Al in de jaren vijftig signaleerde de prominente Amerikaanse socioloog C. Wright Mills vijf overkoepelende sociale problemen in de westerse maatschappij:
1) Alienation; 2) Moral insensibility; 3) Threats to democracy; 4) Threats to human freedom; and 5) Conflict between bureaucratic rationality and human reason. Like Marx, Mills views the problem of alienation as a characteristic of modern society and one that is deeply rooted in the character of work. Unlike Marx, however, Mills does not attribute alienation to capitalism alone. While he agrees that much alienation is due to the ownership of the means of production, he believes much of it is also due to the modern division of labor.
One of the fundamental problems of mass society is that many people have lost their faith in leaders and are therefore very apathetic. Such people pay little attention to politics. Mills characterizes such apathy as a ‘spiritual condition’ which is at the root of many of our contemporary problems. Apathy leads to ‘moral insensibility.’ Such people mutely accept atrocities committed by their leaders. They lack indignation when confronted with moral horror; they lack the capacity to morally react to the character, decisions, and actions of their leaders. Mass communications contributes to this condition, Mills argues, through the sheer volume of images aimed at the individual in which she ‘becomes the spectator of everything but the human witness of nothing.’
Mills relates this moral insensibility directly to the rationalization process. Our acts of cruelty and barbarism are split from the consciousness of men — both perpetrators and observers. We perform these acts as part of our role in formal organizations. We are guided not by individual consciousness, but by the orders of others. Thus many of our actions are inhuman, not because of the scale of their cruelty, but because they are impersonal, efficient. and performed without any real emotion.
Mills believed that widespread alienation, political indifference, and economic and political concentration of power are all a serious threat to democracy. Finally, Mills is continually concerned in his writings with the threat to two fundamental human values: ‘freedom and reason.’ Mills characterizes the trends that imperil these values as being ‘co-extensive with the major trends of contemporary society.’ These trends are, Mills states throughout his writings, the centralization and enlargement of vast bureaucratic organizations, and the placing of this extraordinary power and authority into the hands of a small elite.
Mills karakteriseerde in zijn studie The Sociological Imagination (1959) het westerse systeem als ‘rationality without reason,’ een systeem dat weliswaar zich rationeel ontwikkelde, maar waaraan ‘de rede’ ontbrak. De atoombom en de NAVO-doctrine van de Wederzijds Verzekerde Vernietiging zijn hiervan misschien wel de meest aansprekende voorbeelden. Collectieve zelfmoord kan vanzelfsprekend nooit gebaseerd zijn op ‘de rede.’ Nu doet zich het opmerkelijke voor dat zes decennia na Mills de emeritus hoogleraar Christien Brinkgreve in haar boek Het Raadsel van Goed en Kwaad stelt
[o]oit dacht ik dat de rede ons kon redden, nu besef ik dat daar meer voor nodig is, en dat dat gezocht moet worden in het emotionele leven van mensen.
Ik vrees dat mevrouw Brinkgreve na haar duizelingwekkende carrière in Nederland in de war is geraakt, of zich gebrekkig uitdrukt. ‘De rede’ kan ‘ons’ namelijk wel degelijk ‘redden,’ maar zoals C. Wright Mills lang geleden al zo duidelijk heeft aangetoond is het kapitalisme niet gebaseerd op ‘de rede,’ maar juist op de redeloosheid, op onverzadigbaarheid, op mateloosheid, op de begeerten, op het driftleven en zeker niet op de ratio. Het dringt niet echt tot mevrouw Brinkgreve door dat het huidige westerse systeem ‘de rede’ juist vernietigt, dat Mills gelijk heeft te stellen dat wij onderworpen zijn aan een totalitaire ‘rationaliteit zonder rede.’
Het punt is dat als zij dit door Mills beschreven feit had gedoceerd, zij nooit hoogleraar in Nederland was geworden, want in dit land haat het establishment de dissident, overigens net als overal elders. Ondanks alle praatjes over democratie en mensenrechten, is ook hier de ‘extraordinary power and authority into the hands of a small elite’ gekomen. De overgrote meerderheid van de burgers beseft dit, al is het maar gevoelsmatig. Alleen de macht en haar pleitbezorgers in de politiek, de mainstream-media en de academische wereld weigeren dit feit te accepteren, met als gevolg de opkomst van bijvoorbeeld de zogeheten ‘populisten’ en het volksverzet van ‘de gele vestjes,’ die in Parijs laten zien dat het huidige systeem tot op het bot corrupt is, en sociaal failliet. Al deze ontwikkelingen hebben de Brinkgreve’s in Nederland niet voorzien, ze zijn er door overvallen, en hun enige reactie nu is dat ‘we naar hen moeten luisteren.’
Het punt is dat als zij dit door Mills beschreven feit had gedoceerd, zij nooit hoogleraar in Nederland was geworden, want in dit land haat het establishment de dissident, overigens net als overal elders. Ondanks alle praatjes over democratie en mensenrechten, is ook hier de ‘extraordinary power and authority into the hands of a small elite’ gekomen. De overgrote meerderheid van de burgers beseft dit, al is het maar gevoelsmatig. Alleen de macht en haar pleitbezorgers in de politiek, de mainstream-media en de academische wereld weigeren dit feit te accepteren, met als gevolg de opkomst van bijvoorbeeld de zogeheten ‘populisten’ en het volksverzet van ‘de gele vestjes,’ die in Parijs laten zien dat het huidige systeem tot op het bot corrupt is, en sociaal failliet. Al deze ontwikkelingen hebben de Brinkgreve’s in Nederland niet voorzien, ze zijn er door overvallen, en hun enige reactie nu is dat ‘we naar hen moeten luisteren.’
Kennelijk konden ook de sociale wetenschappers in Nederland de werkelijkheid niet analyseren omdat hun inkomen en prestige direct afhankelijk is van de mythe over ‘de Verlichting’ met haar ‘rede’ en haar vermeende ‘rechtsstaat, democratie, en vrijheid van meningsuiting.’ De sociale werkelijkheid is de sociologe Brinkgreve al die decennia volkomen ontgaan. Zo geïndoctrineerd is ook zij dat ze niet in staat was mij te vertellen hoe het mogelijk is geweest dat dankzij het kapitalisme van de ‘democratische rechtstaten’ vandaag de dag 64 individuen even rijk zijn als de helft van de hele wereldbevolking tezamen, terwijl elke dag weer ruim 800 miljoen vrouwen, kinderen, mannen honger lijden. Het is een ‘weten,’ aldus Brinkgreve, ‘dat je toch niet helemaal tot je door laat dringen. Wat ook niet kan: het is te groot, te massief, te erg.’ Deze reactie van een representant van de gevestigde orde is een treffend voorbeeld van ‘rationality without reason.’ De westerse consumptiecultuur is weliswaar rationeel tot stand gekomen, maar tegelijkertijd functioneert zij volstrekt irrationeel. C. Wright Mills schreef over het individu in een massamaatschappij dan ook het volgende:
From the individual's standpoint, much that happens seems the result of manipulation, of management, of blind drift; authority is often not explicit; those with power often feel no need to make it explicit and to justify it. That is one reason why ordinary men, when they are in trouble or when they sense that they are up against issues, cannot get clear targets for thought and for action; they cannot determine what it is that imperils the values they vaguely discern as theirs.
Given these effects of the ascendant trend of rationalization, the individual 'does the best he can.' He gears his aspirations and his work to the situation he is in, and from which he can find no way out. In due course, he does not seek a way out: he adapts. That part of his life which is left over from work, he uses to play, to consume, 'to have fun.' Yet this sphere of consumption is also being rationalized. Alienated from production, from work, he is also alienated from consumption, from genuine leisure. This adaptation of the individual and its effects upon his milieu and self results not only in the loss of his chance, and in due course, of his capacity and will to reason; it also affects his chances and his capacity to act as a free man. Indeed, neither the value of freedom nor of reason, it would seem, are known to him.
Such adapted men are not necessarily unintelligent, even after they have lived and worked and played in such circumstances for quite some time. Karl Mannheim has made the point in a clear way by speaking of 'self rationalization,' which refers to the way in which an individual, caught in the limited segments of great, rational organizations, comes systematically to regulate his impulses and his aspirations, his manner of life and his ways of thought, in rather strict accordance with 'the rules and regulations of the organization.' The rational organization is thus an alienating organization: the guiding principles of conduct and reflection, and in due course of emotion as well, are not seated in the individual conscience of the Reformation man, or in the independent reason of the Cartesian man. The guiding principles, in fact, are alien to and in contradiction with all that has been historically understood as individuality. It is not too much to say that in the extreme development the chance to reason of most men is destroyed, as rationality increases and its locus, its control, is moved from the individual to the big-scale organization. There is then rationality without reason. Such rationality is not commensurate with freedom but the destroyer of it.
It is no wonder that the ideal of individuality has become moot: in our time, what is at issue is the very nature of man, the image we have of his limits and possibilities as man. History is not yet done with its exploration of the limits and meanings of human nature. We do not know how profound man's psychological transformation from the Modem Age to the contemporary epoch may be. But we must now raise the question in an ultimate form: Among contemporary men will there come to prevail, or even to flourish, what may be called The Cheerful Robot?
We know of course that man can be turned into a robot, by chemical and psychiatric means, by steady coercion and by controlled environment; but also by random pressures and unplanned sequences of circumstances. But can he be made to want to become a cheerful and willing robot? Can he be happy in this condition, and what are the qualities and the meanings of such happiness? It will no longer do merely to assume, as a metaphysic of human nature, that down deep in man-as-man there is an urge for freedom and a will to reason. Now we must ask: What in man's nature, what in the human condition today, what in each of the varieties of social structure makes for the ascendancy of the cheerful robot? And what stands against it?
The advent of the alienated man and all the themes which lie behind his advent now affect the whole of our serious intellectual life and cause our immediate intellectual malaise. It is a major theme of the human condition in the contemporary epoch and of all studies worthy of the name. I know of no idea, no theme, no problem, that is so deep in the classic tradition— and so much involved in the possible default of contemporary social science.
It is what Karl Marx so brilliantly discerned in his earlier essays on 'alienation'; it is the chief concern of Georg Simmel in his justly famous essay on 'The Metropolis'; Graham Wallas was aware of it in his work on The Great Society. It lies behind Fromm's conception of the 'automaton.' The fear that such a type of man will become ascendant underlies many of the more recent uses of such classic sociological conceptions as 'status and contract,' 'community and society.' It is the hard meaning of such notions as Riesman's 'other-directed' and Whyte's 'social ethic.' And of course, most popularly, the triumph — if it may be called that — of such a man is the key meaning of George Orwell's 1984…
The society in which this man, this cheerful robot, flourishes is the antithesis of the free society — or in the literal and plain meaning of the word, of a democratic society. The advent of this man points to freedom as trouble, as issue, and — let us hope — as problem for social scientists. Put as a trouble of the individual — of the terms and values of which he is uneasily unaware — it is the trouble called 'alienation.' As an issue for publics… it is no less than the issue of democratic society, as fact and as aspiration…
[T]he issue to which modern threats to freedom and reason most typically lead is, above all, the absence of explicit issues — to apathy rather than to issues explicitly defined as such. The issues and troubles have not been clarified because the chief capacities and qualities of man required to clarify them are the very freedom and reason that are threatened and dwindling. Neither the troubles nor the issues have been seriously formulated as the problems of the kinds of social science I have been criticizing in this book.
In tegenstelling tot Mills is Brinkgreve niet bij machte om de werkelijkheid te kunnen verwerken, daarvoor is ‘het te groot, te massief, te erg,’ waaraan zij onmiddellijk toevoegt:
Dit brengt me toch weer naar de oorlog (de enige oorlog die in haar bewustzijn telt. svh), het lijkt iets onvermijdelijks; ook als naoorlogskind is de Tweede Wereldoorlog het grondstramien voor het kwaad, met de altijd terugkerende vraag: hoe konden zij? Maar ook: hoe konden mensen gewoon doorleven wetend welke catastrofes zich voltrokken, en al wisten ze niet precies hoe en wat en waar en op welke schaal, iedereen die kon kijken en denken wist dat de weggevoerde Joden een ellendig lot te wachten stond. Maar de meeste mensen leefden door, zagen het gebeuren, keken weg, en maakten hun weten vaag en mistig. Verdringen noemen we dat, ontkennen, het weghouden uit het bewustzijn.
Dat doen we nu ook, dat doe ik ook, en de enkeling die er niet over kan ophouden wordt door huisgenoten of vrienden gemaand niet steeds de stemming te bederven.
Typerend in de beschrijving van deze sociologe is dat zij joodse Nederlanders met een hoofdletter schrijft, daarmee suggererend dat zij tot een ander volk, dan wel ‘etnische cultuur’ behoorden, terwijl in werkelijkheid een deel van hen geassimileerd was, en zichzelf niet als jood, laat staan tot Jood met een hoofdletter definieerden. Even kenmerkend is dat zij de Tweede Wereldoorlog reduceert tot de Holocaust, terwijl toch wereldwijd naar schatting 45 miljoen burgers om het leven kwamen, en alleen al de Sovjet Unie ruim 25 miljoen doden telde. Die vallen weg in de zienswijze van Brinkgreve. Inderdaad, ‘Verdringen noemen we dat, ontkennen, het weghouden uit het bewustzijn.’
De grootste fout die zij als gepensioneerde sociale wetenschapper maakt is het feit dat zij het ‘Kwaad’ tot een ‘Raadsel’ maakt — hoe konden zij? Anders gesteld: Brinkgreve mythologiseert ‘Goed en Kwaad’ om zodoende te kunnen ontsnappen aan de eigen verantwoordelijkheid, aan de morele plicht om een keuze te maken. Dit is tevens de belangrijkste reden waarom zo weinig van het Nederlandse academische wereldje vernomen wordt. Zodra de intelligentsia zich collectief zou moeten uitspreken over bijvoorbeeld het feit dat Nederlandse regeringen terroristen in Syrië steunden, of over de genocide die dit moment in Yemen plaatsvindt, met steun van het Westen, volgt een denderende stilte. Ooit Christien Brinkgreve actief zien protesteren, zoals Angelsaksische, Franse, Duitse, Italiaanse intellectuelen doen? Integendeel, in haar boek ‘over wat mensen beweegt’ laat zij weten ‘Verdringen… ontkennen, het weghouden uit het bewustzijn. Dat doen we nu ook, dat doe ik ook.’ Maar waarom kijkt zij weg en maakt zij haar ‘weten vaag en mistig.’ Wat heeft deze 69-jarige vrouw te verliezen? Haar imago? Haar pensioen? Haar gezin? Wil zij ‘de stemming’ niet ‘bederven’? Het lijkt een ‘raadsel’ dat zij nog steeds niet tussen het alledaags ‘Goed en Kwaad’ kan kiezen, en met stomheid geslagen blijft zwijgen, terwijl zij tegelijkertijd erop wijst:
De grootste fout die zij als gepensioneerde sociale wetenschapper maakt is het feit dat zij het ‘Kwaad’ tot een ‘Raadsel’ maakt — hoe konden zij? Anders gesteld: Brinkgreve mythologiseert ‘Goed en Kwaad’ om zodoende te kunnen ontsnappen aan de eigen verantwoordelijkheid, aan de morele plicht om een keuze te maken. Dit is tevens de belangrijkste reden waarom zo weinig van het Nederlandse academische wereldje vernomen wordt. Zodra de intelligentsia zich collectief zou moeten uitspreken over bijvoorbeeld het feit dat Nederlandse regeringen terroristen in Syrië steunden, of over de genocide die dit moment in Yemen plaatsvindt, met steun van het Westen, volgt een denderende stilte. Ooit Christien Brinkgreve actief zien protesteren, zoals Angelsaksische, Franse, Duitse, Italiaanse intellectuelen doen? Integendeel, in haar boek ‘over wat mensen beweegt’ laat zij weten ‘Verdringen… ontkennen, het weghouden uit het bewustzijn. Dat doen we nu ook, dat doe ik ook.’ Maar waarom kijkt zij weg en maakt zij haar ‘weten vaag en mistig.’ Wat heeft deze 69-jarige vrouw te verliezen? Haar imago? Haar pensioen? Haar gezin? Wil zij ‘de stemming’ niet ‘bederven’? Het lijkt een ‘raadsel’ dat zij nog steeds niet tussen het alledaags ‘Goed en Kwaad’ kan kiezen, en met stomheid geslagen blijft zwijgen, terwijl zij tegelijkertijd erop wijst:
Was dit niet hoe de nazibeulen hun werk konden doen: zich mentaal afsluiten, en na gedane arbeid overstappen naar huis en gezin, de hond, het kind, de vrouw?
In feite is het verschil tussen ‘Goed en Kwaad’ geen ‘raadsel,’ maar lijkt wel mevrouw Brinkgreve een ‘raadsel.’ Ik gebruik bewust het woord ‘lijkt,’ want haar houding is bij nader inzien allerminst raadselachtig. Zij kiest voor haar eigen belangen en die van de orde waarvan zij al een levenslang de privileges geniet. Vandaar dat zij de bestaande westerse mythen over de kapitalistische beschaving intact liet, terwijl zij toch wist dat, ik citeer haar, 'Mythen de bestaande orde [legitimeren].' Dat wil zeggen: de bestaande neoliberale wanorde. Geestelijk behoort zij tot de petite bourgeoisie. Vandaar dat zij bij zichzelf constateert:
Echt rustig zit ik daar niet op dat symposium (over Klimaatstemming, op 9 juni 2017, georganiseerd door de Hogeschool Leiden. svh), maar ik klamp me vast aan het idee dat kampbeulen willens en wetens mensen vernietigden, terwijl het hier gaat om de onbedoelde en ongewenste gevolgen van collectief handelen. Dat is toch een andere materie, een ander soort kwaad, al zal de destructieve kracht nog grootschaliger zijn. En de mechanismen van ontkenning en verdringing zijn eender.
Wat wordt hier nu eigenlijk beweert? Zijn de gevolgen van het westers neokolonialisme, of imperialisme, het voortdurende oorlogsgeweld 'onbedoeld en ongewenst'? Is het globalisme dat een handjevol individuen zo rijk heeft gemaakt dat ze nu evenveel bezitten als ruim 3,5 miljard armen tezamen, ‘onbedoeld en ongewenst’? Zijn de rijken ‘onbedoeld en ‘ongewenst’ rijk geworden ten koste van de overgrote meerderheid aan straatarme sloebers? Als dit waar zou zijn, is de vraag: waarom intervenieert het rijke Westen dan, net als ten tijde van het kolonialisme, telkens met geweld zodra de belangen van zijn elite beschermd moeten worden? Op de Brinkgreve’s na, weet ieder ontwikkeld mens dat de westerse strijdkrachten niet vanwege altruïsme grootscheeps geweld inzetten. Kennelijk weten zij ook niet dat de ‘US Has Killed More Than 20 Million People in 37 "Victim Nations" Since World War II’? Waarom weten ze dit niet? ‘Verdringen noemen we dat, ontkennen, het weghouden uit het bewustzijn.’ Maar vanwaar dit autisme? Uit onverschilligheid? Uit racisme? ’20 miljoen mensen’ zijn meer dan drie Holocausten bij elkaar. Dit aantal zou iemand die zes miljoen doden als criterium neemt toch moeten aanspreken.
https://stanvanhoucke.blogspot.com/search?q=‘US+Has+Killed+More+Than+20+Million+People+in+37+%22Victim+Nations%22+Since+World+War+II’
https://stanvanhoucke.blogspot.com/search?q=‘US+Has+Killed+More+Than+20+Million+People+in+37+%22Victim+Nations%22+Since+World+War+II’
Wat bedoelt Brinkgreve met de bewering: ‘Ik klamp me vast aan het idee dat kampbeulen willens en wetens mensen vernietigden… Dat is toch een andere materie, een ander soort kwaad’? Vanuit wiens standpunt, redeneert zij? Niet vanuit die van de 20 miljoen vermoorde mensen, want die zijn dood, en hebben niets aan haar bewering. Ook niet vanuit het gezichtspunt van de nabestaanden, want die zijn nog erger getroffen dan de dode slachtoffers. Hier is de vraag: als die ’20 miljoen’ mensen niet ‘willens en wetens’ zijn geluiquideerd, zijn zij dan per ongeluk vermoord? Zijn al die mensen niet meer dan ‘collateral damage’? Dan is de vraag: ‘bijkomende schade’ van wat anders dan het bestendigen van de belangen van het westers establishment, waarvan Brinkgreve een onlosmakelijk onderdeel is.
Every 5 seconds a child dies of hunger or related causes.The world produces enough food for everyone. Yet there are over 800 million undernourished people in the world. Hunger exists all over the world but the majority of undernourished people live in the developing world and earn less than $1 a day.
De prijs van de westerse welvaart.
Deze kinderen worden dus niet ‘willens en wetens’ vernietigt? Maar hoe dan? Per ongeluk? Of door onwrikbare natuurwetten, die ons bevoordelen en de armen vernietigen? Namens wie spreekt Brinkgreve wanneer zij schrijft: ‘ook als naoorlogskind is de Tweede Wereldoorlog het grondstramien voor het kwaad, met de altijd terugkerende vraag: hoe konden zij?’? Ook ik ben een ‘naoorlogskind,’ geboren in 1947. Mijn moeder, een Schotse, diende tijdens de oorlog bij de Britse Strijdkrachten, mijn meermaals door Koningin en Vaderland gedecoreerde vader vocht 5 jaar lang op Nederlandse onderzeeboten tegen nazi-Duitsland en Japan, maar toch is voor mij de Tweede Wereldoorlog niet het ‘grondstramien voor het kwaad.’ Het kwaad beperkt zich namelijk niet tot één oorlog of tot één groep slachtoffers. Het kwaad is universeel en van alle tijden, zo leerden mijn ouders mijn zus en mij.
Deze kinderen worden dus niet ‘willens en wetens’ vernietigt? Maar hoe dan? Per ongeluk? Of door onwrikbare natuurwetten, die ons bevoordelen en de armen vernietigen? Namens wie spreekt Brinkgreve wanneer zij schrijft: ‘ook als naoorlogskind is de Tweede Wereldoorlog het grondstramien voor het kwaad, met de altijd terugkerende vraag: hoe konden zij?’? Ook ik ben een ‘naoorlogskind,’ geboren in 1947. Mijn moeder, een Schotse, diende tijdens de oorlog bij de Britse Strijdkrachten, mijn meermaals door Koningin en Vaderland gedecoreerde vader vocht 5 jaar lang op Nederlandse onderzeeboten tegen nazi-Duitsland en Japan, maar toch is voor mij de Tweede Wereldoorlog niet het ‘grondstramien voor het kwaad.’ Het kwaad beperkt zich namelijk niet tot één oorlog of tot één groep slachtoffers. Het kwaad is universeel en van alle tijden, zo leerden mijn ouders mijn zus en mij.
Mijn ouders waren kosmopolitisch ingesteld en hun mens- en wereldbeeld beperkte zich niet tot de eigen directe omgeving, zoals bij Brinkgreve het geval is. In tegenstelling tot haar hoef ik me nergens aan ‘vast’ te ‘klampen.’ Ik weet wie ik ben, en net als mijn ouders dit wisten, weet ik waar ik sta. Het zijn vooral identiteitslozen die van zichzelf zeggen dat zij de andere kant opkijken zodra het kwaad te dichtbij komt. Zij vertellen hun lezers ‘dat doe ik ook.’ Nu al, terwijl er hier vrede en welvaart is! Dus als de echte grote crisis uitbreekt, zal zij zich ongetwijfeld, net als nu, gedwongen zien te collaboreren met de macht. Wanneer zij vandaag de dag al te beducht is om zich publiekelijk te verzetten tegen bijvoorbeeld de genocide in Yemen of de terreur van het Joods-Israelisch regime waarvan gewone Palestijnse vrouwen en kinderen elke dag weer het slachtoffer zijn, hoe zal zij dan straks, wanneer de geschiedenis via haar voordeur naar binnen marcheert, haar mond nog durven opendoen? Democratie, rechtstaat, humanitair ingrijpen, mensenrechten, responsibility to protect, het zijn allemaal holle frasen, waarmee de conformisten zich een postuur geven.
Goed en Kwaad zijn een kwestie van doen. Neem de grootvader van mijn levenspartner, een bankier die tijdens de nazi-bezetting in het verzet ging. Hij deed voor het verzet ‘waar hij goed in was: met geld omgaan, bankieren, beheren, controleren,’ zo zei zijn kleindochter zeven decennia na de oorlog. ‘Iedere dag liep hij van de Stadionweg naar de Nieuwe Kerk. Met zijn ster op, niet toegelaten in het openbaar vervoer, zichtbaar en kwetsbaar. Hij had de sleutel van de kelder van de kerk, waar voedsel-voorraden en bonnen werden opgeslagen — op weg naar de onderduikers.’
Elke dag weer zes kilometer heen en zes kilometer terug, twaalf kilometer lang kon hij door zijn gele ster opgepakt en gedeporteerd worden. Enkele reis, net als zijn vader. Zijn kleindochter zei: ’Hij was één van de mensen die in de praktijk bewezen hun overtuigingen serieus te nemen,’ een voorbeeld voor de anderen, aangezien het ‘er niet om[gaat] of we goed zijn in de oorlog, maar of we hier en nu goed zijn.’ Dit roept de vraag op: wat haar lezers nu hebben aan alle ontboezemingen van Christien Brinkgreve? Welke moraliteit kunnen ze ontlenen aan haar zogenaamde 'eerlijkheid,' in werkelijkheid een pose die de lafheid moet verhullen. Wat valt er te leren van een emeritus hoogleraar die anno 2018 vertelt overvallen te zijn door ‘schaamte ten aanzien van volgende generaties over onze vernietigende manier van leven.’ Wat heeft de generatie van haar zoons aan haar ‘schaamte.’ Ik bedoel, ‘schaamte’ heeft te maken met het verlies aan imago, berouw daarentegen met het besef van eigen falen. Van ‘schaamte’ kan men niet leren, van berouw wel. Berouw betekent het besef van schuld, en het verdriet daarover. Door ‘schaamte’ ontsnapt men aan persoonlijke verantwoordelijkheid. Wat moeten de toekomstige generaties met de schuldbekentenis van mijn generatiegenoten? Onze nazaten hebben niets aan de volgende tekst van Christien Brinkgreve, die als mosterd na de maaltijd wordt opgediend:
Alle belangrijke vragen denderen langs, over weten en niet willen weten, over beheersing van de natuur en onbeheersbare processen, over sociale ongelijkheid en moraal. Over de arrogantie van de macht en de zelfoverschatting dat mensen ook dit probleem wel kunnen oplossen. Al die vragen en scenario’s maken verward, en nederig: we hebben weinig in ter brengen tegen de krachten van de natuur als de geest eenmaal uit de fles is, het evenwicht verstoord, de destructieve loops in werking gezet. Ook nog door eigen toedoen. Als soort dan, want de echte veroorzakers van dit kwaad zijn toch vooral anderen die ook nog eens ontkennen wat ze aanrichten en fysiek en mentaal vrijuit gaan. Het blijft een niet te harden gedachte.
De taaie laag. De gevestigde orde.
Deze woorden verraden het ware poseurschap van de vele Brinkgreve’s van mijn generatie. Waar was haar nederigheid toen zij nog onderdeel uitmaakte van het arrogante establishment, dat de ‘sociale ongelijkheid’ sinds begin jaren tachtig almaar zag toenemen? Waarom accepteerden de carrièristen zwijgzaam de heersende kruideniersmoraal? Waar waren deze intellectuele lichtgewichten toen, dankzij privatisering en deregulering, de staat in handen viel van de financiële elite? Waarom geldt voor hen dat nu pas
[a]lle belangrijke vragen [langs]denderen, over weten en niet willen weten, over beheersing van de natuur en onbeheersbare processen?
Waarom hadden de academici hun hoofd zo diep onder het zand gestoken dat zij destijds kennelijk niets doorhadden? Ik ben al die jaren getuige geweest van hun laffe houding. Wat moet een dissident als ik opsteken van Brinkgreve’s bekentenis dat alle ‘vragen en scenario’s’ haar nu ‘verward maken’? Zij reageert als een adolescent die ineens beseft te moeten opdraaien voor zijn of haar stupiditeiten, en dat zijn of haar ouders hem niet meer zullen redden. Wat moeten de zogeheten gewone mensen met het feit dat de zogenaamde deskundigen ‘de natuur’ dermate hebben laten verstoren dat er nu een ‘evenwicht’ aan het ontstaan is waarin de mens geen plaats meer heeft? Haar boek Het Raadsel van het Kwaad is een brevet van onvermogen, geschreven door een vrouw die pas op haar oude dag doorheeft dat haar generatie ‘de geest uit de fles’ heeft laten ontsnappen, en zich nu handenwringend afvraagt wie de hoofdschuldige is. En ja hoor, zij spreekt van ‘echte veroorzakers van dit kwaad’ en dat zijn ‘toch vooral anderen die ook nog eens ontkennen wat ze aanrichten en fysiek en mentaal vrijuit gaan.’ Dit is en blijft voor haar ‘een niet te harden gedachte.’ En zo weet zij alsnog aan haar eigen verantwoordelijkheid te ontsnappen, daarmee een diep gewortelde schaamteloosheid demonstrerend. ‘Het is een feit,’ zo stelde de joods-Hongaarse Nobelprijswinnaar Literatuur Imre Kertész in 1994:
Deze woorden verraden het ware poseurschap van de vele Brinkgreve’s van mijn generatie. Waar was haar nederigheid toen zij nog onderdeel uitmaakte van het arrogante establishment, dat de ‘sociale ongelijkheid’ sinds begin jaren tachtig almaar zag toenemen? Waarom accepteerden de carrièristen zwijgzaam de heersende kruideniersmoraal? Waar waren deze intellectuele lichtgewichten toen, dankzij privatisering en deregulering, de staat in handen viel van de financiële elite? Waarom geldt voor hen dat nu pas
[a]lle belangrijke vragen [langs]denderen, over weten en niet willen weten, over beheersing van de natuur en onbeheersbare processen?
Waarom hadden de academici hun hoofd zo diep onder het zand gestoken dat zij destijds kennelijk niets doorhadden? Ik ben al die jaren getuige geweest van hun laffe houding. Wat moet een dissident als ik opsteken van Brinkgreve’s bekentenis dat alle ‘vragen en scenario’s’ haar nu ‘verward maken’? Zij reageert als een adolescent die ineens beseft te moeten opdraaien voor zijn of haar stupiditeiten, en dat zijn of haar ouders hem niet meer zullen redden. Wat moeten de zogeheten gewone mensen met het feit dat de zogenaamde deskundigen ‘de natuur’ dermate hebben laten verstoren dat er nu een ‘evenwicht’ aan het ontstaan is waarin de mens geen plaats meer heeft? Haar boek Het Raadsel van het Kwaad is een brevet van onvermogen, geschreven door een vrouw die pas op haar oude dag doorheeft dat haar generatie ‘de geest uit de fles’ heeft laten ontsnappen, en zich nu handenwringend afvraagt wie de hoofdschuldige is. En ja hoor, zij spreekt van ‘echte veroorzakers van dit kwaad’ en dat zijn ‘toch vooral anderen die ook nog eens ontkennen wat ze aanrichten en fysiek en mentaal vrijuit gaan.’ Dit is en blijft voor haar ‘een niet te harden gedachte.’ En zo weet zij alsnog aan haar eigen verantwoordelijkheid te ontsnappen, daarmee een diep gewortelde schaamteloosheid demonstrerend. ‘Het is een feit,’ zo stelde de joods-Hongaarse Nobelprijswinnaar Literatuur Imre Kertész in 1994:
dat in deze eeuw alles ontmaskerd is: alles heeft minstens éénmaal zijn ware gezicht laten zien, alles is echter geworden. De militair werd tot beroepsmoordenaar, de politiek tot misdaad, het kapitaal tot mensenvernietigingsindustrie compleet met lijkverbrandingsovens, de wet tot spelregels van het vuile spel, de wereldvrijheid tot gevangenis van de volkeren, het antisemitisme tot Auschwitz, het nationale gevoel tot genocide. Overal schijnt de ware intentie doorheen, alle idealen van onze eeuw zijn doordrenkt van geweld en destructiviteit.
Temidden van al het verbale geweld van de 'corporate media' met hun ‘fake news,’ en de gore politiek van opportunisten kunnen de volgende woorden van Kertész niet vaak genoeg herhaald worden:
Een tijdperk is voorbij, een bepaalde menselijke houding lijkt inmiddels niet meer terug te halen, net als de leeftijd, de jeugd. Wat was die houding? Het is de verwondering van de mens over de schepping, de vrome verbazing over de vergankelijke materie — het menselijk lichaam — die leeft en een ziel heeft, de verwondering over het bestaan van de wereld wat voorbij is, en daarmee — eigenlijk — het respect voor het leven, devotie, vreugde, liefde. Het moorden, dat daarvoor in de plaats is gekomen — niet als een (dikwijls voorkomende) slechte gewoonte, als een misstap, een ‘geval,’ maar als bestaansvorm, als een ‘natuurlijke’ houding tegenover het leven en andere levende wezens — het moorden als bestaansvisie, het moorden als gedragsvorm betekent dus ongetwijfeld een radicale verandering, om het even of het een symptoom is van een levensfase of van de eindfase van een ziekte. Hiertegen kan worden ingebracht dat het uitmoorden van mensen allesbehalve een nieuwe uitvinding is; maar het continu, jarenlang, decennialang systematisch moorden, dat zo tot systeem werd verheven, waarnaast het zogenaamde normale leven van alledag gewoon doorging, met het opvoeden van kinderen, verliefde wandelingen, spreekuur bij de dokter, carrièreverlangens, civiele wensen, melancholie bij het vallen van de avond, geld verdienen, mislukking of succes, enz., enz., dit, samen met de gewenning, met het berustende handgebaar en zelfs verveling — dat is wél een nieuwe uitvinding, de nieuwste zelfs. Het is namelijk — en dat is het nieuwe eraan — geaccepteerd. Het is gebleken dat de levensvorm van het moorden een leefbare en mogelijke bestaansvorm is: hij is dus institutionaliseerbaar.
In 1994, vier jaar na de val van de muur in Berlijn sprak Kertész de volgende woorden:
De vraag is terecht: waarom nemen in onze tijd zelfs vreugdevolle gebeurtenissen een onheilspellende kleur aan, waarom mobiliseren ze meteen de duisterste krachten, en waarom doemen ze in het beste geval als lastige en onoplosbare problemen aan de horizon?
Hij voegde hieraan toe:
Nu de vruchten van veertig jaar strijd zijn gerijpt en ook het tweede totalitaire rijk is gevallen (de Sovjet Unie svh), domineert een algemeen gevoel van ineenstorting, wrevel en machteloosheid. Alsof een katterige sfeer door Europa waart, alsof het op een grijze ochtend bij het wakker worden gemerkt heeft dat het in plaats van twee mogelijke werelden nog maar één werkelijke wereld over heeft, de triomferende wereld van het economisme, het kapitalisme, het ideaal-loze pragmatisme, zonder transcendentie en zonder alternatief, waaruit geen doorgang mogelijk is naar de vervloekte of het beloofde land -- naar keuze...
dat geluidloze ineenzakken (dat ook de fluwelen revolutie wordt genoemd) lijkt iets in de mensen kapotgemaakt te hebben, onduidelijk wat: de ethiek van het verzet, die een bepaalde stevigheid gaf in een bestaansvorm, of een soort van hoop, die misschien nooit echte hoop is geweest, maar ongetwijfeld eveneens houvast bood -- in ieder geval heeft het een einde gemaakt aan de relativiteit van de vergelijking. En hier staan we nu als overwinnaars, leeg, moe en ontgoocheld…
Eén ding weet ik echter zeker: een beschaving die haar waarden niet duidelijk uitspreekt, of die haar verklaarde waarden laat vallen, gaat de weg op van het verval, van de aftakeling. Dan zullen anderen deze waarden uitspreken, en in de mond van die anderen zullen het geen waarden meer zijn maar evenzovele excuses voor onbeperkte macht en onbeperkte vernietiging. Velen hebben het tegenwoordig over een 'nieuwe barbarij': we moeten niet vergeten dat Rome, toen het door de barbaren werd overspoeld, allang zelf barbaars was geworden.
Als er één ding duidelijk wordt in Brinkgreve’s boek dan is het dat niets meer voor haar duidelijk is. Dit is mede het resultaat van het conformisme en opportunisme van mijn universitaire generatiegenoten. Ook daardoor ligt, aldus Kertész
de eeuw zich ziek te wentelen in haar cel, te worstelen met zichzelf, met de vraag of ze haar eigen bestaan, haar zijns-vorm, haar bewustzijn zal aanvaarden of verwerpen, en terwijl ze daar ligt, gekweld door de pijn, wordt ze afwisselend overvallen door koortsaanvallen van agressie, verlammend schuldbesef… en depressieve machteloosheid. Ze heeft geen helder besef van haar bestaan, ze kent haar doel, haar levenstaak niet, ze heeft haar creatieve plezier en haar verheffende rouw verloren, evenals haar vruchtbaarheid -- kortom: ze is ongelukkig.
Het tragische is dat de Nederlandse intelligentsia, of in elk geval degenen die hier voor doorgaan ‘de ethiek van het verzet’ nooit gekend hebben, en ‘leeg, moe en ontgoocheld’ langs de lijn staat, met lege handen en een hoofd vol verwarring. Aan het einde van haar verslag van het dagje Klimaatstemming in Leiden, noteert Christien Brinkgreve:
Het pendelen tussen deze continenten van Ondergang en Dadendrang was tijdens het symposium nog wel te doen, alsof je steeds ergens anders uitstapt, maar na afloop overviel me een dodelijke moeheid en het sterke verlangen in bed te gan liggen, om de buitenwereld even buiten te sluiten.
Zij zal ongetwijfeld meteen in slaap zijn gevallen, want in het buitensluiten van de ‘buitenwereld’ is zij beter dan menigeen, zo valt tevens uit haar boek op te maken. Tenslotte meldt de emeritus hoogleraar nog te hopen ‘dat de levensdrang’ toch zal ‘winnen.’ Waarom? Voor haar nazaten? Voor haar kinderen? Nee. Allereerst voor zichzelf. Zij hoopt dat de 'levensdrang' blijft, omdat ‘[m]et een ander gevoel voor mij in elk geval niet goed te leven [valt].’ Aldus een hooggeleerde exponent van de generatie die als leuze had ‘de verbeelding aan de macht.’
Het einde van een tijdperk. Sol Iustitiae Illustra Nos. Zon der Gerechtigheid Verlicht Ons
Het einde van een tijdperk. Sol Iustitiae Illustra Nos. Zon der Gerechtigheid Verlicht Ons
Geen opmerkingen:
Een reactie posten