Philip Weiss, de anti-zionistische joods-Amerikaanse oprichter en mede-hoofdredacteur van de website mondoweiss.net. wees op 31 juli 2008 op het volgende:
We can’t reform U.S. policy in the Middle East without reforming Jewish identity —because Jews are simply too important in American society, that’s why. And reforming Jewish identity means challenging 1, Jewish parochialism — Is it good for the Jews? — and 2, Jewish exceptionalism — ‘We have a special role, we care about justice and healing the world’ (as a relative of mine put it the other day). Yes, that and denying the destruction of the dreams of Palestinians…
Here’s a passage from The Israel Lobby (order the paperback now), which reflects the same parochialism…:
‘In August 2003… writer Ian Buruma wrote an article in the New York Times Magazine entitled “How to Talk About Israel.” He made the obvious point that it is sometimes difficult to talk “critically and dispassionately” about Israel in the United States, and pointed out that “even legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs.” In response, Bret Stephens, then the editor of the Jerusalem Post and now a columnist and editorial board member at the Wall Street Journal, published a vitriolic open letter in the Post that began by asking Buruma: “Are you a Jew?” Two paragraphs later, Stephens declared “What matters to me is that you say, ‘I am a Jew.’” Why did this matter? Because in Stephens’ view, “One must be at least a Jew to tell the goyim how they may or may not talk about Israel.” The message of this remarkable letter, in short, was that non-Jews should only talk about this subject in ways that Jews deem acceptable. Sensitivity on this point may also explain why an editor at the New York Times asked historian Tony Judt to identify himself as Jewish in an op-ed he had written defending our original London Review of Books article.’
What is a parochialist like Stephens doing at the Wall Street Journal? Go back to the beginning: Jews are important in American society.
Hoewel Ian Buruma in 2003 ervan overtuigd was dat ‘[e]ven legitimate criticism of Israel, or of Zionism, is often quickly denounced as anti-Semitism by various watchdogs,’ bleek hij tien jaar later zelf veranderd te zijn in één van de ‘various watchdogs’ door met grote stelligheid te beweren dat:
Anti-Zionism takes a nasty turn to anti-Semitism when it conflates Jews with Israelis — for example, when the British Liberal Democratic politician David Ward criticized ‘the Jews’ for inflicting horrors on the Palestinians. And, while one can be skeptical about Zionism as a historical project, to deny Israel’s right to exist is hard to distinguish from anti-Semitism.
De truc die Buruma hier toepast is dat hij kritiek op de voortdurende Israelische schendingen van het internationaal recht gelijk stelt aan ‘het ontzeggen’ van ‘Israel’s right to exist,’ iets dat de Britse liberale volksvertegenwoordiger Ward expliciet noch impliciet had gesteld. Integendeel zelfs, op de dag dat ‘he signed a memorial book in the House of Commons marking Holocaust Memorial Day’ sprak hij zijn ‘eerbied’ uit voor ‘those who were persecuted and killed during the Holocaust.’ Vervolgens schreef hij:
Having visited Auschwitz twice — once with my family and once with local schools — I am saddened that the Jews, who suffered unbelievable levels of persecution during the Holocaust, could within a few years of liberation from the death camps be inflicting atrocities on Palestinians in the new State of Israel and continue to do so on a daily basis in the West Bank and Gaza.
Dit is een rationele reactie op het feit dat zowel de overgrote meerderheid van de wereldgemeenschap, bij monde van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, als het Rode Kruis, Amnesty International, Human Rights Watch etcetera, Israel hebben bekritiseerd voor het illegale geweld tegen de Palestijnse bevolking, het plegen van ‘war crimes’ en vanwege Israel’s ’blatant violation of international law.’ Daarentegen oordeelt Buruma dat hier sprake is van ‘anti-Semitism,’ een veroordeling gevoed door een joods ‘tribal sentiment’ dat hij zich eigen heeft gemaakt door zijn ‘affiniteit’ met de grootouders van moederskant, die volgens hem ‘geassimileerde Joden’ waren, dus afscheid van het jodendom hadden genomen. Wat belangwekkend blijft, is Buruma's opportunisme, en de wijze waarop mijn oude vriend ‘tribale sentimenten’ voor politieke doeleinden misbruikt. De reden van Buruma’s ommezwaai kan verklaard worden door
- het feit dat de joods-Amerikaanse pro-Israel lobby geen kritiek duldt op de zelfbenoemde ‘Joodse staat,’ waar zij overigens weigert naartoe te emigreren.
- hij in verband met zijn carrièreplanning aansluiting zocht bij New Yorkse ‘liberals’ van Democratische huize die volgens eigen zeggen een emotionele band met de ‘Joodse staat’ hebben.
Vriend en vijand weten dat Ian Buruma alles in het werk stelt ‘to gain the most profitable relations,’zoals één van hen het verwoordde. En omdat zeker in het geval van Israel voor de joodse lobby in het Westen geldt dat ‘[o]ne must be at least a Jew to tell the goyim how they may or may not talk about Israel,’ is het voor hem van belang om het invloedrijke ‘liberal’ pro-Israel milieu in New York, waarvan hij zo graag onderdeel wil blijven, niet tegen de haren in te strijken. Hij kan het zich financieel niet permitteren om zijn imago schade toe te brengen. Daarnaast voelt hij ‘de meeste affiniteit met de familietraditie van het geassimileerde Jodendom’ van zijn van origine Britse moeder, een familie die weliswaar afstand had genomen van het jodendom, maar die volgens Ian B. ‘had to have a bigger Christmas tree than the goyim to show that one was better, in a way.’ Hoe deze historisch gegroeide minderwaardigheidscomplex bij mijn oude vriend uitwerkte, is voer voor psychologen. Zelf zei hij daarover in 2013 tegen Trouw:
Op school was ik veel uitzonderlijker dan nu het geval zou zijn. Daar is mijn gevoel voor verschil, mijn belangstelling voor wat vreemd is waarschijnlijk al ontstaan. Ik voelde me anders dan andere kinderen.
Hoogst waarschijnlijk is dit tevens de reden waarom hij meer ‘affiniteit’ bezit ‘met de familietraditie van het geassimileerde jodendom.’ Immers, ondanks de assimilatie, dus het ‘opgaan van een minderheidsgroep in een gevestigde gemeenschap, waarbij de geabsorbeerde groep onderscheidende kenmerken verliest,’ bleven zijn grootouders van moederskant zich ‘anders’ voelen dan ‘the goyim.’ Het wanhopig makende verlangen ergens bij te horen, ‘to belong,’ verklaart zijn ‘affiniteit’ met de ‘familietraditie van het geassimileerde Joden,’ een warmte die hij kennelijk niet vond in de familietraditie van zijn opportunistische vader, die na de oorlog ‘zijn studie rechten in Utrecht’ hervatte en die ‘opnieuw de vernederende riten van de ontgroening [onderging]. Die had hij in de eerste oorlogsjaren ook al doorstaan,’ aldus zijn zoon tegenover Trouw, ‘De jonge Ian Buruma hoorde zijn vader met verbijstering aan. Hoe was het mogelijk dat instituten van de gevestigde orde, zoals het studentencorps, na vijf verschrikkelijke oorlogsjaren verdergingen alsof er niets was gebeurd?’ Ook deze reactie van de zoon is begrijpelijk en invoelbaar. Zo trekt elke oorlog een onuitwisbaar spoor door de geschiedenis, en ontstaat er een onoverbrugbare kloof tussen generaties. Mijn vader, een oorlogsheld, heeft nooit over de oorlog met mij gesproken, en pas veel later begreep ik waarom hij niet over die nachtmerrie kon praten. Hij was door de oorlog als het ware met stomheid geslagen. Dit is allemaal verklaarbaar, zelfs het feit dat Ian B. nu het joods tribalisme gebruikt door bijvoorbeeld anderen van ’anti-Semitisme’ te beschuldigen om zodoende zijn broodheren te tonen dat hij aan de ‘goede’ kant staat. In dit verband is de voorgeschiedenis veelzeggend. In hun baanbrekende boek De Israël Lobby (2007) schreven de Amerikaanse hoogleraren John J. Mearsheimer en Stephen M. Walt:
De lobby heeft ook andere manieren om gunstige publiciteit te krijgen. In augustus 2003 schreef auteur Ian Buruma bijvoorbeeld een artikel in The New York Times Magazine met de titel ‘How to Talk About Israel.’ Hij stelde vast dat het in de Verenigde Staten soms moeilijk is 'kritisch en afstandelijk' te praten over Israel en dat zelfs legitieme kritiek op Israel, of op het zionisme, door diverse waakhonden vaak snel aan de kaak wordt gesteld als antisemitisme.’ Bret Stephens, destijds redacteur van The Jerusalem Post, nu columnist en verantwoordelijk redacteur van The Wall Street Journal, publiceerde een giftige open brief in The Post die begon met de vraag aan Buruma: 'Bent u een Jood?' Twee alinea's verder verklaarde Stephens: 'Ik vind het belangrijk dat u zegt “Ik ben een Jood.”’ Waarom is dit van belang? Vanwege het standpunt van Stephens: 'Je moet tenminste een Jood zijn om de goyim te vertellen hoe ze zich moeten uitlaten over Israel.' De boodschap van deze opmerkelijke brief was, kort gezegd, dat niet-joden alleen over dit onderwerp mogen praten op een manier die joden aanvaardbaar achten. Uit de gevoeligheid op dit punt is mogelijk ook te verklaren waarom een redacteur bij The New York Times de historicus Tony Judt vroeg om zich bekend te maken als Jood in een ingezonden stuk dat hij had geschreven ter verdediging van ons oorspronkelijke artikel in de London Review of Books.’
Joods-Israelische scherpschutters schieten met scherp op Palestijnse jongeren. Nederlandse politici en ook de huidige regering negeren deze oorlogsmisdaden.
Het feit dat de invloedrijke Pro-Israel Lobby ervan uitgaat dat ‘Je tenminste een Jood [moet] zijn om de goyim te vertellen hoe ze zich moeten uitlaten over Israel’ is een waarschuwing die een opiniemaker in de VS niet ongestoord kan negeren, tenminste niet als hij bij The New York Times of The New York Review of Books carrière wil blijven maken. Men dient onomwonden aan te geven of men ‘Jood,’ met hoofdletter is, of niet, én of men, zodra het erop aankomt, blind achter Israel staat, of niet. Dit verklaart waarom Buruma zijn eerder ingenomen rationeel standpunt, gebaseerd op empirische feiten, inwisselde voor een niet op feiten berustend irrationeel sentiment. Dit alles onderstreept nog eens het feit dat een valse identiteit maar al te vaak tot valse daden leidt. Hoe zwakker een geadopteerde persoonlijkheid, des te agressiever en hysterischer zij zich manifesteert, in dit geval in de vorm van gecultiveerd slachtofferschap. Dus wanneer een ‘liberal’ Brits parlementslid het betreurt dat ‘the Jews,’ in Israel en de bezette en belegerde gebieden, nu zelf ‘gruweldaden’ plegen tegen de Palestijnse bevolking, dan suggereert ook Ian Buruma zich anno 2017 het slachtoffer te voelen van ‘anti-Semitisme.’ De wrange ironie is dat ‘de antisemiet’ door de ‘Joodse staat’ gezien wordt als een bondgenoot, terwijl een kritische jood in het Westen de grootste vijand wordt beschouwd. Mearsheimer en Walt tonen aan dat de pro-Israel lobby erop uit is ‘mensen die kritisch staan tegenover Israel en onvoorwaardelijke steun aan de joodse staat, in de marges van het publieke debat blijven en dat zulke standpunten over Israël als onrechtmatig worden beschouwd.’
Het feit dat de invloedrijke Pro-Israel Lobby ervan uitgaat dat ‘Je tenminste een Jood [moet] zijn om de goyim te vertellen hoe ze zich moeten uitlaten over Israel’ is een waarschuwing die een opiniemaker in de VS niet ongestoord kan negeren, tenminste niet als hij bij The New York Times of The New York Review of Books carrière wil blijven maken. Men dient onomwonden aan te geven of men ‘Jood,’ met hoofdletter is, of niet, én of men, zodra het erop aankomt, blind achter Israel staat, of niet. Dit verklaart waarom Buruma zijn eerder ingenomen rationeel standpunt, gebaseerd op empirische feiten, inwisselde voor een niet op feiten berustend irrationeel sentiment. Dit alles onderstreept nog eens het feit dat een valse identiteit maar al te vaak tot valse daden leidt. Hoe zwakker een geadopteerde persoonlijkheid, des te agressiever en hysterischer zij zich manifesteert, in dit geval in de vorm van gecultiveerd slachtofferschap. Dus wanneer een ‘liberal’ Brits parlementslid het betreurt dat ‘the Jews,’ in Israel en de bezette en belegerde gebieden, nu zelf ‘gruweldaden’ plegen tegen de Palestijnse bevolking, dan suggereert ook Ian Buruma zich anno 2017 het slachtoffer te voelen van ‘anti-Semitisme.’ De wrange ironie is dat ‘de antisemiet’ door de ‘Joodse staat’ gezien wordt als een bondgenoot, terwijl een kritische jood in het Westen de grootste vijand wordt beschouwd. Mearsheimer en Walt tonen aan dat de pro-Israel lobby erop uit is ‘mensen die kritisch staan tegenover Israel en onvoorwaardelijke steun aan de joodse staat, in de marges van het publieke debat blijven en dat zulke standpunten over Israël als onrechtmatig worden beschouwd.’
Gezien de omvangrijke en wijdverspreide invloed van deze lobby is het ondenkbaar dat als Ian Buruma zijn houding ten opzichte van Israel niet had ingetoomd hij geen hoofdredacteur van The New York Review of Books was geworden. Hoe machtig de Israël Lobby is, bleek opniew op 25 mei 2015 toenpremier Netanyahu ‘standing ovations’ kreeg van ‘a joint session of the US Congress’ terwijl hij toch ‘insisted that Israel would not allow a return to the borders that existed before the war in 1967,’kortom weigerde het internationaal recht te respecteren. Desondanks kreeg het Joods-Israelisch extremisme ‘standing ovations’ van zowel Amerikaanse Republikeinse-- en Democratische volksvertegenwoordigers. Dit feit bracht de Amerikaanse humorist Jon Stewart ertoe op te merken dat de ‘ovaties’ voor Netanyahu de 'longest blowjob’ was geweest ‘a Jewish man has ever received.’Eerder al had de joodse lobby in de VS getoond wat er gebeurd met degenen die haar politieke eisen weigeren op te volgen. In 1974 zorgde de lobby ervoor dat het invloedrijke senaatslid William Fulbright niet werd herkozen. Fulbright was de ‘longest serving chairman of the Senate Foreign Relations Committee,’ en 30 jaar lang lid van het Amerikaanse Congres. De vooraanstaande joods-Amerikaanse criticus van de zionistische staat, Alfred M. Lilienthal, schreef over hem:
The one senator who, over many years, consistently refused to bow to Zionist pressures and who defied the Israeli lobby was Senate Foreign Relations Committee Chairman J. William Fulbright. He incurred Zionist wrath when he stated on ‘Face the Nation’ in 1973 that: ‘The Israelis control the policy of the Congress and the Senate... Somewhere around 80% of the Senate of the U.S. is completely in support of Israel-of anything Israel wants…'
Jews in Arkansas blasted the Senator: Fulbright's rival in the May 1974 Democratic primary, Governor Dale Bumpers boasted:
'I could have bought central Arkansas with the offers of money from the Jewish community... The offer of assistance came from people in New York and California who had raised a lot of money in the Jewish community for political purposes.’
To the great satisfaction of the lobby, this flow of money helped defeat Senator Fulbright and return him to private life. But this victory in the long run may turn out to be only a Pyrrhic one for American Jews.
In a memorable speech on the floor of the Senate, Mr Fulbright had placed ‘the whipsawing of foreign policy by certain minority groups to the detriment of the national interest’ in its broader, historical perspective:
‘Mr. President, this nation has welcomed millions of immigrants from abroad. In the 19th century we were called the melting pot, and we were proud of that description. It meant that there came to this land people of diverse creeds, colors and races. These immigrants became good Americans, and their ethnic or religious origins were of secondary importance. But in recent years we have seen the rise of organizations dedicated apparently, not to America, but to foreign states and groups. The conduct of foreign policy for America has been seriously compromised in this development. We can survive this development, Mr. President, only if our political institutions — and the Senate in particular — retain their objectivity and their independence so that they can serve all Americans.’
But as long as legislative staff members kept their Jewishness uppermost in mind, vital objectivity could never be accomplished.
The Anti-Defamation League (ADL) of B'nai B'rith, likewise, has done its share in ‘converting’ Congressmen at critical moments. Opposition to sending the deadly C-3 concussion bombs to the Zionist state immediately brought overt suggestions from the ADL that opponents were secretly anti-Semitic. ‘That's the perversive force they strike at in the hearts of members up here,’ one Capitol Hill aide was quoted as saying. ‘If you're in opposition to anything Israel wants, you get a big white paintbrush that says you're anti-Semitic.’
Het zal duidelijk zijn dat ook Ian Buruma zich, net als de Congresleden, gedwongen voelde om zich, te ‘bekeren’ tot de zionistische zaak, al was het maar om te voorkomen dat hij. gelijk andere critici van de Israelische terreur, ‘secretly’ of misschien wel publiekelijk beschuldigd zou worden van ‘anti-Semitism,’hetgeen zijn carrière de grond in had geboord. En dus probeert hij nu zelf met dit chantagemiddel anderen onder druk te zetten, door te dreigen de integriteit van de criticus te zullen aantasten, met bijvoorbeeld de beschuldiging dat ‘voor de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets [was] wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen.’ Hoe dan ook, Buruma kan nu in elk geval niet meer het verwijt krijgen te behoren tot de groep ‘Joden’ die ‘het diepe verlangen’ bezitten ‘om volledig te worden aanvaard en gerespecteerd door de niet-Joodse omgeving,’ zoals Ron van der Wieken, voorzitter van het Centraal Joods Overleg, het eens formuleerde. De Israel-lobby — zowel de streng christelijke als de joodse — beschouwt dit als verraad aan het Jodendom.
Die omslag bewijst tevens dat het slachtofferisme bij mensen die op latere leeftijd een joodse identiteit aannemen, deels voortkomt uit een poging ‘to belong.’ Vanuit zijn zorgvuldig gecultiveerd joods slachtofferschap, is nu iedereen die tot de niet-joodse mensheid op aarde behoort — oftewel ‘the goyim’ zoals Buruma de rest van wereldbevolking betitelt — per definitie verdacht, zeker wanneer hij of zij rationele kritiek op de Joods-Israelische terreur uit. En aangezien de elite in Washington en Wall Street blind achter het zionistische geweld staat, wordt ook ‘Amerika’ door mijn oude vriend slaafs verdedigd zodra het ‘imperialisme’ van deze grootmacht bekritiseerd wordt. Mijn kritiek op de gewelddadige politiek van de VS en Israel bijvoorbeeld leidde bij hem tot de conclusie dat ik deze landen zie als de‘kwaadaardigste en gevaarlijkste machten in de wereld’ en dat dit ‘niet een nieuwe visie’ is aangezien vóór
de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets [was] wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan.
Dit was de tamelijk hysterische reactie op mijn vraag hoe ‘betrekkelijk het begrip “betrekkelijk”' voor hem was, aangezien hij in de NRC had geconcludeerd dat ‘we ons [zullen] moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Kennelijk was die vraag een trap tegen het zere been, maar daarmee niet minder terecht. De slotsom kan niet anders zijn dan dat de lange reeks gedocumenteerde wreedheden van de VS na 1945 tot nu toe, bij hem geen rol van betekenis spelen. Integendeel zelfs, zoals blijkt uit het feit dat hij zonder enige intellectuele distantie publiekelijk spreekt van het ‘betrekkelijk goedaardige imperialisme vanuit Washington,’ waar we straks — wanneer de ‘Pax Americana’ is ingestort — met ‘weemoed’ op zullen ‘terugkijken.’ Zelfs Amerikanen worden door hem verdacht gemaakt zodra zij kritiek uiten op bijvoorbeeld de massale bombardementen van de VS. Zo schreef Buruma in The Guardian van maandag 6 mei 2002 onder de kop ‘Why bashing the US is chic... in America’:
‘Me, anti-American?’ said Tariq Ali to a hall packed with book-loving Californians at the Los Angeles Times book fair the other day. ‘Not at all. I am against the rulers of America and the people who elect them, but not against the dissenters.’ It was a slightly odd thing to say about a democracy but still, no doubt flattered to be included with the dissidents, the audience expressed its approval in loud applause.
Met deze mening trachtte Buruma de gerenommeerde Brits-Pakistaanse historicus en auteur Tariq Ali, een politiek geëngageerde intellectueel, in een kwaad daglicht te stellen. In zijn bekende denigrerende stijl stelde hij dat het een ‘enigszins bizarre’ opmerking was om op die manier over een ‘democratie’ te spreken. Kritiek, zo suggereerde hij, ‘tegen de heersers van Amerika en de mensen die hen kozen,’ is tegelijk kritiek ‘tegen de andersdenkenden.’ Vandaar dat Buruma herhaaldelijk gebruik maakt van het absurde begrip 'anti-Amerikanisme.' Hoewel het publiek het standpunt van Tariq Ali begrijpelijk vond, klonk het Buruma ‘enigszins bizar’ in de oren. Maar waarom precies kon hij niet duidelijk maken. Ik zou in alle bescheidenheid willen stellen dat juist zijn eigen opmerking buitengewoon ‘bizar’ is. Immers, wanneer Buruma stelt dat de VS ‘een democratie,’ is, een mening die hij anno 2017 nog steeds erop nahoudt, dan is de vraag: hoe bedoel je dit? Al meer dan een halve eeuw stemt ruim 40 procent van de kiesgerechtigden in de VS niet meer, omdat deze burgers weten dat de Amerikaanse elite de democratie heeft uitgehold, zo erg zelfs dat oud-president Jimmy Carter de VS een ‘oligarchy’ noemde ‘with unlimited political bribery.’ En wanneer een insider als Carter dit zegt, wie is de dan nog een outsiderals de broodschrijver Ian Buruma? Opvallend is bovendien dat in 2016 ‘[m]ore voters cast ballots in November’s elections than when President Obama won reelection in 2012.’ Met andere woorden: ‘About 139 million Americans, or 60.2 percent of the voting-eligible population, cast a ballot in November’s elections, according to data compiled by the U.S. Elections Project. That compares with 58.6 percent of eligible voters who turned out in 2012,’ terwijl ‘de eerste zwarte president’ van de VS -- de held van de ‘liberal Democratic’ elite -- die overigens mede de oorzaak was van het feit dat in 2016 er sprake was van een ‘Lower Democratic Turnout.’ In 2008 toen de mainstream-media laaiend enthousiast waren over Obama’s belofte ‘Change we can believe in,’ kwam slechts ’62% of eligible voters’ op ‘to vote — closer to 2016's level, but still low compared with other industrialized countries.
TURNOUT STATISTICS
Election | Voting Age Population (VAP)[clarification needed][7] | Turnout[clarification needed][7] | % Turnout of VAP[7][8] |
---|---|---|---|
1789 | |||
1792 | |||
1796 | |||
1800 | |||
1804 | |||
1808 | |||
1812 | |||
1816 | |||
1820 | |||
1824 | |||
1828 | 57.6% | ||
1832 | 55.4% | ||
1836 | 57.8% | ||
1840 | 80.2% | ||
1844 | 78.9% | ||
1848 | 72.7% | ||
1852 | 69.6% | ||
1856 | 78.9% | ||
1860 | 81.2% | ||
1864 | 73.8% | ||
1868 | 78.1% | ||
1872 | 71.3% | ||
1876 | 81.8% | ||
1880 | 79.4% | ||
1884 | 77.5% | ||
1888 | 79.3% | ||
1892 | 74.7% | ||
1896 | 79.3% | ||
1900 | 73.2% | ||
1904 | 65.2% | ||
1908 | 65.4% | ||
1912 | 58.8% | ||
1916 | 61.6% | ||
1920 | 49.2% | ||
1924 | 48.9% | ||
1928 | 56.9% | ||
1932 | 75,768,000 | 39,817,000 | 52.6% |
1936 | 80,174,000 | 45,647,000 | 56.9% |
1940 | 84,728,000 | 49,815,000 | 58.8% |
1944 | 85,654,000 | 48,026,000 | 56.1% |
1948 | 95,573,000 | 48,834,000 | 51.1% |
1952 | 99,929,000 | 61,552,000 | 61.6% |
1956 | 104,515,000 | 62,027,000 | 59.3% |
1960 | 109,672,000 | 68,836,000 | 62.8% |
1964 | 114,090,000 | 70,098,000 | 61.4% |
1968 | 120,285,000 | 73,027,000 | 60.7% |
1972 | 140,777,000 | 77,625,000 | 55.1% |
1976 | 152,308,000 | 81,603,000 | 53.6% |
1980 | 163,945,000 | 86,497,000 | 52.8% |
1984 | 173,995,000 | 92,655,000 | 53.3% |
1988 | 181,956,000 | 91,587,000 | 50.3% |
1992 | 189,493,000 | 104,600,000 | 55.2% |
1996 | 196,789,000 | 96,390,000 | 49.0% |
2000 | 209,787,000 | 105,594,000 | 50.3% |
2004 | 219,553,000 | 122,349,000 | 55.7% |
2008 | 229,945,000 | 131,407,000 | 58.2% |
2012 | 235,248,000 | 129,235,000 | 54.9% |
2016 | 250,056,000 (estimated)[9] | 138,847,000 (estimated)[9] | 55.5% (estimated)[9] |
Joodse hoogleraren van de universiteiten waren verwijderd. In Leiden had de hoogleraar Rudolph Cleveringa daar in zijn beroemd geworden rede tegen geprotesteerd; hij had een tandenborstel en een stel schone kleren meegenomen voor het geval hij zou worden gearresteerd, wat ook prompt gebeurde. De studenten, onder wie velen van het corps, besloten tot een staking. De universiteit werd gesloten. Het studentencorps in Amsterdam was al door de eigen leden ontbonden na de uitsluiting van Joodse studenten. Maar Utrecht bleef open, en het corpsleven ging door,
en dus gaat Ian B.’s bewering niet op dat dit nu eenmaal de normale gang van zaken was, ‘Zo ging (en gaat) dat nu eenmaal. Het was tenslotte mos,’ oftewel de
ongeschreven regel of gebruik dat binnen een bepaalde context geldt. Het woordenboek Van Dale definieert het in een van zijn edities ook wel als ‘zeden, gebruiken, conventies.’
De reden waarom niemand van de polder-recensenten gewezen heeft op het feit dat hier sprake is van een opvallend gebrek aan logica, moet gezocht worden in de typisch Nederlandse karaktertrek, die in het interbellum zo helder is beschreven door de historicus Johan Huizinga. In zijn essay De Nederlandse volksaard zette hij uiteen dat de bevolking in Nederland ‘tot grondtrek’ heeft ‘dat het onheroïsch is.’ Huizinga:
Hoe kan het anders? Een staat, opgebouwd uit welvarende burgerijen van matig grote steden en uit tamelijk tevreden boerengemeenten, is geen kweekbodem voor hetgeen men het heroïsche noemt.
Men collaboreert liever met de macht. Dit is tevens de reden dat uit het zogeheten ‘tolerante’ Nederland procentueel tweemaal zoveel joodse burgers werd gedeporteerd als uit België en driemaal zoveel als uit Frankrijk. Huizinga:
De eenheid van het Nederlandse volk is bovenal gelegen in zijn burgerlijk karakter… Uit een burgerlijke sfeer sproten onze weinig militaire geest, de overwegende handelsgeest… Hypocrisie en farizeïsme belagen hier individu en gemeenschap! […] het valt niet te ontkennen, dat de Nederlander, alweer in zekere burgerlijke gemoedelijkheid, een lichte graad van knoeierij of bevoorrechting van vriendjes zonder protest verdraagt.
De zogenaamde ‘tolerantie’ in het polderland is niets anders dan pragmatisme. Zolang het wat oplevert is men ‘tolerant,’ zo niet dan is men gezagsgetrouw. In de Nederlander huist wisselend de dominee en de koopman. De kleinburgerlijke middenklasse kent geen adeldom die verplicht. Alleen de enkeling, zoals professor Cleveringa, steekt hier bovenuit, de rest kenmerkt zich door een zekere intellectuele en financiële corruptie. Tot die ‘stand,’ gedreven door wat Huizinga als ‘hypocrisie en farizeïsme’kwalificeerde, behoorde Leo Buruma. Voor hem en zijn ‘stand’ geldt, zoals zijn zoon treffend omschrijft: ’Zo ging (en gaat) dat nu eenmaal. Het was tenslotte mos.’ En dus liet en laat deze ‘stand’zich ‘vernederen met allerlei sadistische spelletjes.’ Dat wil zeggen, in tegenstelling tot wat Ian Buruma beweert, is de reden dat zijn vader, cum suis, zich lieten vernederen, niet allereerst een sociale kwestie van ‘stand,’ maar het psychologische feit dat zij als individuen geen waardigheid kennen, geen zelfrespect, of zoals de Amerikaanse journaliste/schrijfster Joan Didion schreef:
people with self-respect exhibit a certain toughness, a kind of moral nerve; they display what was once called character, a quality which, although approved in the abstract, sometimes loses ground to other, more instantly negotiable virtues,
waaraan zij in het essay Self-respect: Its Source, Its Power — opnieuw gepubliceerd in haar verzamelbundel Slouching Towards Bethlehem (1968) — toevoegde dat ‘character — the willingness to accept responsibility for one's own life — is the source from which self-respect spring.’ Een leven zonder ‘zelfrespect,’ is volgens Didion:
counting up the sins of commission and omission, the trusts betrayed, the promises subtly broken, the gifts irrevocably wasted through sloth (luiheid. svh) or cowardice or carelessness. However long we postpone it, we eventually lie down alone in that notoriously uncomfortable bed, the one we make ourselves. Whether or not we sleep in it depends, of course, on whether or not we respect ourselves.
Het gebrek aan ‘zelfrespect’ in het milieu, waarin Ian Buruma opgroeide, heeft ingrijpende consequenties gehad voor zowel de samenleving als hemzelf:
To have that sense of one's intrinsic worth which, for better or for worse, constitutes self-respect, is potentially to have everything: the ability to discriminate, to love and to remain indifferent. To lack it is to be locked within oneself, paradoxically incapable of either love or indifference. If we do not respect ourselves, we are on the one hand forced to despise those who have so few resources as to consort (omgaan met. svh) with us, so little perception as to remain blind to our fatal weaknesses. On the other, we are peculiarly in thrall to everyone we see, curiously determined to live out — since our self-image is untenable — their false notions of us. We flatter ourselves by thinking this compulsion to please others an attractive trait: a gift for imaginative empathy, evidence of our willingness to give… At the mercy of those we can not but hold in contempt, we play rôles doomed to failure before they are begun, each defeat generating fresh despair at the necessity of divining and meeting the next demand made upon us,
aldus Joan Didion, die door The New York Times Book Review ‘a great American writer’ werd genoemd, ‘one of the most recognizable — and brilliant — literary styles to emerge in America during the past four decades,’ en die het gebrek aan zelfrespect ‘alienation from self’ noemde, aangezien ‘[w]ithout it, one eventually discovers the final turn of the screw: one runs away to find oneself, and finds no one at home.’ Een lezer van mijn weblog schreef naar aanleiding van de analyse van Ian B.:
Het enige waar de Buruma’s van deze wereld niet over spreken zijn de mores waarmee zij opgegroeid zijn, en waarbij een mos niet een regel is, maar een ongeschreven regel. En dat is een belangrijk detail want over ongeschreven regels praat je niet, en die kan je ook niet ter discussie stellen, want die regels bestaan niet (op schrift), ze zijn er nou eenmaal. — Voor wie? Voor de Buruma’s van deze wereld natuurlijk. De dingen in de wereld gaan nou eenmaal zoals ze gaan, daar is niks aan te doen, en zolang we daar aan meedoen en verder geen vragen over stellen komt het wel goed met de Buruma’s. Het is niet héél goed, maar wel ‘betrekkelijk goed.’ En zolang er maar betrekkelijk goed gedacht wordt over de Buruma’s in deze wereld, zijn de Buruma’s van deze wereld tevreden met hun zelfbeeld: te onzeker om zichzelf in de spiegel aan te kijken, wel wetende dat ze daar niet de persoon te zien krijgen waarvan ze zich een voorstelling hebben gemaakt dat ze dat zijn, en welke ideale voorstelling ze van henzelf bevestigd krijgen door hen die net als de andere Buruma’s in deze wereld het spel van good breeding, playing the game meespelen.
Ik weet niet of het respect afdwingt dat Buruma de rol van zijn vader zo haarscherp heeft beschreven. Het lijkt mij eerder dat Ian Buruma een zelfportret heeft geschreven toen hij over zijn vader schreef. Dat zowel Ian Buruma en zijn vader onverschillig staan tegenover de terreur die onlosmakelijk verbonden is met elk ‘imperialisme,’ doet in ieder geval vermoeden dat de appel niet ver van de boom valt. Maar aangezien we de werkelijke gedachten van vader Buruma alleen kennen via de zoon, zou het ook kunnen zijn dat: wat je zegt ben je zelf.
Een mens zonder zelfrespect kent vanzelfsprekend geen respect voor de ander. Dit blijft ‘a mental handicap,’ waaraan alleen de patiënt zelf iets kan veranderen. Maar dan moet hij/zij wel de noodzaak van verandering inzien. Ondertussen leidt het gebrek aan zelfrespect vaak tot overcompensatie, tot pedanterie, arrogantie, zelfgenoegzaamheid. Dat blijkt wanneer Ian Buruma meent de Ander ten onrechte van ‘anti-Semitisme’ te kunnen beschuldigen. Het is doodnormaal dat een staat die graag voor beschaafd doorgaat, beoordeeld wordt aan de hand van de normen en waarden die eigen zijn aan een hedendaagse beschaving. De Britse historicus, wijlen Tony Judt, die ondanks zijn joodse achtergrond kritisch over Israel schreef, wees in dit verband erop dat het probleem met Israel het feit is
that it arrived too late. It has imported a characteristically late-nineteenth-century separatist project into a world that has moved on, a world of individual rights, open frontiers, and international law. The very idea of a ‘Jewish state’ — a state in which Jews and the Jewish religion have exclusive privileges from which non-Jewish citizens are forever excluded — is rooted in another time and place. Israel, in short, is an anachronism,
omdat het zionistisch regime de twintig procent Palestijnse Israeli’s als inferieure vreemdelingen behandelt, die in feite niet in de ‘Joodse staat’ thuishoren. Wanneer bijvoorbeeld Ian Buruma gebruik zou maken van zijn Recht op Terugkeer, dan zou hij onmiddellijk na aankomst in Israel meer rechten hebben dan een Palestijn, wiens voorouders al millennia-lang in Palestina/Israel leeft. Bovendien zou Buruma dan inwoner zijn van een natie die, aldus Judt, niet alleen de 'Bezette Gebieden' beheerst, maar die ook nog eens in staat is
to get rid of the overwhelming majority of the Arab population: either by forcible expulsion or else by starving them of land and livelihood, leaving them no option but to go into exile. In this way Israel could indeed remain both Jewish and at least formally democratic: but at the cost of becoming the first modern democracy to conduct full-scale ethnic cleansing as a state project, something which would condemn Israel forever to the status of an outlaw state, an international pariah.
Anyone who supposes that this… option is unthinkable above all for a Jewish state has not been watching the steady accretion of settlements and land seizures in the West Bank over the past quarter-century, or listening to generals and politicians on the Israeli right, some of them currently in government. The middle ground of Israeli politics today is occupied by the Likud. Its major component is the late Menachem Begin’s Herut Party. Herut is the successor to Vladimir Jabotinsky’s interwar Revisionist Zionists, whose uncompromising indifference to legal and territorial niceties once attracted from left-leaning Zionists the epithet ‘fascist.’ When one hears Israel’s deputy prime minister, Ehud Olmert, proudly insist that his country has not excluded the option of assassinating the elected president of the Palestinian Authority, it is clear that the label fits better than ever. Political murder is what fascists do.
En dit ‘fascisme’ bekritiseren, zoals Tony Judt deed in The New York Review of Books van 23 oktober 2003, is natuurlijk in geen enkel opzicht een vorm van ‘anti-Semitisme,’ zoals Ian Buruma beweert, tenzij hij meent dat ook Judt een ‘anti-Semiet’ is, een 'Joodse anti-Semiet' dan. Buruma zal het niet snel aandurven om te stellen dat:
[a]s the prominent Labor politician Avraham Burg recently wrote, ‘After two thousand years of struggle for survival, the reality of Israel is a colonial state, run by a corrupt clique which scorns and mocks law and civic morality.’ Unless something changes, Israel in half a decade will be neither Jewish nor democratic.
Met het oog op de aanhoudende Joods-Israelische geweld is het niet vreemd dat al ruim een miljoen Joods-Israeli’s ‘het beloofde land’ ontvlucht om hun heil elders te zoeken, net als ten tijde van het Romeinse rijk. En het ziet er vooralsnog niet uit dat Ian Buruma de opengevallen plaats in het 'beloofde land' zal opvullen. Opnieuw professor Judt:
Israel’s behavior has been a disaster for American foreign policy. With American support, Jerusalem has consistently and blatantly flouted UN resolutions requiring it to withdraw from land seized and occupied in war. Israel is the only Middle Eastern state known to possess genuine and lethal weapons of mass destruction. By turning a blind eye, the US has effectively scuttled its own increasingly frantic efforts to prevent such weapons from falling into the hands of other small and potentially belligerent states. Washington’s unconditional support for Israel even in spite of (silent) misgivings is the main reason why most of the rest of the world no longer credits our good faith.
It is now tacitly conceded by those in a position to know that America’s reasons for going to war in Iraq were not necessarily those advertised at the time. For many in the current US administration, a major strategic consideration was the need to destabilize and then reconfigure the Middle East in a manner thought favorable to Israel. This story continues. We are now making belligerent noises toward Syria because Israeli intelligence has assured us that Iraqi weapons have been moved there — a claim for which there is no corroborating evidence from any other source. Syria backs Hezbollah and the Islamic Jihad: sworn foes of Israel, to be sure, but hardly a significant international threat. However, Damascus has hitherto been providing the US with critical data on al-Qaeda. Like Iran, another longstanding target of Israeli wrath whom we are actively alienating, Syria is more use to the United States as a friend than an enemy. Which war are we fighting?
In welke oorlogen zal Israel het Westen meeslepen, wanneer nu al zijn Marine — uitgerust met nucleaire raketten in nucleaire onderzeeërs die het van Duitsland heeft gekocht — deelneemt aan NAVO-oefeningen in het uiterst instabiele Midden-Oosten? Tony Judt:
Israeli politicians have been actively contributing to their own difficulties for many years; why do we continue to aid and abet them in their mistakes? The US has tentatively sought in the past to pressure Israel by threatening to withhold from its annual aid package some of the money that goes to subsidizing West Bank settlers. But the last time this was attempted, during the Clinton administration, Jerusalem got around it by taking the money as ‘security expenditure.’ Washington went along with the subterfuge (uitvlucht. svh), and of $10 billion of American aid over four years, between 1993 and 1997, less than $775 million was kept back. The settlement program went ahead unimpeded. Now we don’t even try to stop it.
This reluctance to speak or act does no one any favors. It has also corroded American domestic debate. Rather than think straight about the Middle East, American politicians and pundits slander our European allies when they dissent, speak glibly and irresponsibly of resurgent anti-Semitism when Israel is criticized, and censoriously rebuke any public figure at home who tries to break from the consensus.
Met iets andere woorden, de mainstream-consensus, waarvan alleen het westerse militair-industrieel complex profiteert. Diezelfde principeloze consensus heeft in Nederland ertoe geleid dat begin november 2017 de meerderheid van de Tweede Kamer een motie aannam ‘die de aanhoudende anti-Israël houding van de Verenigde Naties veroordeelt,’ kennelijk in de overtuiging dat de voortdurende Israelische schendingen van het internationaal recht in het algemeen en de mensenrechten in het bijzonder niet ‘aanhoudend’ bekritiseerd mogen worden.
Today, non-Israeli Jews feel themselves once again exposed to criticism and vulnerable to attack for things they didn’t do. But this time it is a Jewish state, not a Christian one, which is holding them hostage for its own actions. Diaspora Jews cannot influence Israeli policies, but they are implicitly identified with them, not least by Israel’s own insistent claims upon their allegiance. The behavior of a self-described Jewish state affects the way everyone else looks at Jews. The increased incidence of attacks on Jews in Europe and elsewhere is primarily attributable to misdirected efforts, often by young Muslims, to get back at Israel. The depressing truth is that Israel’s current behavior is not just bad for America, though it surely is. It is not even just bad for Israel itself, as many Israelis silently acknowledge. The depressing truth is that Israel today is bad for the Jews.
In a world where nations and peoples increasingly intermingle and intermarry at will; where cultural and national impediments to communication have all but collapsed; where more and more of us have multiple elective identities and would feel falsely constrained if we had to answer to just one of them; in such a world Israel is truly an anachronism. And not just an anachronism but a dysfunctional one. In today’s ‘clash of cultures’ between open, pluralist democracies and belligerently intolerant, faith-driven ethno-states, Israel actually risks falling into the wrong camp,
zo verwoordde Judt de zelfvernietigingsdrang van zionistische Joden, en hun joodse achterban in het Westen, daarbij gesteund door de geopolitieke belangen van de christelijke wereld, die eeuwenlang joodse Europeanen tot slachtoffer hebben gemaakt. ‘L'histoire se répète,’ en zoals Marx besefte, ‘eerst als tragedie, de tweede keer als farce,’ want als de mens zelfs nu nog niet beseft dat ‘wie het zwaard hanteert door het zwaard [zal] omkomen,’ is een dwaas, die niet moet klagen zodra hem de rekening wordt gepresenteerd. ‘Which war are we fighting?’ En waarom? Hier gaat op wat de Poolse journalist en schrijver Ryszard Kapuściński constateerde in het kort voor zijn dood in 2007 verschenen boek De Ander toen hij waarschuwde dat één van de problemen
in de contacten tussen Wij en Zij, de Anderen, het feit [is] dat alle beschavingen een neiging tot narcisme vertonen. Hoe sterker een beschaving is, des te sterker zal deze neiging zich manifesteren. Deze tendens duwt beschavingen in de richting van conflicten met de Anderen, wekt daarin arrogantie en de lust tot domineren. Dit gaat altijd gepaard met minachting voor de Anderen.
De bereisde Kapuściński benadrukte dat
narcisme wordt gecamoufleerd door allerlei soorten retoriek, meestal die van de uitverkoren natie, of van de natie die is aangewezen om de verlossingsmissie in vervulling te doen gaan, of beide cliché’s tegelijk,
zoals het ‘exceptionalism’ waaraan de Amerikaanse elite het recht ontleent om desnoods met grootscheeps geweld de rest van de wereld te dwingen een kopie van de VS te worden. Een ander voorbeeld is natuurlijk het joodse geloof ‘het uitverkoren volk’ te zijn, wanneer dit niet opgevat wordt als een plicht om de wereld de waarheid te onderwijzen over God, maar als het recht van Israel om te domineren over de niet-uitverkorenen. In The Chosen Peoples. America, Israel and the Ordeals of Divine Election (2010) zetten de auteurs Todd Gitlin en Liel Leibovitz uiteen dat vanaf het begin als een natie de Amerikaanse elite naar een zo groot mogelijk imperium streefde, in de rotsvaste overtuiging dat aldus was voorbeschikt door haar protestants-christelijke God, die 'het beloofde land' in de 'Nieuwe Wereld' aan de genocidale witte Europese kolonisten had geschonken. De joods-Amerikaanse hoogleraar Gitlin en de Joods-Israelische voormalige officier van de Israelische strijdkrachten Leibovitz tonen aan dat ‘[m]any of those who expounded on such themes during the Revolutionary War envisioned continental expansion as the proof of America’s divinity,’ en dat
increasingly, many argued that faith in Providence would be rewarded in a worldly, indeed territorial fashion. Such was the case with Ezra Stiles, the president of Yale and a leading exponent of the Christian-republican synthesis. Stiles, convinced that ‘true religion’ was necessary to perfect ‘our system of dominion and civil polity,’ greeted what he called ‘God’s American Israel,’ with Washington cast as ‘the American Joshua,’ in a sermon on May 8, 1783, titled ‘The United States Elevated to Glory and Honor.’ Stiles’s text was Deuteronomy 26:19, Moses’s declaration that the Lord would elevate his ‘holy people’ ‘high above all nations.’ In Stiles’s vision, America’s ascendency in world trade would fulfill biblical prophecy.
Gitlin en Leibovitz concluderen tenslotte aan het eind van hun boek dat
At the heart of the special friendship between Israel and America lies an extraordinary spiritual-cum-ideological bond: their unshakable attachment to the wild idea of divine election, which, however dampened, however sublimated, continues to ripple beneath the surface of everyday events. […]
Wars flared up, from which the chosen people emerged triumphant. With time, this culture of victory shaped the settlers’ sense of their missions. An aura of choseness hovered around them, a heavenly mandate. It was interpreted as a license to expand in time and in space, godly proof that they were, indeed, most deserving. In the real world, on the earth that human beings share, these beliefs were often translated into marching orders and military commands. The beliefs became the ghosts in the machines of statehood. While seldom articulated anymore in so many words, these beliefs never evaporated. They sank into the nations’ collective unconscious. As metaphysical as this may sound, we see no better interpretation of the know facts than to conclude that the foundation of chosenness remains eternally present.
When a people declare themselves chosen, or act as if they are, or were, there is no rolling back the history that ensues. The clock cannot be reset to zero. We cannot choose to be unchosen. We cannot end the ordeal. The cycles of race hatred, revenge, and war cannot be rescinded (herroepen. svh), erased from memory. History is unsparing (mild. svh).
The concept of chosenness leaves many Israelis and Americans baffled and ill at ease. For educated, largely secular Westerners to credit a biblical notion for the birth of nations seems a tall — even archaic — order… The subject of chosenness would seem best left to the true believers, the zealous minority who, in both countries, have fashioned theologies of divine election into agendas of narrowness and aggression.
Maar over deze wijsheid beschikt Ian Buruma, met zijn geadopteerde ‘Joodse’ identiteit, geenszins. Fundamentele kritiek wordt door hem veroordeeld. Vanuit zijn simplistisch manicheïsme wordt zij gezien als een poging om Israel en de VS te stigmatiseren als de ‘kwaadaardigste en gevaarlijkste machten in de wereld.’ Bestraffend voegt hij hieraan toe dat dit ‘niet een nieuwe visie’ is aangezien vóór
de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets [was] wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan.
Alleen door oprechte kritiek te criminaliseren kan hij het archaïsche beeld van het uitverkoren zijn, met zijn ‘agendas of narrowness and aggression’ proberen overeind te houden, ten koste van iedereen die een andere mens-- en wereldbeeld heeft. Dit alles verklaart tevens hoe mijn oude vriend zonder enige ironie onder de kop ‘Pax Americana nadert haar einde’ nu al orakelt dat ‘we ons [zullen] moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Wat moet er van de mensheid worden zonder de uitverkorenen, nietwaar? Volgende keer meer.
de tweede wereld oorlog vijandigheid ten opzichte van de VS en de Joden (Israel bestond toen natuurlijk nog niet) iets [was] wat eerder te vinden was in extreem rechtse, en zelfs niet zo extreem rechtse kringen. Aan Joods en Amerikaanse materialisme zou de westerse beschaving ten onder gaan.
Alleen door oprechte kritiek te criminaliseren kan hij het archaïsche beeld van het uitverkoren zijn, met zijn ‘agendas of narrowness and aggression’ proberen overeind te houden, ten koste van iedereen die een andere mens-- en wereldbeeld heeft. Dit alles verklaart tevens hoe mijn oude vriend zonder enige ironie onder de kop ‘Pax Americana nadert haar einde’ nu al orakelt dat ‘we ons [zullen] moeten voorbereiden op een tijd waarin we met weemoed terugkijken op het betrekkelijk goedaardige imperialisme uit Washington.’ Wat moet er van de mensheid worden zonder de uitverkorenen, nietwaar? Volgende keer meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten