donderdag 13 augustus 2020

Ian Buruma's Civilisatie 7


Met de bravoure van een populistische politicus liet de broodschrijver Ian Buruma op 4 augustus 2020 de Engels sprekende wereld weten dat ‘A bloody century of foreign invasions does not excuse bellicose Chinese nationalism,’ om en passent de retorische vraag op te werpen: 

Does China represent an existential threat to the ‘free world’?


https://www.project-syndicate.org/commentary/trump-hypocritical-china-policy-by-ian-buruma-2020-08 


Buruma suggereert van wel wanneer hij stelt dat:


China’s vast wealth means that it can also afford to bully governments into buying Chinese technology, despite security concerns. 


Eerder al had hij met grote stelligheid beweerd dat zowel Rusland als China ‘mafia societies,’ zijn, terwijl de VS in zijn ogen een ‘force for good’ blijft, zo ‘goed’ zelfs dat mijn oude vriend Ian        de Europeanen adviseerde niet te ‘verwachten’ dat ‘the US the dirty work for us,’ zal blijven doen, maar dat de NAVO-landen verplicht zijn ‘more of its burden,’ op zich te nemen, waardoor ‘we too must do the dirty work, and take the risk of being held accountable’ voor de daaruit onvermijdelijk voortvloeiende oorlogsmisdaden. Buruma negeert hierbij het feit dat een dergelijk advies eerder kenmerkend is voor een consigliere van de eerste de beste capo van de mafia, dan voor een zogeheten westerse liberaal, die claimt de Verlichtingsidealen na te streven. Ook Ian beseft dat ‘Alle grootmachten hun slagkracht inzetten om anderen te dwingen te volgen,’ en voegde hieraan toe dat ‘The US did so during the Cold War, and has sometimes done so since, to the detriment of the democratic freedoms of others.’ Typerend is zijn gebruik van eufemismen, in een poging massale moordpartijen en grootschalige repressie te verhullen. En hoewel deze Amerikaanse terreur het leven van vele tientallen en soms zelfs honderden miljoenen mensen heeft geteisterd, voegt Buruma, als stem van de ‘urban elites,’ hier opgewekt aan toe:


But at least the US has not been, on the whole, ideologically hostile to those freedoms, in the way that Chinese leaders are.


Het is een voorbeeld van de mentaliteit van iemand die niet alleen hoogleraar ‘Democracy, Human Rights, and Journalism at Bard College’ in de VS is, maar die bovendien de ‘Erasmus Prize’ ontving vanwege ‘an especially important contribution to culture, society or social science in Europe.’ Hiermee wordt nog eens onderstreept dat het establishment nooit en nergens huiverig is voor de inzet van ‘smerig werk’ ter handhaving van de neoliberale status quo, die 26 individuen op aarde zo rijk heeft gemaakt dat zij nu evenveel bezitten als de helft van de mensheid tezamen. Wonderlijk genoeg ontmaskeren de propagandisten zichzelf, en aldus staat eveneens Buruma symbool voor de zotheid die Erasmus zo treffend aan de kaak stelde. Het gekrakeel over de vermeende Russische interventie tijdens de Amerikaanse presidentsverkiezing van 2016 is ook nog eens buitengewoon hypocriet, gezien het feit dat de Verenigde Staten zelf:


performed at least 81 overt and covert known interventions in foreign elections during the period 1946–2000. Another study found that the U.S. engaged in 64 covert and six overt attempts at regime change during the Cold War. Following the dissolution of the Soviet Union, the United States has led or supported wars to determine the governance of a number of countries.

https://en.wikipedia.org/wiki/United_States_involvement_in_regime_change 




De naoorlogse Amerikaanse politiek van ‘regime change’ begon weliswaar al in 1945 in China, maar ontwikkelde zich pas in 1953 als onlosmakelijk onderdeel van Washington's  buitenlandse politiek toen de CIA erin slaagde de democratisch gekozen Mossadeq-regering in Iran ten val te brengen, nadat zij ‘een reeks progressieve sociale en politieke hervormingen’ had geïntroduceerd, ‘zoals sociale zekerheid, huurbescherming en landhervormingen. Het meest opmerkelijke beleidsonderdeel was echter de nationalisering van de Iraanse olie-industrie, die onder Britse controle was sinds 1913.’ Een dergelijke hervormingspolitiek duldde het establishment in Washington en op Wall Street niet, en wel omdat dit een verkeerd voorbeeld gaf aan andere ontwikkelingslanden; de macht accepteert geen tegenspraak. Democratie is leuk en aardig zolang het de financiële, economische en/of geopolitieke belangen van de westerse elite blijft dienen.  Zo niet dan moet de autonomie razendsnel de kop in worden gedrukt. En dus zorgde de CIA ervoor dat het jaar daarna de democratisch gekozen regering van Guatemala met geweld uit het zadel werd gewipt, omdat de regering van president Jacobo Árbenz het parasitaire systeem van grootgrondbezit begon aan te pakken. Ook de gevolgen van die interventie, een misdaad volgens het internationaal recht aangezien zij een ernstige schending was van de soevereiniteit van een ander land, zijn vandaag de dag nog merkbaar. Op 26 november 2010 schreef ik op mijn weblog het volgende:


Voor me op mijn bureau ligt een brief van Unicef, het kinderfonds van de Verenigde Naties. Op de enveloppe staat:


‘Bijna 1 miljoen kinderen in Guatemala zijn ondervoed. Zij willen maar één ding: zonder honger naar bed.’


Dit was het resultaat van het feit dat Washington in 1954 de democratie had vernietigd. Voor de geïnteresseerde: Wikipedia schetst de achtergrond die noodzakelijk is om te weten hoe kenmerkend het Guatemalteekse drama is voor de Amerikaanse buitenlandse politiek, en hoe misdadig Ian Buruma’s beweringen zijn wanneer hij beweert dat ‘in tegenstelling tot de Chinese leiders de Verenigde Staten in het algemeen niet ideologisch vijandig is geweest tegenover’ de liberale ‘vrijheden.’ Nu de werkelijkheid. Wikipedia bericht over Guatemala:


Colonel Jacobo Árbenz Guzmán. September 14, 1913 – January 27, 1971) was a Guatemalan military officer and politician who served as Defense Minister of Guatemala from 1944–1951, and as President of Guatemala from 1951 to 1954.


He was ousted in a coup d'état engineered by the United States government and CIA, and was replaced by a military junta, headed by Colonel Carlos Castillo. He went into exile after the coup and died in Mexico in 1971...


In the 1890s, the United States began to implement the Monroe Doctrine, pushing out European colonial powers and establishing U.S. hegemony over resources and labor in Latin American nations. The dictators that ruled Guatemala during the late 19th and early 20th century were generally very accommodating (goedgezind. svh) to U.S. business and political interests. So unlike other Latin American nations, such as Haiti, Nicaragua and Cuba, the U.S. did not have to use overt military force to maintain dominance in Guatemala, and the Guatemalan military/police worked closely with the U.S. military and State Department to secure U.S. interests. The Guatemalan government exempted several U.S. corporations from paying taxes, privatized and sold off publicly owned utilities, and gave away huge swaths of public land.


In 1930, the dictator General Jorge Ubico came to power, backed by the United States, and initiated one of the most brutally repressive governments in Central American history. He created a widespread network of spies and informants, and had large numbers of political opponents tortured and put to death. A wealthy aristocrat (with an estimated income of $215,000 per year, in 1930s dollars) and a staunch anti-communist, he consistently sided with landowners and urban elites in disputes with peasants. He implemented a system of debt slavery and forced labor, and passed laws allowing landowners to execute workers as a 'disciplinary' measure. He also openly identified as a fascist; he admired Mussolini, Franco, and Hitler, saying at one point: 'I am like Hitler. I execute first and ask questions later.' Ubico was disdainful of the indigenous population, calling them 'animal-like,' and stated that to become 'civilized' they needed mandatory military training, comparing it to 'domesticating donkeys.' He gave away hundreds of thousands of hectares to the United Fruit Company (UFCO) and exempted them from taxes, and allowed the U.S. military to establish bases in Guatemala.


Ubico considered himself to be 'another Napoleon.' He dressed ostentatiously, and surrounded himself with statues and paintings of the emperor, regularly commenting on the similarities between their appearances. He militarized numerous political and social institutions — including the post office, schools, and symphony orchestras — and placed military officers in charge of many government posts. He frequently travelled around the country performing 'inspections,' in dress uniform, followed by a military escort, a mobile radio station, an official biographer, and cabinet members.


Ubico's repressive policies and arrogant demeanor eventually led to a widespread popular insurrection, led by middle-class intellectuals, professionals, and junior army officers. In July 1, 1944 Ubico resigned from office amidst a general strike and nationwide protests. Initially, he had planned to hand over power to the former director of police, General Roderico Anzueto, who he felt he could control. But his advisors noted that Anzueto's pro-Nazi sympathies had made him very unpopular, and that he would not be able to control the military. So Ubico instead chose to select a triumvirate of Major General Bueneventura Piñeda, Major General Eduardo Villagrán Ariza, and General Federico Ponce Vaides. The three generals promised to convene the national assembly to hold an election for a provisional president, but when the congress met on July 3, soldiers held everyone at gunpoint and forced them to vote for General Ponce, rather than the popular civilian candidate Dr. Ramón Calderón. Ponce, who had previously retired from military service due to alcoholism, took orders from Ubico and kept many of the officials who had worked in the Ubico administration. The repressive policies of the Ubico administration were continued.


Opposition groups began organizing again, this time joined by many prominent political and military leaders, who deemed the Ponce regime unconstitutional. Among the military officers in the opposition were Jacobo Árbenz and Major Franciso Javier Araña. Ubico had fired Árbenz from his teaching post at the Escuela Politécnica, and since then Árbenz had been in El Salvador, organizing a band of revolutionary exiles. On October 19, 1944 a small group of soldiers and students, led by Árbenz and Arana, attacked the National Palace.


By 1950, a handful of U.S. corporations controlled Guatemala's primary electrical utilities, the nation's only railroad, and the banana industry, which was Guatemala's chief agricultural export industry. By the mid-1940s, Guatemalan banana plantations accounted for more than one quarter of all of United Fruit Company's production in Latin America.



U.S.-backed and financed military tyrants of Guatemala 1954.



Election


In March 1951, Árbenz assumed the presidency after Guatemala's second-ever universal-suffrage election, marking the first peaceful transition of power in Guatemala's history. He campaigned as a reformer and garnered 60% of the vote by promising to make Guatemala an economically independent, socialist state that would shed its colonial-era dependence on the U.S. His predecessor, Juan José Arévalo, had successfully begun a series of reforms to open the political process to all citizens. Arévalo's extension of voting and labor rights threatened the power of the traditional elite and led to more than twenty failed coup attempts to oust him.


Land reform


Arbenz set land reform as his central goal as only 2 % of the population owned 70 % of the land.


Árbenz continued Arévalo's reform agenda and, in June 1952, his government enacted an agrarian reform program. The agrarian reform law (decree 900) gave the government power to expropriate only uncultivated portions of large plantations. Estates of up to 670 acres (2.7 km2) were exempted if at least two-thirds of the land was cultivated; also exempt were lands that had a slope of more than 30 degrees (a significant exemption in mountainous Guatemala). The land was then allocated to individual families. Owners of expropriated land were compensated according to the worth of the land claimed in May 1952 tax assessments. Land was paid for in twenty-five year bonds with a 3 percent interest rate. Arbenz himself, a landowner through his wife, gave up 1,700 acres (7 km2) of his own land in the land reform program.


While Árbenz's proposed agenda was welcomed by impoverished peasants who made up the majority of Guatemala's population, it provoked the ire of the upper landowning classes, powerful U.S. corporate interests, and factions of the military, who accused Árbenz of bowing to Communist influence. This tension resulted in noticeable unrest in the country. Carlos Castillo, an army officer, rebelled at the Aurora airport in the early 1950s, was defeated and shot, surviving his injuries. Castillo then spent some time in a Guatemalan prison before escaping and going into exile in 1951.


Coup


May 1975 CIA internal memo, released under the Freedom of Information Act, describing the CIA's role in the overthrow of Árbenz. Instability, combined with Árbenz's relative tolerance of Guatemalan Party of Labour (PGT) and other leftists influences, prompted the CIA to draw up a contingency plan entitled Operation PBFORTUNE in 1951. It outlined a method of ousting Árbenz if he were deemed a Communist threat in the hemisphere.


The United Fruit Company — now renamed Chiquita — a U.S.-based corporation, was also threatened by Árbenz's land reform initiative. United Fruit was Guatemala's largest landowner, with 85% of its holdings uncultivated, vulnerable to Árbenz's reform plans. In calculating its tax obligations, United Fruit had consistently (and drastically) undervalued the worth of its holdings. In its 1952 taxes, it claimed its land was only worth $3 per acre. When, in accordance with United Fruit's tax claims, the Árbenz government offered to compensate the company at the $3 rate, the company claimed the land's true value was $75/acre but refused to explain the precipitous jump in its own determination of the land's value.


In 1952, the Guatemalan Party of Labour was legalized; Communists subsequently gained considerable minority influence over important peasant organizations and labor unions, but not over the governing political party and won only four seats in the 58-seat governing body. The CIA, having drafted Operation PBFORTUNE, was already concerned about Árbenz's potential Communist ties. United Fruit had been lobbying the CIA to oust reform governments in Guatemala since Arévalo's time but it wasn't until the Eisenhower administration that it found an ear in the White House. In 1954, the Eisenhower administration was still flush with victory from its covert operation to topple the Mossadegh government in Iran the year before. On February 19, 1954, the CIA began Operation WASHTUB, a plan to plant a phony Soviet arms cache in Nicaragua to demonstrate Guatemalan ties to Moscow.


As it happened, WASHTUB was unnecessary. In May 1954, Czechoslovak weaponry arrived in secret into Guatemala aboard the Swedish ship Alfhem. The ship's manifests had been falsified as to the nature of its cargo. The U.S. took this as final proof of Árbenz's Soviet links. The Czechoslovaks supplied, for cash down, obsolete and barely functional German WWII weaponry.


'The direct contacts between the Soviet Union and the Árbenz Government consisted of one Soviet diplomat working out an exchange of bananas for agricultural machinery, which fell through because neither side had refrigerated ships. The only other evidence of contact the CIA found after the operation were two bills to the Guatemalan Communist Party from a Moscow bookstore, totalling $22.95.'


The Árbenz government was convinced a U.S.-sponsored invasion was imminent: it had previously released detailed accounts of the CIA's Operation PBFORTUNE (called the White Papers) and perceived US actions at the OAS convention in Caracas that year as a lead-up to intervention. The administration ordered the CIA to sponsor a coup d'état, code-named Operation PBSUCCESS that toppled the government. Árbenz resigned on June 27, 1954 and was forced to flee, seeking refuge in the Mexican Embassy.


After the coup, Frank Wisner (hoge Amerikaanse CIA-functionaris. svh) organized an operation called PBHistory to secure Árbenz Government documents. PBHistory aimed to prove Soviet control of Guatemala and, in so doing, hopefully provide actionable intelligence with regard to other Soviet connections and personnel in Latin America. Wisner sent two teams who, with the help of the Army and Castillo Armas's junta, gathered 150,000 documents. Ronald M. Schneider, an extra-Agency researcher who later examined the PBHistory documents, found no traces of Soviet control and substantial evidence that Guatemalan Communists acted alone, without support or guidance from outside the country.

http://en.wikipedia.org/wiki/Jacobo_Árbenz_Guzmán 


Veelzeggend is tevens dat de beleidsbepalende Wisner ‘suffered a serious breakdown in September 1958. He was diagnosed as manic depressive and received electroshock therapy.’

https://en.wikipedia.org/wiki/Frank_Wisner 


Ondanks al deze door Ian Buruma verzwegen feiten, die aangevuld kunnen worden met vele tientallen andere voorbeelden is deze liberale hoogleraar vol lof over de Amerikaanse inspanningen  met betrekking tot het ‘beschermen van de vrijheid van meningsuiting en andere democratische rechten tegen de Chinese pogingen om ze te verzwakken.’ Hoewel hij niet met concrete voorbeelden komt, verzuimd hij wel te vermelden dat vandaag de dag 60 procent van de Amerikaanse marinevloot voor de kust van China patrouilleert, en onder andere op die manier de spanning blijft opvoeren. Dit gaat natuurlijk een keer fout, zoals de geschiedenis keer op keer heeft aangetoond. Al in 1958 waarschuwde de prominente Amerikaanse socioloog C. Wright Mills dat ‘de directe oorzaak van de Derde Wereldoorlog zijn voorbereiding’ is. En, zoals bekend, begint het voorbereiden van een oorlog altijd en overal met het manipuleren van de publieke opinie door de mainstream-media. Geen zinnig mens zal ooit een wapen opnemen om in georganiseerd verband anderen te vermoorden of te verminken. Het is de voornaamste functie van mainstream-opiniemakers om de geest van de massa rijp te maken voor massaal geweld. Des te dreigender het externe geweld van de zelfgekozen ‘vijand’ kan worden afgebeeld, des te makkelijker het voor de macht is om de afbrokkelende interne cohesie te herstellen. De joodse Nobelprijswinnaar Literatuur (1981), Elias Canetti, schreef in dit verband in zijn studie Massa & Macht (1960) over leiders:


Het bedrog is volkomen. Het is het bedrog van alle leiders. Zij doen het zo voorkomen alsof zij hun mensen in de dood voorgaan. In werkelijkheid echter sturen ze hen vooruit de dood in, om zelf langer in leven te blijven. De list is altijd dezelfde. De leider wil overleven; daaruit put hij zijn kracht. Als hij vijanden heeft om te overleven is het goed; zo niet, dan heeft hij eigen mensen. In elk geval gebruikt hij beiden, afwisselend of tegelijkertijd. De vijanden gebruikt hij openlijk, daar zijn ze immers vijanden voor. Zijn eigen mensen kan hij slechts verkapt gebruiken.


Canetti voegde hieraan toe:


Of hij al dan niet metterdaad door vijanden wordt belaagd, altijd zal hij een gevoel hebben bedreigd te zijn. De gevaarlijkste dreiging gaat uit van zijn eigen mensen, die hij altijd beveelt, die in zijn naaste omgeving verkeren, die hem goed kennen. Het middel tot zijn bevrijding, waarnaar hij niet zonder aarzeling grijpt maar waarvan hij geenszins geheel afziet, is het plotselinge bevel tot massadood. Hij begint een oorlog en stuurt zijn mensen naar de plaatsen waar ze moeten doden. Velen van hen zullen daarbij zelf omkomen. Hij zal er niet rouwig om zijn. Hoe hij zich naar buiten toe ook mag voordoen, het is een diepe en verborgen noodzaak voor hem dat ook de gelederen van zijn eigen mensen uitgedund worden. 




Zolang er oorlog is, of op z’n minst een al dan niet kunstmatig gecreëerde dreiging van buitenaf, zolang er een vijand bestaat die uitgeroeid moet worden, kan de machtige moeiteloos overleven. Vanzelfsprekend is in een massamaatschappij daarbij de rol van de massamedia onmisbaar. De ‘corporate press’ dient elke dag weer de officiële versie van de werkelijkheid te presenteren. Die moet bijvoorbeeld, zoals Ian Buruma op de World’s Opinion Page van 8 januari 2019 deed, het publiek overtuigen dat tot de komst van president Trump de VS ‘a force for good’ was, ‘a model of freedom and openness.’ Tegelijkertijd vergeleek mijn oude vriend ‘China and Russia’ met ‘mafia societies.’ De zwart-wit voorstelling van de realiteit speelt in op de noodzaak van de macht van zoveel mogelijk simplisme. Milan Kundera verwoordde dit als volgt:


De mens wenst zich een wereld waarin het goed en het kwaad duidelijk van elkaar te onderscheiden zijn, want in hem huist het ingeschapen en ontembare verlangen te oordelen alvorens te begrijpen.


Kundera wees er daarbij op dat


[j]e je de toekomst wel [kunt] voorstellen zonder de klassenstrijd of zonder de psychoanalyse, maar niet zonder de onweerstaanbare opkomst van pasklare ideeën die, ingevoerd in computers, gepropageerd door de massamedia, het gevaar met zich meebrengen binnenkort een macht te worden die elk oorspronkelijk en individueel denken verplettert en zo de werkelijke essentie van de Europese cultuur van onze tijd verstikt.


Als bewonderaar van Gustave Flaubert's werk, stelde Milan Kundera dat 'het meest schokkende' in diens 'visie op de dwaasheid' het feit is dat: 


de dwaasheid niet vervaagt ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!


In 1983 wierp Kundera tijdens een lezing in het hol van de leeuw, de Verenigde Staten, de vraag op waar de obsessieve drang vandaan kwam om de wereld te willen overheersen: 


Om rijker te zijn? Gelukkiger? Nee. De agressiviteit van het geweld is volmaakt ongeïnteresseerd, ongemotiveerd, ze wil alleen maar haar willen; ze is het zuiver irrationele. Kafka en Hasek confronteren ons... met deze reusachtige paradox: gedurende het tijdperk van de Moderne Tijd vernietigde de cartesiaanse rede één voor één alle uit de middeleeuwen geërfde waarden. Maar op het moment van de totale overwinning van de rede maakt het zuiver irrationele (het geweld dat niet meer wil dan z'n willen) zich meester van het wereldtoneel, omdat er geen enkel aanvaard waardesysteem meer is dat het in de weg zou kunnen staan.


Vanuit dit inzicht wordt begrijpelijk waarom de mainstream-journalistiek niets anders doet dan het bedrijven van propaganda voor het heersende systeem. De westerse journalisten van de ‘corporate press’ functioneren als priesters van het Vooruitgangsgeloof, dat niet zonder een vijand-beeld kan bestaan. En daarbij is het volgens Kundera:


niet zo belangrijk dat in de verschillende organen van de media de verschillende politieke belangen tot uiting komen. Achter het uiterlijke verschil heerst een en dezelfde geest. Je hoeft de Amerikaanse en Europese opiniebladen maar door te kijken, van rechts zowel als links, van Time tot Der Spiegel: in al die bladen tref je dezelfde kijk op het leven aan, die zich in dezelfde volgorde waarin hun inhoudsopgave is opgebouwd weerspiegelt, in dezelfde rubrieken, dezelfde journalistieke aanpak, dezelfde woordkeus en stijl, in dezelfde artistieke voorkeuren en in dezelfde hiërarchie van wat ze belangrijk en onbeduidend achten. De gemeenschappelijke geestesgesteldheid van de massamedia, die schuilgaat achter hun politieke verscheidenheid is de geest van de tijd.


Het propagandistisch simplisme van de ‘vrije pers,’ die tot een massale culturele deprivatie heeft geleid, staat lijnrecht tegenover de complexiteit van de roman, met al haar subtiele gelaagdheden. Het is ook niet vreemd dat Gustave Flaubert het simplisme van de journalistiek verafschuwde. Al in 1866 schreef de Franse auteur in een brief aan een vriendin: 


U heeft het over de verdorvenheid van de pers; die maakt mij zo doodziek dat kranten me een regelrechte lichamelijke walging bezorgen. Ik lees liever helemaal niets dan die verfoeilijke lappen papier. Maar men doet al het mogelijke om er iets belangrijks van te maken. Men gelooft erin en men is er bang voor. Dat is de wortel van het kwaad. Zolang de eerbied voor het gedrukte woord niet uit de wereld is geholpen, komen wij geen stap verder. Breng het publiek de liefde voor het grote bij en het zal de kleine dingen in de steek laten, of liever gezegd het zal de kleine dingen zichzelf laten uitschakelen. Ik beschouw het als een van de gelukkigste omstandigheden van mijn leven dat ik niet in kranten schrijf. Het doet mijn beurs geen goed, maar mijn geweten vaart er wel bij en dat is het voornaamste.


Vijf jaar later waarschuwde hij in een brief aan George Sand: 


De hele droom van de democratie bestaat uit het verheffen van de proletariër tot het domheidspeil van de burgerman. Die droom is al gedeeltelijk verwezenlijkt. Hij leest dezelfde kranten en heeft dezelfde hartstochten.


Flaubert’s kijk op de psyche van de moderne massamens ontmaskerde ondermeer het waanidee dat ondanks de vooruitgang de dwaasheid zou wijken, een illusie die volgens Kundera ‘de grootste ontdekking was van een eeuw die zo trots was op haar wetenschappelijke rede.’ Immers, ’de dwaasheid vervaagt niet ten overstaan van de wetenschap, de techniek, de vooruitgang of het moderne, integendeel, met de vooruitgang gaat ook zij vooruit!’ De ‘moderne dwaasheid betekent niet de onwetendheid, maar de gedachteloosheid van pasklare ideeën,’ waardoor de: 


flaubertiaanse ontdekking voor de toekomst van de wereld belangrijker [is] dan de meest schokkende gedachten van Marx of Freud. 


Zo'n tachtig jaar nadat Flaubert zijn Emma Bovary bedacht had, in de jaren dertig van de vorige eeuw (negentiende eeuw. svh), zal een ander groot romancier, Hermann Broch, spreken over de heroïsche inspanningen van de moderne roman die zich verzet tegen de golf van kitsch, maar er tenslotte door gevloerd zal worden. Het woord kitsch verwijst naar de houding van degene die tot elke prijs zoveel mogelijk mensen wil behagen. Om te behagen dien je je te conformeren aan wat iedereen wenst te horen, in dienst te staan van de pasklare ideeën, in de taal van de schoonheid en de emotie. Hij beweegt ons tot tranen van zelfvertedering over de banaliteiten die wij denken en voelen. Na meer dan vijftig jaar wordt de kernspreuk van Broch nu alleen nog maar meer waar. Op grond van de dwingende noodzaak te behagen en zo de aandacht van het grootst mogelijke publiek te trekken, is de esthetiek van de massamedia onvermijdelijk die van de kitsch en naarmate de massamedia ons gehele leven meer omsluiten en infiltreren, wordt de kitsch onze dagelijkse esthetiek en moraal. 


Binnen de hierboven beschreven context is duidelijk welke desastreuze rol de mainstream-media in het Westen spelen. Met deze werkelijkheid als achtergrond dient men Buruma’s propaganda op de World’s Opinion Page van 8 januari 2019 te lezen. Mijn oude vriend beweerde toen dat tot de komst van president Trump de VS ‘a force for good’ was. Bovendien hamerde hij erop dat:


even if the end of Pax Americana does not result in military invasions, or world wars, we should ready ourselves for a time when we might recall the American Empire with fond nostalgia.

https://www.project-syndicate.org/commentary/life-after-american-hegemony-by-ian-buruma-2017-06 


Met ‘weemoed’ zal, volgens Buruma, de witte man binnen afzienbare tijd terugkijken naar de hoogtijdagen van de westerse terreur. Meer hierover  de volgende keer.






Geen opmerkingen:

Peter Flik en Chuck Berry-Promised Land

mijn unieke collega Peter Flik, die de vrijzinnig protestantse radio omroep de VPRO maakte is niet meer. ik koester duizenden herinneringen ...