INTERVIEWÖZCAN AKYOL
‘Ik vond dat een keer gezegd moest worden dat het Nederlandse literaire wereldje totaal corrupt is’
Elitair, arrogant en zelfgenoegzaam: het thema ‘rebellen en dwarsdenkers’ inspireerde Özcan Akyol, de auteur van het Boekenweekessay, tot een tirade tegen de literaire wereld.
‘Vanaf het moment dat ik de literaire wereld binnenstapte, heb ik me verbaasd over hoe het eraan toeging’, zegt schrijver Özcan Akyol (35). In 2012 debuteerde hij met Eus, in 2016 volgde zijn tweede roman Toerist. Zaterdag ligt Generaal zonder leger in de winkel, het essay dat hij in opdracht van de CPNB schreef ter gelegenheid van de 85ste Boekenweek. Het thema – rebellen en dwarsdenkers – inspireerde Akyol tot een tirade tegen het naar zijn mening elitaire, arrogante en zelfgenoegzame literaire wereldje. Tijdens de Boekenweek zoekt hij dagelijks schrijvers op voor het programma Dwarse denkers (NPO2).
Waar verbaasde je je precies over?
‘Over de beurzen die door het Letterenfonds worden toegekend aan schrijvers die niks kunnen, maar wel heel hoogdravend doen over hun moeilijke leven in de hoofdstad. Over de samenstelling van literaire jury’s. Over schrijvers die andere schrijvers recenseren – dat kom je in geen enkele andere bedrijfstak tegen. Ik zag allemaal mensen die het enorm eens waren met elkaar en dacht: waarom komt niemand hiertegen in opstand? Ik ben begonnen met het bijhouden van een zwartboek, zo noemde ik het, waarin ik opschreef wat er niet deugt en dat heb ik voor dit essay gebruikt.’
Wat is jouw definitie van een rebel/dwarsdenker?
‘Die twee zijn niet per se synoniem. Een rebel kan een functionele rebel zijn of iemand die gewoon geniet van de provocatie. Een dwarsdenker is vooral non-conformistisch en durft onpopulaire meningen verkondigen, buiten zijn eigen kaders te gaan. Hij moet bereid zijn om te bloeden, figuurlijk – al gebeurt het soms ook letterlijk – voor het werk dat hij levert en heeft iets te verliezen; het is gemakkelijk een rebel te zijn en allerlei stellingen te poneren als je weet dat je hypotheek is afbetaald en je pensioen veiliggesteld.’
Wat heb jij te verliezen, met dit essay?
‘Ik jaag een hoop mensen tegen me in het harnas. Maar ik vond dat een keer gezegd moest worden dat het Nederlandse literaire wereldje een totaal corrupt wereldje is. Ik noem wel namen, maar niet te veel. Dan werkt het tegen je en gaan mensen denken dat je het uit rancune doet.’
Dat denken ze toch wel.
‘Jammer dan, ik ben autonoom en heb voldoende zelfvertrouwen om de kritiek aan te kunnen. Soms kan ik niet om bepaalde mensen heen, ik schrijf wel op dat het merkwaardig is dat Marja Pruis wordt genomineerd voor een literaire prijs door haar collega en vriend Joost de Vries die in de jury zit – het is toch belachelijk dat dat allemaal oogluikend wordt toegestaan? En namen als Daan Heerma van Voss of Philip Huff zijn vooral metaforisch bedoeld, dat is allemaal lood om oud ijzer.’
Waar staan die namen dan voor?
‘Voor mensen die absolute niemendalletjes schrijven maar enorme pretenties hebben, dáár staan ze voor. Voor de totale arrogantie van de literatuurwereld, het dedain, het navelstaarderige, niet begrijpen dat wat jij maakt in de geschiedenis van de literatuur nog geen komma voorstelt. Ik probeer één keer per week naar een middelbare school te gaan om te vertellen over mijn werk en dan kom ik allemaal jongeren tegen van 15, 16 jaar die zich echt niet herkennen in die Amsterdamse kliek, en ook niet in mijn kliek trouwens. Die lezen sowieso al nauwelijks. Als er nou één groep is die zich dat zou moeten aantrekken, zijn het schrijvers. Je moet die jongeren iets geven waardoor ze gaan lezen.’
Een schrijver moet toch helemaal zelf weten wat hij schrijft?
‘Maar dan moet je niet verongelijkt reageren als je geen prijzen wint of niet aan talkshowtafels wordt uitgenodigd. Of minachtend doen over schrijvers die wél succes hebben.’Özcan Akyol: Generaal zonder leger, € 3,75. Tijdens de Boekenweek (7 tot en met 15 maart) presenteert Akyol voor de NTR de vijfdelige serie Dwarse denkers, waarvoor hij elke dag een bekende schrijver thuis opzoekt.
Waar zie je die minachting?
‘Voorbeelden genoeg. Connie Palmen die tijdens het Boekenbal ‘scheer je weg’ roept tegen Saskia Noort omdat die geen literatuur zou schrijven. Tommy Wieringa die denigrerend doet over De Gorgels van Jochem Myjer. Michel van Egmond die de NS Publieksprijs wint en dat mag dan niet, want het is een voetbalboek. Sowieso het rare onderscheid tussen hoge en lage cultuur – ik begin mijn essay niet voor niks met een citaat van Godfried Bomans, die bij het publiek zeer geliefd was maar bij de recensenten niet.’
Maar die recensenten hoorden bij een andere generatie.
‘Dat maakt niet uit, ze worden gekweekt, ze leiden elkaar op. Het is één grote keten van mensen die doen of ze filantropen zijn, gedreven door het verheffingsideaal, terwijl ze allemaal voor commerciële instellingen werken. Dat geeft niks, maar zeg het gewoon.’
Wie doet het wel goed? Ik zou zo graag eindigen met een lichtpuntje.
‘DWDD steekt met kop en schouders boven iedereen uit.’
Maar verder?
‘Ik kan je heel veel dingen noemen die ik vreselijk vind. Maar dingen die ik goed vind? Eh…. Ik ga nu even alle media langs… er is niks, dat is de waarheid. De toekomst is gewoon uitsterving. We kijken naar iets dat terminaal is. Wie is mijn moreel kompas? Welke recensent moet ik gaan lezen, van mijn generatie? Welke schrijver? Ik ben 35. Er is niks, totale leegte, ook bij jonge schrijvers. In de tijd van W.F. Hermans of Jan Wolkers ging het nog ergens over.’
Dat waren naoorlogse schrijvers die bovendien een conflict met hun ouders hadden uit te vechten, net als de meeste van hun lezers; dat viel in die tijd mooi samen.
‘Daar heb je gelijk in. Vroeger had je een oorlogstrauma, nu glutenintolerantie, ik zie ook wel dat de thema’s in de jaren vijftig en zestig groter waren. Maar het is toch niet zo dat er helemaal geen taboes meer zijn? Waarom schrijven die jongere schrijvers niet over Baudet, over een maatschappij die sterk aan het polariseren is? Het klopt: iedereen moet schrijven wat-ie wil. Maar je kunt niet zeggen dat er geen thema’s zijn. Er is klimaathysterie, immigratie, er zijn opkomende extremistische groeperingen, er is genoeg om over te schrijven maar dat wordt niet gedaan; er is gewoon te veel welvaart.’
Dan toch de jij-bak er maar ingooien: en jij dan?
‘Je kent het cliché dat een ellendige jeugd een goudmijn is voor een schrijver, en ik zou stom zijn als ik daar niet over was gaan schrijven. Ik ben als schrijver gezegend met een moeizame jeugd in een achterstandswijk met twee analfabete ouders. Daarom werd mijn literatuur relevant en verkoop ik nog steeds veel boeken en sta ik op leeslijsten; omdat al die jongens en meisjes uit de achterbuurten zich met mij kunnen vereenzelvigen. En daar, op die pc, staat mijn derde roman in wording. Reken maar dat hij over grote thema’s gaat.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten