dinsdag 4 september 2018

Ian Buruma's 'Signalen' 4

Onlangs verklaarde mijn oude vriend Ian Buruma tegenover een Volkskrant-interviewster: 

Mensen praten elkaar na, zo werkt dat met meningen. Als iemand een mening over iemand heeft, praat hij meestal een mening van een ander na.


Het enige belangwekkende dat ik, als lezer, uit zijn platitude kon opmaken is dat 'It takes one to know one,' en dat Buruma's ontboezeming zijn volgende opmerking ronduit onthullend maakte:

De truc van een memoir is eigenlijk een beetje hetzelfde als de truc van het schrijven van fictie; dat je van al die dingen die in je hoofd zitten, een sluitend verhaal moet maken.  Terwijl het leven zelf nooit sluitend is, laat staan je geheugen. Ik heb niks verzonnen, maar ik ben me er heel goed van bewust dat het geheugen volstrekt onbetrouwbaar is, je stelt het de hele tijd bij. Het geheugen is als een film in je hoofd die telkens opnieuw wordt gemonteerd.

Impliciet geeft Buruma hiermee aan geen wezenlijk verschil te zien tussen fictie en non-fictie, tussen een droombeeld en de werkelijkheid. Zijn stellig geformuleerde meningen in opiniestukken blijven voor hem 'als een film in je hoofd die telkens opnieuw wordt gemonteerd.' Vandaar ook dat hij zichzelf voortdurend moeiteloos kan tegenspreken, zoals ik heb geprobeerd aan te tonen. In zijn postmodern bewustzijn bestaat de werkelijkheid niet, die komt alleen via een 'truc' in zijn 'hoofd' tot stand, zodat er 'een sluitend verhaal' uitrolt. Als mainstream-opiniemaker is het niet vreemd dat hij 'meningen' van 'een ander [napraat],' het is immers een onlosmakelijk onderdeel van zijn 'truc' die de kassa doet rinkelen. Deze virtualiteit maakt zijn werk ook zo bruikbaar voor de 'corporate media.' Ian heeft de schijn van het bijzondere terwijl hij de doorsnee vertegenwoordigt. Al doende weet hij zijn 'volstrekt onbetrouwbaar [geheugen]' telkens weer commercieel te exploiteren. Het gevaar is dat Buruma niet alleen zichzelf bedriegt, maar ook zijn publiek op een vals spoor zet.

In het voorwoord van haar boek Distant Mirror: The Calamitous 14th Century (1978) wees de Amerikaanse historica Barbara Tuchman op het volgende: 

When the gap between ideal and real becomes too wide, the system breaks down. Legend and story have always reflected this, in the Arthurian romances the Round Table is shattered from within. The sword is returned to the lake; the effort begins anew. Violent, destructive, greedy, fallible as he may be, man retains his vision of order and resumes his search. 

Aangezien Buruma, volgens eigen zeggen, 'gedachteloos' talloze 'rollen speelt' zijn al z'n 'maskers' een 'deel' van hemzelf. Sterker nog, hij is van mening dat er in zijn 'geest' geen  'essentieel zelf' bestaat, want 'je verandert de hele tijd.' Mijn oude vriend suggereert daarmee met de tijdgeest mee te deinen,  zich willoos door de stroom laat meeslepen. Hij bezit geen kern. Als een zielloos stofje waait hij met de heersende wind mee. In het huidige neoliberale tijdperk is hij daarom niet in staat te beseffen dat zodra 'de kloof tussen het ideaal en de werkelijkheid te wijd wordt, het systeem ineen[stort],' en dat tegelijkertijd 'de mens' toch 'zijn droombeeld van orde [behoudt] en  zijn zoektocht' naar het 'ideaal' blijft voortzetten, hoe 'violent, destructive, greedy, fallible' hij ook mag zijn. Dat Buruma krampachtig blijft vasthouden aan de vermeende Verlichtingsidealen van de westerse 'stedelijke elites' bleek weer eens op 23  juni 2017 toen hij in de Centrale Bibliotheek van Den Haag reageerde op de fundamentele kritiek van de Indiase auteur Pankaj Mishra met de bewering:

I think that Napoleon is an interesting thing to talk about because, yes, a lot of people were killed as a consequence of his military campaigns, but his brand of universalism is actually something we — in this country as well as other countries — still benefit from, the idea of equality for the law and so on, did come from them (Napoleon en de Verlichtingsideologen. svh), the emancipation of minorities came from them, precisely because he had the idea of the universality of rights, and that not just one particular elite or one particular people deserved rights, but that it were universal rights. 

De werkelijkheid staat hier lijnrecht tegenover. Nadat in 1801 de voormalige zwarte slaaf Toussaint Louverture, de leider van de Haïtiaanse Revolutie, een grondwet had ingesteld voor de tot dan toe Franse slavenkolonie was,

Napoleon Bonaparte dispatched a large expeditionary force of French soldiers and warships to the island, led by Bonaparte's brother-in-law Charles Leclerc, to restore French rule. They were under secret instructions to restore slavery, at least in the formerly Spanish-held part of the island. Bonaparte ordered that Toussaint was to be treated with respect until the French forces were established; once that was done, Toussaint was to summoned to Le Cap and be arrested; if he failed to show, Leclerc was to wage ‘a war to the death’ with no mercy and all of Toussaint's followers to be shot when captured. Once that was completed, slavery would be ultimately restored…

The French arrived at on 2 February 1802 at Le Cap with the Haitian commander Henri Christophe being ordered by Leclerc to turn over the city to the French. When Christophe refused, the French assaulted Le Cap and the Haitians set the city afire rather than surrender it. Leclerc sent Toussaint letters promising him: ‘Have no worries about your personal fortune. It will be safeguarded for you, since it has been only too well earned by your own efforts. Do not worry about the liberty of your fellow citizens.’ When Toussaint still failed to appear at Le Cap, Leclerc issued a proclamation on 17 February 1802: ‘General Toussaint and General Christophe are outlawed; all citizens are ordered to hunt them down, and treat them as rebels against the French Republic.’

Zodra de rebellerende Haïtianen zich hadden overgegeven aan het Franse bezettingsleger, veranderde de situatie na een paar maanden opnieuw toen

it became apparent that the French intended to re-establish slavery (because they had nearly done so on Guadeloupe), black cultivators revolted in the summer of 1802. Yellow fever had decimated the French as by the middle of July 1802, the French lost about 10, 000 dead to yellow fever. By September, Leclerc wrote in his diary that he had only 8, 000 fit men left as yellow fever had killed the others.

In totaal kwamen meer dan 300.000 mensen om het leven — ruim 200.000 Haïtianen en rond de 75.000 Fransen, een ‘quantité négligeable’ voor de keizer die, volgens Buruma, diep doordrongen zou zijn geweest van de Verlichtingsidealen, zoals democratie, vrijheid en ‘de universaliteit van het recht.' 

https://stanvanhoucke.blogspot.com/2017/11/ian-buruma-en-het-betrekkelijk_4.html  

Het is één van de talloze voorbeelden van de fabels waarmee Buruma zijn publiek hoopt te overtuigen van de superioriteit van 'de westerse beschaving.' Feiten spelen geen rol van betekenis in zijn virtuele voorstelling van zaken. Tegenover een journaliste van de Britse zondagskrant The Observer merkte Buruma, zonder blikken of blozen, op van oordeel te zijn 

that most memories are embarrassing: you remember things that still make you wince (huiveren. svh), and you’re sort of glad some people are dead because at least they don’t remember. But there’s another side to this, which is that the only way to write this kind of book (memoires. svh) – it’s a bit like fiction – is to turn yourself into a character. That gives you a certain distance.

https://www.theguardian.com/books/2018/mar/25/ian-buruma-tokyo-romance-fascist-rhetoric-brexit-trump-hitler-jockstrap 

Kortom, de werkelijkheid van zijn optreden, is door hem veranderd in een 'verzonnen karakter.' En juist deze 'truc,' aldus de huidige hoofdredacteur van The New York Review of Books, 'verschaft je een zekere distantie.' Alleen door van zijn kennelijk niet bestaande ik 'fictie' te maken, slaagt hij erin over zichzelf te schrijven. Precies hetzelfde proces vindt plaats in zijn columns, waarin hij zijn ideologische 'fictie' presenteert als 'de werkelijkheid.' 


Zijn vertrek naar Japan was een uitkomst voor Buruma, omdat het land en de cultuur hem de mogelijkheid schonk een geleende identiteit op te bouwen, zo valt op te maken uit zijn eigen woorden. 'What the country would give him,' aldus The Guardian, 'was freedom, the chance to make himself into anything he wanted. Buruma seems to have taken this to heart. Nothing was out of bounds, nothing seemed impossible,' en zo wist mijn oude vriend gaandeweg een 'identiteit' te creëren. Weliswaar een valse identiteit, zoals nu blijkt uit zijn poging alsnog een joodse identiteit te fabriceren, maar dit is toch altijd nog beter dan geen enkele identiteit te bezitten, zeker in een tijd waarin niets meer waar is, en dus alles de waarheid kan zijn. Omdat de geschiedenis mijn geprivilegieerde generatiegenoten nooit heeft gedwongen eenduidig te kiezen, zoals een oorlogsgeneratie dit wel moet, slaagt Buruma er nog steeds in zijn 'fictie' als 'werkelijkheid'  te verkopen aan zijn bourgeois-publiek. Hij beseft intussen niet echt dat '[t]he sword is returned to the lake,' en dat 'the effort begins anew' en dat 'man retains his vision of order and resumes his search.' Vandaar zijn diepe minachting voor wat hij 'populisten' noemt, en voor hun aanhang, een niet te verwaarlozen deel van de bevolking, dat hij afschildert als een stelletje fascistische en vooral 'anti-semitische' proleten. Zodoende hoeft hij zich niet te buigen over de vraag hoe die ontwikkeling in zijn neoliberale 'democratie' mogelijk is geweest. Welke culturele deprivatie hebben zijn 'stedelijke elites' in stand gehouden en waarom, zijn vragen die hij angstvallig verzwijgt, terwijl toch de taak van een intellectueel is te verklaren waarom de burger niet van de geschiedenis leert. Dat nogal wat westerse consumenten aan dezelfde identiteitsloosheid lijdt als hijzelf, gaat, opmerkelijk genoeg, volledig aan hem voorbij. Zo trachtte Pankaj Mishra zijn opponent vergeefs uit te leggen dat 

there is no doubt that globalization benefited largely this tiny minority (van vooral rijke, witte mannen. svh), helps the rich get much richer, that social mobility is blocked for many people, that the United States is one of the most unequal countries in the world today, and that the people who benefited are those who managed to connect themselves to global processes. There is a lot of truth in this complaint, and this is where demagogues essentially reap their harvest. There is in the lived experience of many people, much actual truth that they are being served a very seductive cocktail, with falsehoods... inequality is really, really obsceen, especially in Britain and the United States.

Die obsceniteit manifesteert zich ondermeer in het feit dat door de neoliberale 'democratie' nu slechts 64 individuen op aarde evenveel bezitten als de helft van de hele mensheid tezamen. Ondanks deze realiteit, waarschuwt Buruma zonder enige ironie de wereldbevolking dat ‘we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.’ Welke ‘nostalgie’ vertelt hij er niet bij, maar ik weet wel dat heimwee naar bloedbaden, armoede, de uitholling van de 'democratie,' en naar het obscene een pathologisch verschijnsel is, in wezen niets anders dan ‘The Blood Lust of Identity,’ die Ian islamitische terroristen verwijt. Hij zou er goed aan doen het werk van de baanbrekende Amerikaanse socioloog C. Wright Mills te bestuderen die al in de jaren vijftig van de vorige eeuw over de Buruma's van zijn tijd schreef:

het doel van de opinie-organisatoren [is] om de bevolking in een voortdurende staat van emotionele onderworpenheid te houden... Immers, als het maar eenmaal gelukt is om een mentaliteit van volgzaamheid en gehoorzaamheid te kweken, is het niet moeilijk meer om de mensen te doen geloven en te doen voelen wat men maar wil... hun opinies zijn parallel omdat ze alle uit één bron afkomstig zijn: die van de media.

Mills zette destijds uiteen dat er toen al 'five overarching social problems in American society' bestonden, namelijk

1) Alienation; 2) Moral insensibility; 3) Threats to democracy; 4) Threats to human freedom; and 5) Conflict between bureaucratic rationality and human reason. 

Like Marx, Mills views the problem of alienation as a characteristic of modern society and one that is deeply rooted in the character of work. Unlike Marx, however, Mills does not attribute alienation to capitalism alone. While he agrees that much alienation is due to the ownership of the means of production, he believes much of it is also due to the modern division of labor.

One of the fundamental problems of mass society is that many people have lost their faith in leaders and are therefore very apathetic. Such people pay little attention to politics. Mills characterizes such apathy as a ‘spiritual condition’ which is at the root of many of our contemporary problems. Apathy leads to ‘moral insensibility.’ Such people mutely accept atrocities committed by their leaders. They lack indignation when confronted with moral horror; they lack the capacity to morally react to the character, decisions, and actions of their leaders. Mass communications contributes to this condition, Mills argues, through the sheer volume of images aimed at the individual in which she ‘becomes the spectator of everything but the human witness of nothing.’

Mills relates this moral insensibility directly to the rationalization process. Our acts of cruelty and barbarism are split from the consciousness of men — both perpetrators and observers. We perform these acts as part of our role in formal organizations. We are guided not by individual consciousness, but by the orders of others. Thus many of our actions are inhuman, not because of the scale of their cruelty, but because they are impersonal, efficient. and performed without any real emotion.

Mills believed that widespread alienation, political indifference, and economic and political concentration of power all added up to a serious threat to democracy. Finally, Mills is continually concerned in his writings with the threat to two fundamental human values: ‘freedom and reason.’ Mills characterizes the trends that imperil these values as being ‘co-extensive with the major trends of contemporary society.’ These trends are, Mills states throughout his writings, the centralization and enlargement of vast bureaucratic organizations, and the placing of this extraordinary power and authority into the hands of a small elite.

C. Wright Mills karakteriseerde in zijn studie The Sociological Imagination (1959) het westerse systeem als ‘rationality without reason.’ De atoombom en de NAVO-doctrine van de Wederzijds Verzekerde Vernietiging is hier het meest aansprekende voorbeeld van. Collectieve zelfmoord kan natuurlijk nooit gebaseerd zijn op ‘de rede,’ wat de westerse praatjesmakers in de politiek en de massamedia ook mogen beweren. Buruma verspreidt gevaarlijke propaganda voor een neoliberaal en neoconservatief bureaucratisch bestel, waarbij ‘extraordinary power and authority into the hands of a small elite’ is gekomen, wanneer hij beweert dat ‘we ons’ nu ‘moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ De overgrote meerderheid van de burgers beseft dit, al is het alleen maar gevoelsmatig. Toch weigeren ‘democratische’ politici en hun 'corporate media' de werkelijkheid onder ogen te zien, en wel omdat hun inkomen en aanzien direct afhankelijk is van de mythe over ‘de Verlichting’ met haar ‘rechtsstaat, democratie, en vrijheid van meningsuiting.’ Alleen een doortrapte propagandist looft nu nog het neoliberale en neoconservatieve systeem. Het enige dat een dergelijke figuur demonstreert is hoe visionair C. Wright Mills was toen hij bijna zes decennia geleden al sprak van ‘rationality without reason.’ Nogmaals Mills: 

From the individual's standpoint, much that happens seems the result of manipulation, of management, of blind drift; authority is often not explicit; those with power often feel no need to make it explicit and to justify it. That is one reason why ordinary men, when they are in trouble or when they sense that they are up against issues, cannot get clear targets for thought and for action; they cannot determine what it is that imperils the values they vaguely discern as theirs. 

Given these effects of the ascendant trend of rationalization, the individual 'does the best he can.' He gears his aspirations and his work to the situation he is in, and from which he can find no way out. In due course, he does not seek a way out: he adapts. That part of his life which is left over from work, he uses to play, to consume, 'to have fun.' Yet this sphere of consumption is also being rationalized. Alienated from production, from work, he is also alienated from consumption, from genuine leisure. This adaptation of the individual and its effects upon his milieu and self results not only in the loss of his chance, and in due course, of his capacity and will to reason; it also affects his chances and his capacity to act as a free man. Indeed, neither the value of freedom nor of reason, it would seem, are known to him. 

Such adapted men are not necessarily unintelligent, even after they have lived and worked and played in such circumstances for quite some time. Karl Mannheim has made the point in a clear way by speaking of 'self rationalization,' which refers to the way in which an individual, caught in the limited segments of great, rational organizations, comes systematically to regulate his impulses and his aspirations, his manner of life and his ways of thought, in rather strict accordance with 'the rules and regulations of the organization.' The rational organization is thus an alienating organization: the guiding principles of conduct and reflection, and in due course of emotion as well, are not seated in the individual conscience of the Reformation man, or in the independent reason of the Cartesian man. The guiding principles, in fact, are alien to and in contradiction with all that has been historically understood as individuality. It is not too much to say that in the extreme development the chance to reason of most men is destroyed, as rationality increases and its locus, its control, is moved from the individual to the big-scale organization. There is then rationality without reason. Such rationality is not commensurate with freedom but the destroyer of it. 

It is no wonder that the ideal of individuality has become moot: in our time, what is at issue is the very nature of man, the image we have of his limits and possibilities as man. History is not yet done with its exploration of the limits and meanings of human nature. We do not know how profound man's psychological transformation from the Modem Age to the contemporary epoch may be. But we must now raise the question in an ultimate form: Among contemporary men will there come to prevail, or even to flourish, what may be called The Cheerful Robot? 

We know of course that man can be turned into a robot, by chemical and psychiatric means, by steady coercion and by controlled environment; but also by random pressures and unplanned sequences of circumstances. But can he be made to want to become a cheerful and willing robot? Can he be happy in this condition, and what are the qualities and the meanings of such happiness? It will no longer do merely to assume, as a metaphysic of human nature, that down deep in man-as-man there is an urge for freedom and a will to reason. Now we must ask: What in man's nature, what in the human condition today, what in each of the varieties of social structure makes for the ascendancy of the cheerful robot? And what stands against it? 

The advent of the alienated man and all the themes which lie behind his advent now affect the whole of our serious intellectual life and cause our immediate intellectual malaise. It is a major theme of the human condition in the contemporary epoch and of all studies worthy of the name. I know of no idea, no theme, no problem, that is so deep in the classic tradition— and so much involved in the possible default of contemporary social science. 

It is what Karl Marx so brilliantly discerned in his earlier essays on 'alienation'; it is the chief concern of Georg Simmel in his justly famous essay on 'The Metropolis'; Graham Wallas was aware of it in his work on The Great Society. It lies behind Fromm's conception of the 'automaton.' The fear that such a type of man will become ascendant underlies many of the more recent uses of such classic sociological conceptions as 'status and contract,' 'community and society.' It is the hard meaning of such notions as Riesman's 'other-directed' and Whyte's 'social ethic.' And of course, most popularly, the triumph — if it may be called that — of such a man is the key meaning of George Orwell's 1984… 

The society in which this man, this cheerful robot, flourishes is the antithesis of the free society — or in the literal and plain meaning of the word, of a democratic society. The advent of this man points to freedom as trouble, as issue, and — let us hope — as problem for social scientists. Put as a trouble of the individual — of the terms and values of which he is uneasily unaware — it is the trouble called 'alienation.' As an issue for publics… it is no less than the issue of democratic society, as fact and as aspiration…

[T]he issue to which modern threats to freedom and reason most typically lead is, above all, the absence of explicit issues — to apathy  rather than to issues explicitly defined as such. The issues and troubles have not been clarified because the chief capacities and qualities of man required to clarify them are the very freedom and reason that are threatened and dwindling. Neither the troubles nor the issues have been seriously formulated as the problems of the kinds of social science I have been criticizing in this book.

http://www.ebooksread.com/authors-eng/c-wright-charles-wright-mills/the-sociological-imagination-lli/page-16-the-sociological-imagination-lli.shtml 

Wat vandaag de dag opvalt is dat een mainstream-opiniemaker als Ian Buruma een man is die als bejaarde nog steeds op zoek is naar een identiteit, een man die niet beseft dat

what has been happening in the world makes evident, I believe, why the ideas of freedom and of reason now so often seem so ambiguous in both the new capitalist and the communist societies of our time: why marxism has so often become a dreary rhetoric of bureaucratic defense and abuse; and liberalism, a trivial and irrelevant way of masking social reality.

Binnen deze werkelijkheid is het optreden van Buruma zo kenmerkend. Hoewel voor hem de werkelijkheid een ondergeschikte rol speelt en zijn 'beschrijvingen' toch zo 'opvallend gedetailleerd' zijn, waardoor hij de indruk vestigt wel degelijk de werkelijkheid te beschrijven, terwijl het 'enige wat in' zijn 'geheugen blijft hangen, juist details [zijn]. En vaak niet de belangrijkste, meer flarden: stukken van conversaties, kleuren,' weet hij desalniettemin maar al te goed wat de werkelijkheid wel is, zoals blijkt uit zijn opmerking:

Laatst opperde iemand dat we Lolita van Nabokov nu ook met andere ogen moesten zien, namelijk door de ogen van het meisje. Ik was verbijsterd. Ik zei: wat bedoel je dan? Het is FICTIE. Het is een roman!

Inderdaad, 'FICTIE' is niet de werkelijkheid. En dat beseft hij, ook wanneer hij zijn columns schrijft. Wie weet, het zou kunnen dat hij ooit de werkelijkheid gaat beschrijven, want, zoals hij zelf stelt, 'je verandert de hele tijd.' Bovendien, zodra het loont, zal mijn oude vriend zeker de realiteit beschrijven. Hij is niet gek.




Geen opmerkingen: