The
future of the New World belongs [to] a restless, calculating, adventurous race
which sets coldly about deeds that can only be explained by the fire of
passion, and which trades in everything, not excluding even morality and
religion. A nation of conquerors that submits to living the life of a savage
without ever letting itself be carried away by its charms, that only cherishes those
parts of civilization and enlightenment which are useful… and presses forward
to the acquisition of riches, the single end of its labors…
It is a
wandering people whom rivers and lakes cannot hold back, before whom forests
fall and prairies are covered in shade; and who, when they have reached the
Pacific Ocean, will come back on its tracks to trouble and destroy the
societies which it will have formed behind.
Alexis
de Tocqueville. Journey to America.
1831-1832
De Verlichting is bedacht in
Europa, maar Amerika heeft het uitgevoerd, als real life experiment.
Geert Mak
in Vrij Nederland. 3 november 2012.
Als je invloed en macht wilt
hebben, moet je groots zijn. Dat is iets wat we in Europa van ze kunnen leren.
Geert Mak
op 22 augustus 2012 bij nu.nl
In the
US there is an institutionalized regime of neoliberal violence directed against
low income people, poor minorities, immigrants, the disabled, and others now
considered disposable under a ruthless and savage fanatical capitalism that
luxuriates in the poisonous dream worlds of commodification, deregulation,
consumption, and privatization…
In a
culture defined by excessive inequality, suffering, and cruelty, the protective
covering of the state, along with the public values and the formative culture
necessary for a democracy is corrupted, increasingly dismantled, and held in
contempt.
Professor
Henry A. Giroux. Truthout. Donderdag
17 januari 2013
De mainstream propaganda van
Mak staat diametraal tegenover de realiteit. Er is geen sprake van Verlichting
‘als real life experiment.’ Het Amerikaanse systeem wordt gedreven door
een irrationele drift, een pathologische drang naar ‘invloed en macht’ dat
zeker niet ‘iets [is] wat we in Europa van ze kunnen leren,’ om de
simpele reden dat Europa deze heilloze weg al vijf eeuwen lang heeft bewandeld, met
alle gruwelijke gevolgen van dien. Maar juist dat kan iemand die gevormd is
in een calvinistische cultuur zich niet voorstellen. Die zoekt naar verlossing. En als die niet uit de metafysica komt dan maar uit de materie. ‘Het
idée van wereldlijke verlossing, met
name het moderne wetenschappelijke paradigma, blijkt net zo moeilijk houdbaar als het religieuze paradigma in de zeventiende eeuw,’ aldus de
Amerikaanse cultuurhistoricus, professor Morris Berman, in zijn boek De
Terugkeer van de Betovering. Wat de mainstream weigert in te zien is dat
Het leven in het westen lijkt
te worden meegesleept in een proces van steeds sterker worden entropie,
economische en technologische chaos, ecologische rampspoed, en uiteindelijke
psychische ontreddering en ontbinding,
zo schreef Berman al in 1981. Het
wetenschappelijk bewustzijn is
vervreemd bewustzijn: er is geen sprake van een extatische versmelting met de
natuur, maar volstrekte afzondering ervan voert de boventoon. Subject en object
worden altijd als elkaars tegengestelden gezien. Ik val niet samen met mijn
ervaringen, en maak dus niet echt deel uit van de wereld om me heen. Het
logische eindpunt van dit wereldbeeld is een gevoel van totale materialisering:
alles is een object, een vreemd lichaam, iets-wat-ik-niet-ben; en ook ik ben
uiteindelijk een object, een vervreemd ‘ding’ in een wereld van andere,
allemaal evenzeer betekenisloze dingen…
De vervreemding en vergeefsheid
die de waarnemingen van een handjevol intellectuelen aan het begin van deze
eeuw kenmerkten zijn aan het eind ervan de trekken geworden van het bewustzijn
van de gewone man. Banen zijn afstompend, relaties oppervlakkig en kortstondig,
en de politieke arena biedt een absurd schouwspel. In de door het verval van de
traditionele waarden geschapen leegte manifesteren zich… de algemene vlucht in
de vergetelheid waarin drugs, televisie en kalmerende middelen voorzien…
We worden achtervolgd door onze
onechtheid, ons komediespel, onze vlucht voor wie of wat we werkelijk zijn. Als
de schuld toeneemt brengen we de sarrende stem tot zwijgen met drugs, alcohol,
passieve recreatie, met alles waarmee we maar kunnen vermijden de realiteit van
de situatie onder ogen te zien.
Toen ik
Morris Berman in 2011 interviewde beantwoordde hij de vraag: ‘Vanwaar
het eeuwenoude Amerikaans expansionisme?’ als volgt:
Die vraag houdt mij al lang bezig
en probeer ik te beantwoorden in mijn laatste boek Why America Failed. Ik
verklaar het in grote lijnen als volgt. Vanaf het begin ging het in de
Verenigde Staten over zelfverrijking. Wij zijn een natie van mensen permanent
gemobiliseerd door hebzucht. We verlangen ernaar zo snel mogelijk ten koste van
alles en iedereen zo rijk mogelijk worden. Daar draait het allemaal om. De
praatjes over democratie klinken aardig maar zijn altijd een dekmantel geweest
voor iets anders, net als de inval in Irak andere motieven had dan het
verspreiden van de democratie en de mensenrechten. Wat de Amerikanen in Irak
doen weerspiegelt het oude patroon, expansionisme, hebzucht, begeerte, geweld.
Het opmerkelijke is dat het Amerikaanse systeem in feite al ruim vier eeuwen
bestaat en dat is lang gezien het feit dat er nooit eerder een religie is
geweest of een beschaving van betekenis die niet als kern van haar
waardesysteem de idee had dat je je broeders hoeder bent. Toen de grootste
rabbijn van het judaïsme, Hillel, rond het begin van de jaartelling door een
Romeinse centurion werd gevraagd kort maar krachtig de boodschap van het joodse
geloof te formuleren antwoordde hij dat het simpelweg neerkwam op de regel
anderen niet iets aan te doen dat men zelf niet aangedaan wil worden, met
andere woorden: hebt u naaste lief. Zonder dit als leidraad is een ware
gemeenschap onmogelijk, want er is dan geen sprake van een iets dat een
gemeenschap tot een geheel bindt.
Ons systeem is in een voortdurende
staat van oorlog, allen tegen allen, geweld tegen mens en natuur. De
Amerikaanse ‘civilisatie’ tussen aanhalingstekens is gebaseerd op de
overtuiging dat men nu juist niet iemand anders hoeder is. Sterker nog: men
dient zoveel mogelijk van de ander te profiteren, hem of haar maximaal uit te
buiten, al dan niet via zwendel. Hoe een dergelijke filosofie al meer dan 400
jaar kan bestaan is voor mij verbazingwekkend. Het is opmerkelijk dat een
pervers systeem, dat één enkele individu multimiljardair laat worden en velen
in bittere armoede achterlaat, niet fundamenteel ter discussie wordt gesteld.
Dat agressieve egoïsme, die mateloze begeerte is het kenmerk bij uitstek van
onze cultuur. Dat viel De Tocqueville al op in 1831 toen hij in een brief
schreef: ‘Terwijl
men dieper graaft in het nationale karakter van de Amerikanen, ziet men dat zij
de waarde van alles in deze wereld hebben gezocht in het antwoord op deze ene
vraag: hoeveel geld levert het op?’ De
materialistische gerichtheid is onze belangrijkste eigenschap. Zelfverrijking
wordt gezien als deugdzaam, dienstbaarheid aan de gemeenschap speelt daarbij
geen rol, vormt alleen maar een belemmering.
Oftewel, ‘Greed is Good’ zoals de speculant Gordon Gekko het publiek vertelt in de film Wall Street. Greed is de motor van de Amerikaanse
geschiedenis. Desondanks beweert Geert Mak op pagina 156 van Reizen zonder
John over de VS dat
Hier de politieke idealen van
de Verlichting… voor het eerst op grote schaal in de praktijk [werden]
gebracht, hier ontstond een nieuw systeem en een nieuwe wereld, waarvan de
Europeanen alleen nog maar konden dromen. Als eersten in de geschiedenis
waagden de Amerikanen het om de idealen van de volkssoevereiniteit in de
praktijk te brengen, en wel op een briljante manier,’ waarbij ‘burgerzin… de basis [was en
is] van de Amerikaanse politiek.’ Hoe die ‘burgerzin’ te rijmen valt met -- opnieuw Mak -- ‘de
traditionele Amerikaanse drang tot zelfverwerkelijking,’ legt hij niet uit. Daarentegen toont
professor Berman in zijn werk aan dat die Amerikaanse ‘zelfverwerkelijking’
heeft geleid tot een keiharde maatschappij waarin ‘the winner takes all.’
Morris Berman tegenover mij:
Het veel
geroemde ‘ruige individualisme’ van de Amerikanen is niets anders dan
gecultiveerd egoïsme, hetgeen heeft geleid tot een asociale maatschappij waarin
volgens het Budget Office van het Congres het inkomen van 0,1 procent van de
bevolking tussen 1979 en 2005 meer dan 400 procent is gestegen, de rijkste 1
procent 43 procent van al het vermogen in handen heeft, terwijl 80 procent van de bevolking slechts over 7 procent
beschikt. Ondertussen verkeren de meeste Amerikanen (58,5 procent) tenminste
één jaar onder de armoedegrens, leeft één op de vijf kinderen in bittere
armoede en is ondervoed. De officiële cijfers betreffende erfenissen vertellen
hetzelfde verhaal. 1,6 procent van de Amerikanen erft 100.000 dollar of meer,
terwijl 91,9 procent van de bevolking bijna niets erft. De top 1 procent bezat
in 2007 meer dan 38 procent van alle aandelen, daarentegen bezat 80 procent van
de Amerikanen minder dan 9 procent. En die ongelijkheid blijft groeien, de
kloof tussen arm en rijk blijft toenemen. In 1982 ontving de 1 procent
allerrijksten 12,8 procent van al het inkomen, in 2006 was dat gestegen tot
21,3 procent. Dit ging ten koste van de onderste 80 procent van de Amerikanen
die in 1982 meer dan 48 procent van al het inkomen verdiende en in 2006 nog 38
procent. In 2011 leefden, volgens cijfers van de overheid, 49,1 miljoen
Amerikanen onder de armoedegrens. In Japan verdient een topmanager 11 keer meer
dan een gemiddelde arbeider in zijn bedrijf, in de Verenigde Staten is dat 475
keer zoveel, tenminste 21 keer meer dan in Groot Brittannië, het land waar
topmanagers in Europa het meest opstrijken.
Voor meer
dan 100 miljoen werknemers, 72 procent van de Amerikaaanse beroepsbevolking,
was eind 2000 hun reëel inkomen minder dan in 1979, ondanks de zogeheten ‘boom’
onder president Bill Clinton. En sinds 2000 zijn de lonen nog meer gedaald. En
dit terwijl sinds de Reagan-jaren de productiviteit met bijna 40 procent is
gestegen. Ondertussen blijft de groei van het inkomen van een topmanager
toenemen. In 1965 kreeg hij 26 keer meer dan een gemiddelde werknemer. In 1989
was dat 72 keer, in 1999 310 keer meer, en in 2004 was dit 500 keer. Ondanks de
kredietcrisis en de economische terugval steeg het loon van de Amerikaanse
topmanagers bij de 200 grootste concerns in 2010 met maar liefst 23 procent,
bijna een kwart, tot gemiddeld 10,8 miljoen dollar. En met hun gigantische
rijkdom kopen de gefortuneerden nog meer politieke macht. Daarentegen zien
steeds minder Amerikaanse kiesgerechtigden stemmen als een zinvolle activiteit
en komt al sinds een halve eeuw tussen de 40 en 50 procent van hen tijdens
presidentsverkiezingen niet meer opdagen. Ze merken aan hun portemonnaie dat de
democratie de ongelijkheid in de Verenigde Staten legitimeert, en aangezien
alles in geld wordt uitgedrukt beseffen de burgers dat er geen sprake is van
een ware democratie. De afgelopen decennia is er door het verplaatsen van ook geschoold
werk naar de lage lonenlanden steeds minder werk voor hoger geschoolden en
hebben de ongeschoolden hun minimumloon sinds begin jaren tachtig zien dalen en
de koopkracht met 29 procent zien afnemen. Het minimumloon zelf is meer dan een
vijfde minder dan het in 1979 was. Het directe gevolg is dat werknemers langer
en harder moeten werken in een poging het verschil goed te maken. De conclusie
is dan ook, ik citeer nu uit een officieel onderzoek, dat ‘hoewel de Amerikaanse werknemers… harder werken,
langere uren maken, en ze desondanks steeds verder achterop raken, terwijl de
Amerikaanse topmanager 500 keer beter af is sinds Reagan.’ Die teruggang hebben de meesten opgevangen met bankleningen, niet
alleen om een huis te kunnen kopen maar ook allerlei luxeartikelen, met als
resultaat dat 90 procent van de Amerikanen opgezadeld zit met bijna drie kwart
van alle openstaande schuld.
Maar feiten spelen in de mainstream versie geen
fundamentele rol, waardoor het grote publiek verloren is geraakt in een
virtuele werkelijkheid die almaar beklemmender wordt. Berman
constateerde reeds meer dan dertig jaar geleden:
Zodra de door ons
gepraktiseerde zelf-mystificatie, of het effect van van de pillen slijt blijven
over met de verschrikking van ons eigen verraad en de leegte van onze
gemanipuleerde ‘successen’.
De statistieken die deze
situatie alleen al in Amerika weerspiegelen zijn zo schrikbarend dat ze ons
bevattingsvermogen te boven gaan. Het zelfmoordcijfer binnen de leeftijdsgroep
van zeven tot tien is opmerkelijk hoog en de zelfmoorden onder ‘tieners’
verdrievoudigden tussen 1966 en 1976 tot zo’n dertig per dag. Meer dan de
helft van de patienten in Amerikaanse psychiatrische inrichtingen is jonger
dan éénentwintig. In 1977 bleek uit een onderzoek onder kinderen van negen tot elf aan de West Kust dat bijna de helft ervan regelmatig alcohol gebruikte en
dat grote aantallen uit deze leeftijdsgroep regelmatig dronken op school
kwamen. Dr. Darol Treffert, van de Wisconsin’s Mental Health Institute, merkte
op dat miljoenen kinderen en jonge volwassenen vandaag de dag gekweld worden
door ‘een knagende leegte of zinloosheid die niet wordt uitgedrukt als een
angst voor wat hen zou kunnen gebeuren, maar eerder als een angst dat er
helemaal niets met hen zal gebeuren…'
‘De pillen
en de psychiatrische inrichting,’ schrijft een politieke wetenschapper, ‘zijn
de onontbeerlijke smeerolie en servicebeurt geworden om de menselijke machine
te verhinderen volledig kapot te gaan.’ Dit zijn de Amerikaanse
cijfers, maar ze gelden alom.
Opvallend is het grote aantal Amerikaanse academici
en literatoren dat serieus en diepgravend zijn eigen cultuur tot op het bot
blootleggen. Ook de analyse van Berman, die zich zijn werkzame leven lang in
de Amerikaanse cultuur heeft verdiept, wijkt fundamenteel af van het beeld dat
Geert Mak probeert te geven dat ‘Amerikanen, vergeleken met ons
fatalistische Europeanen, op een bepaalde manier hele optimistische mensen
[blijven]. Echt, dat vind ik ook fantastisch van ze! Ze blijven de moed erin
houden.’
Nu de praktijk:
‘Cut’er Down, Boys – There’s
Plenty More Over The Next Hill! Felling the mighty redwoods was a difficult
task. But using his strength, his sweat and his Yankee ingenuity, the American
Logger chopped and sawed and hammered and hewed and the big trees came down.’
Het zogenaamde ‘optimisme,’ werd gekenmerkt
door een (opnieuw Mak) ‘mentaliteit van aanpakken, beschikbaarheid,
rusteloosheid ook, want achter de horizon kon het gras nog groener zijn.’ In
deze mainstream visie wordt ‘ondernemingslust maar al te vaak rijkelijk
beloond werden,’ aldus Mak, wiens stelligheid zo groot is dat hij geen
oog heeft voor het feit dat deze ‘dynamiek’ al vanaf het
begin een alles vernietigend element bezat. Over dit onderwerp
interviewde ik in 2010 de Amerikaanse socioloog Richard Widick, die aan de
University of California in Santa Barbara doceert. Widick is de auteur van Trouble
In The Forest. California’s Redwood Timber Wars, een studie over het verzet tegen de
destructie van het milieu in het Humbolt district in Noord California. Widick maakt duidelijk hoe daar twee wereldbeelden met elkaar in botsing kwamen ‘pitting unregulated capitalism against an increasingly militant reformist
concern for the survival of the planet,’ oftewel ‘the collision of
capitalism, ecology and social justice’ in de strijd tegen het kappen van eeuwenoude
Californische sequoia's.
Wars
over natural resources have been fiercely fought in the Humboldt Bay redwood
region of Northern California, a situation made devastatingly urgent in recent
decades of timber war that raised questions of economic sustainability and
ecological preservation. In Trouble in
the Forest, Richard Widick narrates the long and bloody history of this
hostility and demonstrates how it exemplifies the key contemporary challenge
facing the modern societies-the collision of capitalism, ecology, and social
justice.
Trouble In The Forest is
Trouble In The Forest is
an innovative blend of social
history, cultural theory, and ethnography, Trouble in the forest traces the origins of the redwood conflict
to the same engines of modernity that drove the region's colonial violence
against American Indians and its labor struggles during the industrial
revolution. Widick describes in vivid detail the infamous fight that ensued
when Maxxam Inc. started clearing ancient forests in Humboldt after acquiring
the Pacific Lumber Company in 1985, but he also reaches further back and
investigates the local Indian clashes and labor troubles that set the
conditions of the timber wars. Seizing on public flash points of each
confrontation-including the massacre of Wiyot on Indian Island in 1860, the
machine-gunning of redwood strikers by police and company thugs during the
great lumber strike of 1935, and the car bombing of forest defenders in
1990-Widick maps how the landscape has registered the impact of this epochal
struggle, and how the timber wars embody the forces of market capitalism, free
speech, and liberal government.
Tijdens het interview maakte Richard Widick
duidelijk hoe het kapitalisme in de VS vanaf het begin 'een cultuur van roofbouw' is geweest. Een economisch systeem dat nu door het Amerikaans expansionisme wereldwijd heerst en waartegen
het verzet zowel in het Westen als in de ontwikkelingslanden blijft toenemen. In
zijn studie schrijft Widlick over de felle en soms gewelddadige strijd in het
Humbolt-district van ‘a new social movement against neoliberal corporate
globalization and for social justice, embodied in the redwood forest defense. It
is a struggle that exemplifies perhaps the biggest challenges facing the
twenty-first century: the growing contradictions of capitalism, planetary
ecology, and social justice’ nu overal ter wereld ‘local
ecologies, by definition self-regulating and self-sustaining, are severely
disrupted,’ om een kleine elite nog rijker te maken dan zij al is. En dat ‘as the spectacle of of
American hegemony rises within the global system of modern capitalism, helping
drive that system – by its own inexorable logic of continuous exploitation,
reinvestment, and expansion – into ever greater scales of commodity production,
it also drives deeper the world contradictions of economy, ecology, and social
justice and pushes social actors everywhere into increasing
conflict.’
Alleen wat betreft het aantal doden verschilt de gewelddadige strijd in Afghanistan,
Irak, Congo, Mali, of waar dan ook waar westerse belangen op het spel staan, wezenlijk van de geweldloze strijd in het Westen tussen degenen met macht en
geld en de toenemende groep mensen die zich inzet voor het milieu en voor een
socialer systeem, zaken die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Waar het
uiteindelijk om draait is of de schatrijke elite de macht in handen zal weten te houden
en zo de toekomst van miljarden mensen blijft bepalen. Daarover morgen meer.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten