begins to wonder. 

Fascism is the harmonization or convergence of corporate power and the state combined with an expansionist and active military program. In other words: the fusion of capital, state, and war put us squarely in the domain of fascism. Now it is true that capital is the supreme power in the modern world but I do not think it is true, at least yet, that the state has been absolutely appropriated by capital. One can disagree: ‘We vote!’ True, in a fascist regime voting either doesn’t take place or is reduced to a farce. But, then again, to what extent has voting in the U.S. been reduced to a farce? Take your pick of millionaire A or millionaire B. When President Obama was elected it seemed, for many, that ‘everything’ had changed, that the status quo was at least temporarily turned upside down. But since Obama took office it has become obvious that in fact it is business as usual. Democrat or Republican, black or white, man or woman, Protestant or Catholic, etc., it makes little difference in how the state functions vis-à-vis capital and our reliance on war. 

De voortdurende staat van oorlog waarin de VS verkeert, maakt van de ‘Pax Americana’ een permanente bedreiging van de wereldvrede. Dat de VS, met zijn militair-industrieel complex, door Ian Buruma als ‘a force for good’ wordt gepropageerd, typeert de intellectuele corruptie van de liberal ‘urban elites.’ In plaats van mainstream-opiniemakers te prijzen zouden Europeanen de bellicose mentaliteit juist moeten bekritiseren, aangezien Washington en Wall Street de NAVO-lidstaten in uitzichtloze oorlogen blijven stortten.  Bovendien speelt hier  een ander uiterst gevaarlijk element mee. ‘So long as they were at war,’ zo schreef in de vierde eeuw vóór onze jaartelling de Griekse filosoof Aristoteles over de oorlogszuchtige Spartanen: 

their power was preserved, but when they had attained empire they fell, for the arts of peace they knew nothing, and had never engaged in any employment higher than war. There is another error, equally great, into which they have fallen. Although they truly think that the goods for which men contend are to be acquired by virtue rather than by vice, they err in supposing that these goods are to be preferred to the virtue which gains them.

Once more: the revenues of the state are ill-managed; there is no money in the treasury, although they are obliged to carry on great wars, and they are unwilling to pay taxes. The greater part of the land being in the hands of the Spartans, they do not look closely into one another's contributions. The result which the legislator has produced is the reverse of beneficial; for he has made his city poor, and his citizens greedy.

Ook in dit opzicht zijn de overeenkomsten tussen Sparta en de VS opvallend groot. De VS is 93 procent van zijn bestaan in oorlog geweest. Net als Sparta geldt voor de VS dat het ‘geen geld in de schatkist’ heeft, en toch ‘verplicht is om omvangrijke oorlogen te blijven voeren,’ terwijl de rijke burgers ‘niet bereid zijn om belastingen te betalen.’ Bovendien zouden Europeanen zich moeten realiseren dat, aldus Worrell:

[t]he U.S. has not won an actual war since 1945;  one defeat after another has plagued us: Korea, Vietnam, and now Afghanistan, the unwindable quagmire. Why can the U.S. not win wars against nations that technologically lag behind us by decades or even centuries?

Zijn antwoord is dat Amerikaanse ‘[e]goists employing fancy technology cannot defeat self-sacrifice taken to the point of death,’ zoals ondermeer de Vietnamezen en Irakezen glashelder hebben gedemonstreerd. Dat dit feit maar niet wil doordringen tot bijvoorbeeld de in de polder veel geprezen opiniemaker Bas Heijne getuige zijn kwalificatie dat de mensheid nu te maken heeft met ‘het in alle opzichten superieure Amerika,’ zegt veel over het intellectuele niveau van de ‘corporate press.’ Niet voor niets schreef de Amerikaanse dichteres Louise Bogan, afkomstig uit een arbeidersmilieu en de eerste vrouw die ‘Poet Laureate to the Library of Congress’ werd, dat 

[t]he intellectual is a middle-class product; if he is not born into the class he must soon insert himself into it, in order to exist. He is the fine nervous flower of the bourgeoisie.

Hoe prachtig hij ook mag bloeien, de intellectueel is zich er altijd van bewust dat hij in dienst staat van de bourgeoisie, hetgeen hem altijd ‘nerveus’ maakt, want hij kan elk moment de sympathie van zijn broodheren verliezen. De intellectueel weet dat het, zoals George Grosz zo treffend formuleerde, 'een oude tactische zet van de bourgeoisie' is  'de status van "kunst" in stand' te houden 'om haar ineenstortende cultuur te verdedigen.' De Duitse beeldend kunstenaar wees in de jaren dertig erop dat ‘de bourgeoisie en de petite bourgeoisie zichzelf tegen het opkomende proletariaat hebben bewapend door ondermeer “cultuur.”’ Zelfs als ‘cultuur’ een niet doorleefde werkelijkheid is, dan nog zal zij het snobisme bevredigen en een paspoort blijven voor toegang tot de betere kringen. Dat maakt ook de positie van de mainstream-intellectueel zo wankel. Eén verkeerd woord of gebaar en hij ligt eruit. Niet allereerst bij zijn publiek, maar bij zijn collega’s, en opdrachtgevers, zoals Ian Buruma uit ervaring weet nadat hij in september 2018 na een faux pas gedwongen werd ontslag te nemen als hoofdredacteur van The New York Review of Books. Om zich te kunnen onderscheiden van het volk kan een bourgeois zich niet permitteren de haast onzichtbare signalen ooit verkeerd te interpreteren of niet op de hoogte te zijn van de onverbiddelijke sociale regels en de culturele modes. Vandaar ook de formuleringen van de intellectueel in dienst van de bourgeoisie. Zodra hij ook maar enigszins ‘nerveus’ is over het juiste standpunt dan gebruikt hij voorzichtige omschrijvingen als deze:

Although perhaps not quite as blood-soaked as some other places—Ukraine, say, or Poland — Manchuria has had more than its share of violence.

De formulering is van mijn oude vriend Ian, en is kenmerkend voor zijn werk als opiniemaker die de bourgeoisie niet voor het hoofd kan stoten. Wat hij met de ene hand geeft, neemt hij met de andere weer terug, zodat iedereen tevreden blijft. Dus: ‘hoewel misschien niet zo bloedig als sommige andere plaatsen — bijvoorbeeld Oekraïne of Polen — heeft Mantsjoerije meer dan zijn deel van geweld gehad.’ Wat wordt hier nu precies beweert? Dat de Europese bevolking van ‘Oekraïne of Polen’ veel meer heeft geleden dan de Chinese bevolking van Mantsjoerije’? Nee, niet echt, want met de vermelding van ‘misschien’ houdt Buruma een slag om de arm. Omdat de feiten hem weerspreken kan hij zijn bewering niet categorisch presenteren, maar ziet hij zich gedwongen te suggereren. Met andere woorden: er staat eigenlijk niks. ‘Misschien,’ tja, ‘misschien’ gaat het morgen regenen, maar ‘misschien’ ook niet. Door het weglaten van feiten kan men van alles suggereren. Daarom nu de feiten:

While Europe was struggling to hold off the Nazi war machine, China was fending off the Japanese invasion that first launched in late 1937. They fought hard, in the end losing as many as 20 million lives (the second most of any country involved in the war) to keep the Japanese Empire from conquering much of East Asia and the Pacific.

And as many as 17 million Chinese casualties weren’t soldiers. They were civilians, unarmed and defenseless, and many of them were put through unimaginable hell before they were killed.

Feit is tevens dat ‘De Slachting van Nanjing in 1937 wordt beschouwd als de op één na gruwelijkste massamoord ooit begaan in de geschiedenis.’


Desondanks suggereert Buruma dat de Duitsers grotere oorlogsmisdadigers waren dan de Japanners. Hij doet dit omdat: 
  1. de Holocaust van de joodse Europeanen absoluut uniek moet blijven lijken.
  2. de Russen beschuldigd moeten blijven van de massale hongersnood begin jaren dertig in Oekraïne.
Het eerste argument dient vooral het gecultiveerde slachtofferschap van de zelfbenoemde staat ‘Joodse staat’ Israel, en het tweede argument dient de anti-Russische sentimenten, die, met het oog op de tweede Koude Oorlog, continu aangewakkerd moeten worden. Met andere woorden: een modale westerse mainstream-opiniemaker moet op elk moment de politieke gevoeligheden van de elite in acht nemen. Daardoor zijn z'n beweringen nooit helemaal van hemzelf afkomstig, ze blijven allereerst en vooral een weerspiegeling van de elite-belangen. Het gevolg is dat, bij nadering beschouwing, niet alleen de boodschap vaak absurd is, maar eveneens de formulering ervan. Op achtergrond speelt het volgende mee: het probleem bij uitstek waarmee de moderne macht kampt, werd door de meest invloedrijke twintigste eeuwse media-ideoloog, de Amerikaanse opiniemaker Walter Lippmann,  al in 1914 in zijn boek Drift and Mastery: An Attempt to Diagnose the Current Unrest als volgt samengevat:

1. There is a consensus that business methods need to change. The leading thought of our world has ceased to regard commercialism either as permanent or desirable, and the only real question among intelligent people is how business methods are to be alerted, not whether they are to be altered.

2. The chaos of too much freedom and the weaknesses of democracy are our real problem. The battle for us, in short, does not lie against crusted prejudice, but against the chaos of a new freedom. This chaos is our real problem. So if the younger critics are to meet the issues of their generation they must give their attention, not so much to the evils of authority, as to the weaknesses of democracy.

Daarom stelde Lippmann al in 1922 in zijn standaardwerk Public Opinion dat:

public opinions must be organized for the press if they are to be sound, not by the press... Without some form of censorship, propaganda in the strict sense of the word is impossible. In order to conduct propaganda there must be some barrier between the public and the event. Access to the real environment must be limited, before anyone can create a pseudo-environment that he thinks is wise or desirable. Though it is itself an irrational force the power of public opinion might be placed at the disposal of those who stood for workable law against brute assertion.


Aan dit laatste, alles behalve democratische, dogma houden de Buruma’s van de commerciële pers zich nog steeds, ondanks het feit dat een toenemende aantal  burgers geen geloof hecht aan de ‘propaganda,’ getypeerd door ‘een of andere vorm van censuur.’ Hoewel de mainstream-pers geruime tijd erin is geslaagd om ‘de toegang tot de realiteit’ te ‘beperken,’  is mede door de zichtbare corrumpering van de ‘democratie,’ en de opkomst van de sociale media, de macht en haar woordvoerders van de ‘vrije pers’ niet langer meer in staat de opinies volledig te beheersen. Daarover de volgende keer meer. 


Ian Buruma en het scheppen van een ‘pseudo werkelijkheid’ die de macht ‘wijs of wenselijk’ acht. Het spelen van opiniemaker is slechts één van zijn rollen.  

Geen opmerkingen: