Mijn oude vriend Ian Buruma beweerde in zijn column op de ‘World’s Opinion Page’ van de website Project Syndicate van 7 december 2018 het volgende:
Jeremy Corbyn’s Labour Party ideologues view the European Union as a capitalist plot to undermine the purity of their socialist ideals. And Brexiteers on the right still dream of Britain as a great power, whose global reach should not be hampered by membership of European institutions…
Ook deze column van de mainstream-journalist Buruma onderstreept zijn gespeelde onwetendheid, wanneer hij badinerend stelt dat ‘Jeremy Corbyn’s Labour Party ideologues view the European Union as a capitalist plot to undermine the purity of their socialist ideals.’ Als spreekbuis van de financiële elite tracht hij met zijn versleten tongue-in-cheek-stijl een ieder die de ‘purity’ van de neoliberale ‘ideals’ bekritiseert, af te schilderen als een dwaas die de Vooruitgang dwarsboomt. Daarmee hoopt hij de alledaagse werkelijkheid op een propagandistische manier te verhullen. Maar dit lukt hem en de andere ‘gatekeepers’ van het totalitaire neoliberalisme, niet langer. Dat is niet verwonderlijk, want hier gaan de woorden op die worden toegeschreven aan de Amerikaanse president Abraham Lincoln dat ‘You can fool some of the people all of the time, and all of the people some of the time, but you can not fool all of the people all of the time.’ Buruma’s voorstelling van zaken verandert in toenemende mate in een zwaktebod, nu het steeds meer burgers lukt door de ideologische mythes heen te prikken. Men kan lange tijd de realiteit ontkennen, maar er komt onvermijdelijk een moment dat iemand uitroept dat de keizer geen kleren draagt, en in zijn blote bips rond paradeert. En dan helpt geen enkele propaganda meer. Zoals de Franse socioloog Jacques Ellul aantoonde in zijn beroemde studie Propaganda. The Formation of Men's Attitudes (1965) verschaft propaganda de massamens:
a complete system for explaining the world, and provides immediate incentives to action. We are here in the presence of an organized myth that tries to take hold of the entire person.
Through the myth it creates, propaganda imposes a complete range of intuitive knowledge, susceptible of only one interpretation, unique and one-sided, and precluding any divergence. This myth becomes so powerful that it invades every area of consciousness, leaving no faculty or motivation intact. It stimulates in the individual a feeling of exclusiveness, and produces a biased attitude. The myth has such motive force that, once accepted, it controls the whole of the individual, who becomes immune to any other influence. This explains the totalitarian attitude that the individual adopts — wherever a myth has been successfully created — and simply reflects the totalitarian action of propaganda on him.
Kortom, zodra de neoliberale mythe barsten begint te vertonen en niet langer meer ‘the whole of the individual’ beheerst, is de individuele burger niet meer ‘immuun’ ‘tegen enig andere invloed.’ Daardoor verliest de macht haar ‘legitimiteit,’ aangezien die juist berust op propaganda. Getuige de lage geloofwaardigheid van politici en mainstream-media, en de opkomst van zogeheten ‘populisten’ en verzetsbewegingen als ‘Occupy Wall Street’ en de ‘gilets jaunes,’ die vanuit het schijnbare niets opdoken, kan het voor iedere serieuze waarnemer duidelijk zijn dat er nu sprake is van een ‘system crisis,’ waar de propaganda van het ancien regime en zijn propagandisten niet tegenop kan. Hoe bankroeter de neoliberale mythe is, des te lachwekkender worden de beweringen van opiniemakers als Ian Buruma. Zij preken nu alleen nog voor eigen parochie, terwijl buiten op straat de werkelijkheid, ongestoord door ingehuurde praatjesmakers, gewoon doorgaat. De ‘urban elites,’ van de Buruma's, begrijpen niet dat zich sinds eind jaren zeventig een wezenlijke breuk heeft voltrokken in de westerse samenleving, een tweedeling die onmogelijjk overbrugd kan worden, omdat de gouden regel is dat ‘the winner takes all,’ en de verliezers, de overgrote meerderheid, niet meer meetellen. In zijn alom geprezen boek The Jewish Century (2004) schrijft de Russisch-Amerikaanse historicus, Yuri Slezkine, hoogleraar aan de Universiteit van Californië, met betrekking tot deze ontwikkeling:
The Modern Age is the Jewish Age, and the twentieth century, in particular, is the Jewish Century. Modernization is about everyone becoming urban, mobile, literate, articulate, intellectually intricate, physically fastidious, and occupationally flexible. It is about learning how to cultivate people and symbols, not fields or herds. It is about pursuing wealth for the sake of learning, learning for the sake of wealth, and both wealth and learning for their own sake. It is about transforming peasants and princes into merchants and priests, replacing inherited privilege with acquired prestige, and dismantling social estates for the benefit of individuals, nuclear families, and book-reading tribes (nations). Modernization, in other words, is about everyone becoming Jewish.
Some peasants and princes have done better than others, but no one is better at being Jewish than the Jews themselves. In the age of capital, they are the most creative entrepreneurs; in the age of alienation, they are the most experienced exiles; and in the age of expertise, they are the most proficient (bedreven. svh) professionals. Some of the oldest Jewish specialties — commerce, law, medicine, textual interpretations, and cultural mediation — have become the most fundamental (and the most Jewish) of all modern pursuits. It is by being exemplary ancients that the Jews have become model moderns.
Typerend is dat The Jewish Century in 2005 door de ‘Jewish Book Council’ werd uitgeroepen tot de ‘Winner’ van de ‘Ronald S. Lauder Award,’ onderdeel van de ‘National Jewish Book Awards,’ de
longest-running North American awards program of its kind in the field of Jewish literature and is recognized as the most prestigious. The awards, presented by category, are designed to give recognition to outstanding books’
De joodse juryleden waardeerden in hoge mate Slezkine’s beschrijving van de voorname rol van de 'diaspora joden' in de moderne tijd. Een tijdperk waarvan -- volgens de schrijver zelf -- de belangrijkste kenmerken zijn:
- de handel en de macht van de bankiers,
- de vervreemding en het ballingschap,
- de expertise van een relatief kleine groep technocraten op elk gebied.
Aangezien professor Slezkine’s beschrijving een theoretisch model is, dient te lezer niet te vergeten dat in de praktijk de moderniteit, zoals die voor het eerst in de VS vorm heeft gekregen, een keerzijde heeft. Het hedonisme waarop het consumentisme in een massamaatschappij is gebaseerd, heeft zo’n diepe maatschappelijke en culturele leegte veroorzaakt dat het land momenteel uiteen begint te vallen in twee elkaar hatende politieke stromingen. De goed geschoolde ‘urban elites’ enerzijds en anderzijds de omvangrijke groep ‘losers’ uit de arbeidersklasse en in toenemende mate uit de middenklasse. Bij nadere beschouwing schuilt voor de scherpzinnige lezer in Slezkine’s beschrijving tevens een nauwelijks verholen kritiek. Met evenveel recht kan men immers stellen dat de handel en het bankwezen de emancipatie van de democratische burger hebben vernietigd, zoals bewezen wordt door de regelmatig optredende economische- dan wel financiële crises, en door de beurskrach van 1929 die alle tezamen sinds eind jaren twintig uitmondden in een fascistische en nationaal-socialistische terreur, en een Tweede Wereldoorlog, waarbij naar schatting 72 miljoen wereldbewoners om het leven kwamen. De moderniteit bleef dus geenszins beperkt tot de vooruitgang op technologisch gebied. Auschwitz en Hiroshima vormen een onlosmakelijk onderdeel van die Vooruitgang. Slezkine wijst er dan ook op dat hoewel de meeste Europese natie-staten ‘contained citizens who combined spectacular success with irredeemable tribal foreignness’ de ‘Jewish Age’ tegelijkertijd ook ‘the Age of anti-Semitism’ was. Een ‘anti-semitisme’ dat het gevolg was van wat de auteur de ‘Jewish Age’ noemt, waarin de meest goocheme individuen/groepen succesrijk zijn en de rest van de bevolking de prijs voor de Vooruitgang betaalt. Dit leidde en leidt nog steeds tot een toenemende ressentiment tegen het ‘spectaculaire succes’ van ‘tribale’ buitenstaanders, of die joden dan wel Arabieren zijn. Het opvallende daarbij is dat vandaag de dag de meest uitgesproken filosemieten in niets wezenlijks verschillen van de antisemieten van een eeuw geleden; hun haat wordt alleen op een andere groep geprojecteerd. De in juli 2018 overleden joods-Nederlandse historica Evelien Gans concludeerde dan ook begin januari 2011 in NRC Handelsblad dat ‘de strijd tegen het antisemitisme verworden [is] tot ideologie tegen moslims.’ Als bijzonder hoogleraar hedendaags jodendom aan de Universiteit van Amsterdam en onderzoeker aan het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie schreef zij:
Filosemitisme valt te beschouwen als gespiegeld antisemitisme. Beide hebben een mening over Joden die is gebaseerd op het loutere feit van hun Joods-zijn. Antisemieten verachten of haten Joden, qualitate qua. Filosemieten waarderen of verheerlijken Joden, met hetzelfde argument. Filosemitisme kan, net als antisemitisme, uitsluitend dienen om bepaalde, al dan niet politieke doeleinden te realiseren die niets of weinig te maken hebben met Joden. Zo is het een wijdverbreid misverstand dat de PVV per definitie pro-Israël is — de partij identificeert zich met (extreem-)rechts in dat land. Ook is het twijfelachtig of de partij daadwerkelijk filosemitisch is. Zij komt immers alleen op voor een jodendom dat beantwoordt aan haar eigen criteria en voor Joden die het gedachtengoed van de PVV min of meer delen. De ‘joods-christelijke traditie’ als fundament van Europa, waarop — niet alleen — de PVV zich beroept, is een mythe. Joden werden in christelijk Europa juist buitengesloten en vervolgd. De omarming door onder meer de PVV van de Joodse traditie als essentiële, politiek-culturele bouwsteen van Europa dient in de eerste plaats als handvat tegen de islam, moslimimmigranten en de aansluiting van Turkije bij de Europese Unie.
Hoe juist haar zienswijze was bleek onmiddellijk uit de reactie van de uitgesproken filosemiet annex moslimhater, Martien Pennings, die op de inmiddels ter ziele gegane website amsterdampost.nl beweerde: ‘Evelien Gans een Joodse nazi-hoer met een Stockholmsyndroom,’ waaraan deze fascist toevoegde:
Ja, en ik wéét wel (van het foute mietje Stephan Sanders) dat Evelien alleen maar een Joodse vader heeft, dus dat ik haar strikt genomen wel een nazi-hoer kan noemen maar géén Joodse nazi-hoer. Toch laat ik me om zo’n kleine reden geen smaakvolle provocatie ontnemen.
Dezelfde weerzinwekkende mentaliteit, maar dan verwoordt in beschaafder taalgebruik is herkenbaar in Ian Buruma’s poging om de intellectuele integriteit te vernietigen van Britse sociaal-democraten door te beweren dat
Jeremy Corbyn’s Labour Party ideologues view the European Union as a capitalist plot to undermine the purity of their socialist ideals.
Buruma’s bewering over de sociaal-democratisch scepsis tegen de bureaucratische en ondemocratische Europese Unie is onthullend als men weet dat in dit machtsbolwerk:
Between 25,000 and 30,000 professional lobbyists currently roam the corridors of the EU institutions, a large majority representing business interests. Without rules on transparency and ethics for lobbying, the influence of corporate lobbyists on EU policy-making has largely remained out of public sight. The influence granted to corporate lobbyists in EU decision-making raises serious concerns over the impartiality of EU decision-making and its democratic principle.
Maar over de 'lobbyisten,' die tegen een vorstelijke vergoeding erop toezien dat het marktdenken centraal blijft staan, zwijgt Buruma. Logisch, want hij ziet zichzelf als pleitbezorger van dit gecorrumpeerde systeem, dat is gebaseerd op één groot ‘plot’ om de belangen van allereerst de financiële elite veilig te stellen. Daarom verafschuwt mijn oude vriend Brexit; het breken met de Europese Unie, is slecht voor de ‘Square Mile,’ met nog geen drie vierkante kilometer het op één na belangrijkste financiële centrum van de wereld, de City of London. Ian Buruma:
More than three million Londoners are foreign born, with hundreds of thousands of young Europeans working in banking, law, fashion, catering, the arts, and many other industries. London has a larger French population than many French cities.
No wonder, then, that the majority of Londoners voted to remain in the EU. And so did most young people in Britain who bothered to vote in the referendum.
Opnieuw blijkt dat in Buruma’s ideologische visie, net als in die van zijn broodheren, alleen de ‘winnaars’ — de ‘urban elites’ — een rol spelen, ten koste van de massa van anonieme ‘verliezers.’ Ter illustratie de feiten, zoals die in The Guardian van vrijdag 16 november 2018 werden vermeld:
The UK government is in a state of denial about the impact of austerity policies on the poor, UN rapporteur Philip Alston’s hard-hitting report on poverty, concluded. Here are some of the main points.
Austerity
Alston was critical of the ‘mentality’ behind cuts and reforms introduced in the past few years that have brought misery and torn at the social fabric. ‘British compassion for those who are suffering has been replaced by a punitive, mean-spirited and callous approach…’
It was gratuitously punitive in its effects. Draconian sanctions and long payment delays drove claimants into hardship, depression and despair…
Who suffers?
‘Changes to taxes and benefits have taken the highest toll on those least able to bear it,’ said Alston, with the costs of austerity falling disproportionately on the poor, women, ethnic minorities, children, single parents, asylum seekers and people with disabilities.
Holes in the social safety net
Massive cuts to council funding, alongside big rises in demand for social care, had reduced many local authorities to providing basic services only, and had heralded the closure of libraries, parks and youth clubs. This was ‘damaging the fabric’ of British society and eroding its sense of community.
Poverty
Alston said the UK government had told him the social support system was working and there was no extreme poverty in the UK. But the individual testimonies he received during his visit told a different story. ‘There is a striking and almost complete disconnect between what I heard from the government and what I consistently heard from many people directly, across the country.’
A digital welfare state
The government’s embrace of digital technology and automation was especially visible in universal credit, where the digital-by-default approach excluded people with no internet access or skills. ‘We are witnessing the gradual disappearance of the postwar British welfare state behind a webpage and an algorithm,’ Alston said.
Ook in de ‘liberal’ commentaren van de mainstream-opiniemaker Buruma is sprake van deze ‘frappante en bijna complete scheiding’ tussen werkelijkheid en propaganda. Daarbij is ook nog zijn pedanterie dermate manifest dat het plaatsvervangende gêne oproept. Wanneer hij schrijft dat ‘het gewone volk, naar men meent, in opstand kwam tegen de elites,’ daarbij suggererend dat dit niet het geval zou zijn maar dat het volk door opruiers wordt gemobiliseerd tegen wat hij betitelt als de ‘stedelijke elites,’ dan grenst zijn geposeerd autisme aan intellectuele zwendel. Het demonstreert de schaamteloze hoerigheid van broodschrijvers in dienst van de ‘corporate media.’ In al Buruma’s columns wordt voortdurend de bredere context van wat er voor onze ogen gebeurt genegeerd. Wie allerminst autistisch reageert, is de Canadese Gavin Marshall, een onafhankelijke onderzoeker en auteur, ‘Project Manager of The People’s Book Project, head of the Geopolitics Division of the Hampton Institute, Research Director for Occupy.com’s Global Power Project and hosts a weekly podcast show at BoilingFrogsPost.’ Op de website van Alternet, een druk bezochte ‘progressieve nieuws- en opiniesite uit de Verenigde Staten,’ van 12 juni 2013 gaf Marshall een samenvatting van wat toen al bekend was. Onder de kop ‘The Shocking Amount of Wealth and Power Held by 0.001% of the World Population. The level of inequality around the world is truly staggering,’ schreef Marshall:
In 2006, a UN report revealed that the world’s richest 1% own 40% of the world’s wealth, with those in the financial and internet sectors comprising the ‘super rich.’ More than a third of the world’s super-rich live in the United States, with roughly 27% in Japan, 6% in the United Kingdom, and 5% in France. The world’s richest 10% accounted for roughly 85% of the planet's total assets, while the bottom half of the population — more than 3 billion people — owned less than 1% of the world’s wealth.
Looking specifically at the United States, the top 1% own more than 36% of the national wealth and more than the combined wealth of the bottom 95%. Almost all of the wealth gains over the previous decade went to the top 1%. In the mid-1970s, the top 1% earned 8% of all national income; this number rose to 21% by 2010. At the highest sliver at the top, the 400 wealthiest individuals in America have more wealth than the bottom 150 million.
A 2005 report from Citigroup coined the term ‘plutonomy’ to describe countries ‘where economic growth is powered by and largely consumed by the wealthy few.’ The report specifically identified the U.K., Canada, Australia and the United States as four plutonomies. Published three years before the onset of the financial crisis in 2008, the Citigroup report stated: ‘Asset booms, a rising profit share and favorable treatment by market-friendly governments have allowed the rich to prosper and become a greater share of the economy in the plutonomy countries.’
‘The rich,’ said the report, ‘are in great shape, financially.’
In early 2013, Oxfam reported that the fortunes made by the world’s 100 richest people over the course of 2012 — roughly $240 billion — would be enough to lift the world’s poorest people out of poverty four times over. In the Oxfam report, ‘The Cost of Inequality: How Wealth and Income Extremes Hurt Us All,’ the international charity noted that in the past 20 years, the richest 1% had increased their incomes by 60%. Barbara Stocking, an Oxfam executive, noted that this type of extreme wealth is ‘economically inefficient, politically corrosive, socially divisive and environmentally destructive… We can no longer pretend that the creation of wealth for a few will inevitably benefit the many — too often the reverse is true.’
The report added: ‘In the UK, inequality is rapidly returning to levels not seen since the time of Charles Dickens. In China the top 10% now take home nearly 60% of the income. Chinese inequality levels are now similar to those in South Africa, which is now the most unequal country on Earth and significantly more unequal than at the end of apartheid.’ In the United States, the share of national income going to the top 1% has doubled from 10 to 20% since 1980, and for the top 0.01% in the United States, ‘the share of national income is above levels last seen in the 1920s.’
Previously, in July of 2012, James Henry, a former chief economist at McKinsey, a major global consultancy, published a major report on tax havens for the Tax Justice Network which compiled data from the Bank for International Settlements (BIS), the IMF and other private sector entities to reveal that the world’s super-rich have hidden between $21 and $32 trillion (een biljoen, zijnde een miljoen keer een miljoen. svh) offshore to avoid taxation.
Henry stated: ‘This offshore economy is large enough to have a major impact on estimates of inequality of wealth and income; on estimates of national income and debt ratios; and — most importantly — to have very significant negative impacts on the domestic tax bases of “source” countries.’ John Christensen of the Tax Justice Network further commented that ‘Inequality is much, much worse than official statistics show, but politicians are still relying on trickle-down to transfer wealth to poorer people... This new data shows the exact opposite has happened: for three decades extraordinary wealth has been cascading into the offshore accounts of a tiny number of super-rich.’
With roughly half of the world’s offshore wealth, or some $10 trillion, belonging to 92,000 of the planet's richest individuals —representing not the top 1% but the top 0.001% — we see a far more extreme global disparity taking shape than the one invoked by the Occupy movement. Henry commented: ‘The very existence of the global offshore industry, and the tax-free status of the enormous sums invested by their wealthy clients, is predicated on secrecy.’
In his 2008 book, ‘Superclass: The Global Power Elite and the World They Are Making,’ David Rothkopf, a man firmly entrenched within the institutions of global power and the elites which run them, compiled a census of roughly 6,000 individuals whom he referred to as the ‘superclass.’ They were defined not simply by their wealth, he said, but by the influence they exercised within the realms of business, finance, politics, military, culture, the arts and beyond.
Rothkopf noted: ‘Each member is set apart by his ability to regularly influence the lives of millions of people in multiple countries worldwide. Each actively exercises this power and often amplifies it through the development of relationships with other superclass members.’
The global elite are of course not defined by their wealth alone, but through the institutional, ideological and individual connections and networks in which they wield their influence. The most obvious example of these types of institutions are the multinational banks and corporations which dominate the global economy. In the first scientific study of its kind, Swiss researchers analyzed the relationship between 43,000 transnational corporations and ‘identified a relatively small group of companies, mainly banks, with disproportionate power over the global economy.’
In their report, The Network of Global Corporate Control, researchers noted that this network — which they defined as 'ownership' by a person or firm over another firm, whether partially or entirely — is much more unequally distributed than wealth’ and that ‘the top ranked actors hold a control ten times bigger than what could be expected based on their wealth.’ The ‘core’ of this network — which consists of the world's top 737 corporations — control 80% of all transnational corporations (TNCs).
Even more extreme, the top 147 transnational corporations control roughly 40% of the entire economic value of the world’s TNCs, forming their own network known as the ‘super-entity.' The super-entity conglomerates all control each other, and thus control a significant portion of the rest of the world’s corporations with the ‘core’ of the global corporate network consisting primarily of financial corporations and intermediaries.
In December of 2011, the former deputy secretary of the Treasury in the Clinton administration, Roger Altman, wrote an article for the Financial Times in which he described financial markets as ‘a global supra-government’ which can ‘oust entrenched regimes... force austerity, banking bail-outs and other major policy changes.’ Altman said bluntly that the influence of this entity ‘dwarfs multilateral institutions such as the International Monetary Fund’ as ‘they have become the most powerful force on earth.’
With the formation of this ‘super-entity’ — a veritable global supra-government — made up of the world’s largest banks and corporations exerting immense influence over all other corporations, a new global class structure has evolved. It is this rarefied (ongrijpbare. svh) group of individuals and firms, and the relations they hold with one another, that we wish to further understand.
According to the 2012 report, ‘Corporate Clout Distributed: The Influence of the World’s Largest 100 Economic Entities,’ of the world’s 100 largest economic entities in 2010, 42% were corporations while the rest were governments. Among the largest 150 economic entities, 58% were corporations. Wal-Mart was the largest corporation in 2010 and the 25th largest economic entity on earth, with greater revenue than the GDPs (Bruto Binnenlands Product. de totale geldwaarde van alle in een land geproduceerde goederen en diensten gedurende een jaar. svh) of no less than 171 countries.
According to the Fortune Global 500 list of corporations for 2011, Royal Dutch Shell next became the largest conglomerate on earth, followed by Exxon, Wal-Mart, and BP. The Global 500 made record revenue in 2011 totaling some $29.5 trillion — more than a 13% increase from 2010.
With such massive wealth and power held by these institutions and ‘networks’ of corporations, those individuals who sit on the boards, executive committees and advisory groups to the largest corporations and banks wield significant influence on their own. But their influence does not stand in isolation from other elites, nor do the institutions of banks and corporations function in isolation from other entities such as state, educational, cultural or media institutions.
Largely facilitated by the cross-membership that exists between boards of corporations, think tanks, foundations, educational institutions and advisory groups — not to mention the continual ‘revolving door’ between the state and corporate sectors — these elites become a highly integrated, organized and evolved social group. This is as true for the formation of national elites as it is for transnational, or global, elites.
The rise of corporations and banks to a truly global scale — what is popularly referred to as the process of ‘globalization’ — was facilitated by the growth of other transnational networks and institutions such as think tanks and foundations, which sought to facilitate these ideological and institutional structures of globalization. A wealth of research and analysis has been undertaken in academic literature over the past couple of decades to understand the development of this phenomenon, examining the emergence of what is often referred to as the ‘Transnational Capitalist Class’ (TCC). In various political science and sociology journals, researchers and academics reject a conspiratorial thesis and instead advance a social analysis of what is viewed as a powerful social system and group.
As Val Burris and Clifford L. Staples argued in an article for the International Journal of Comparative Sociology (Vol. 53, No. 4, 2012), ‘as transnational corporations become increasingly global in their operations, the elites who own and control those corporations will also cease to be organized or divided along national lines.’ They added: ‘We are witnessing the formation of a “transnational capitalist class” (TCC) whose social networks, affiliations, and identities will no longer be embedded primarily in the roles they occupy as citizens of specific nations.’ To properly understand this TCC, it is necessary to study what the authors call ‘interlocking directorates,’ defined as ‘the structure of interpersonal or inter-organizational relations that is created whenever a director of one corporation sits on the governing board of another corporation.’
The growth of ‘interlocking directorates’ is primarily confined to European and North American conglomerates, whereas those in Asia, Latin America and the Middle East largely remain ‘isolated from the global interlock network.’ Thus, the ‘transnationalization’ of corporate directorates and, ultimately, of global class structures ‘is more a manifestation of the process of European integration — or, perhaps, of the emergence of a North Atlantic ruling class.’
The conclusion of these researchers was that the ruling class is not ‘global’ as such, but rather ‘a supra-national capitalist class that has gone a considerable way toward transcending national divisions,’ notably in the industrialized countries of Western Europe and North America; in their words, ‘the regional locus of transnational class formation is more accurately described as the North Atlantic region.’ However, with the rise of the ‘East’ — notably the economic might of Japan, China, India, and other East Asian nations — the interlocks and interconnections among elites are likely to expand as various other networks of institutions seek to integrate these regions.
The influence wielded by banks and corporations is not simply through their direct wealth or operations, but through the affiliations, interactions and integration by those who run the institutions with political and social elites, both nationally and globally. While we can identify a global elite as a wealth percentage (the top 1% or, more accurately, the top 0.001%), this does not account for the more indirect and institutionalized influence that corporate and financial leaders exert over politics and society as a whole.
To further understand this, we must identify and explore the dominant institutions which facilitate the integration of these elites from an array of corporations, banks, academia, the media, military, intelligence, political and cultural spheres.
Kortom, uit wetenschappelijk onderzoek blijkt er sprake te zijn van ‘a relatively small group of companies, mainly banks, with disproportionate power over the global economy,’ die als ‘global supra-government’ bij in staat is om ‘stevig verankerde staatsvormen’ te ‘verdringen’ en ‘austerity, banking bail-outs and other major policy changes’ kan ‘afdwingen.’ Bovendien, vormen de elites in zowel het Westen als het Oosten ‘a highly integrated, organized and evolved social group. This is as true for the formation of national elites as it is for transnational, or global, elites.’
Dit international functionerend netwerk voert zonder democratische controle de zogeheten ‘globalisering’ door, zoals een ‘wealth of research and analysis undertaken in academic literature over the past couple of decades’ aantoont. Of deze ‘Transnational Capitalist Class,’ nu wel of niet via complotten werkt, is in feite volstrekt irrelevant, de mensheid wordt beheerst door een uiterst kleine ‘transnationale kapitalistische klasse,’ waarop de vermeende ‘democratieën’ geen enkele greep hebben. De belangen van deze ‘klasse’ worden ideologisch verdedigt door mainstream-opiniemakers van de ‘corporate media,’ die ook al in handen zijn van dezelfde neoliberale ‘North Atlantic ruling class.’ Geen woord hierover wanneer Ian Buruma ‘Jeremy Corbyn’s Labour Party ideologues’ probeert af te schilderen als een stelletje maffe complotdenkers die ‘view the European Union as a capitalist plot to undermine the purity of their socialist ideals.’
Ian Buruma lijkt nog steeds niet te beseffen dat een appel niet vanwege 'een complot' naar beneden valt, maar eenvoudigweg door een natuurwet. Een soortgelijke wetmatigheid voltrekt zich in het neoliberale kapitalisme. Nadat de westerse politici via deregulering en privatisering de macht in handen hadden gegeven van de ‘North Atlantic ruling class’ was er helemaal geen ‘complot’ meer nodig, maar was het logisch dat die ‘klasse’ gebruik ging maken van haar macht. Dit is net zo onvermijdelijk als dat de appel naar beneden valt, en niet naar boven stijgt. Wat maakt het voor de Buruma’s toch zo moeilijk om dit te begrijpen? De volgende keer meer over de journalistiek gecorrumpeerde westerse commerciële pers.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten